‘Halt!’ gebiedt de Koning. ‘Kom hier, soldaat. Jij daar.’
De wandelsoldaat komt naar voren en salueert.
‘Waarom zeg jij wandelen als je marcheert?’
‘Moet dat dan niet, Koning?’
‘Nee natuurlijk niet, idioot. Dan ben je uit de maat.’
‘Ik dacht het toch niet, Koning. Ik heb een heel goed maatgevoel,
mijn vader was dansmeester aan het hof.’
De Muizenkoning windt zich op. ‘Wat ben jij voor een soldaat? Vertel
eens, als alle soldaten gaan schíétén! schíétén! schíétén! Of véchtén! véchtén!
véchtén! Wat doe jij dan?’
De soldaat hoeft niet lang te denken. ‘Húlp, eerste húlp, eerste
húlp, eerste húlp en in het laatste geval snéúvelen, maar dat doet men maar één
keer.’
‘Dit is een verkeerde soldaat,’ zegt de Muizenkoning tegen de Egel.
‘Hij verstoort het geheel. Geef hem maar een baantje aan een bureau.’
De theesoldaten marcheren verder zonder de verkeerde soldaat, de rij
is kaarsrecht.