‘Maar als het winter wordt ben ik allang thuis.’
‘En daar is de school,’ zegt oma zonder op Annetje Lie te letten,
‘zie je wat een groot speelplein?’
‘Ons speelplein is veel en veel groter,’ zegt Annetje Lie.
‘Help je me met koken, mekind?’
Oma kan lekker koken en Annetje Lie leert het. Bewegen de vleugels
van de duiven van Assepoester?
‘Wat sta je te dromen, mekind? Ben je moe?’
Nee, ze is niet moe, maar ze wil deze keer wel naar bed.
‘Oma, ik weet waar het holst van de nacht is.’
‘Dat is fijn hoor, mekind,’ zegt oma, ‘slaap maar lekker.’
Door het raam schijnt de Maan, hij is dikker dan gister.
‘Dag Maan,’ zegt Annetje Lie.
Onder de donsdeken is het lekker warm. Zou het holst van de nacht er
nog liggen? Of is het soms weg, net als het spiegeltje met de clown op de
achterkant? Zomaar weg, nooit teruggevonden?