Ze springt overeind en danst in het rond, ze stuitert terug, net als
op het luchtkussen in de speeltuin. Wolken. Echte wolken. Eindelijk weet ze hoe
het is om op de wolken te lopen. Dat leek haar altijd zo heerlijk: lopen op de
wolken. Papa zei dat het niet kon, maar papa weet dus niet alles.
Ze danst en ze loopt en ze springt steeds verder het holst van de
nacht in, steeds dieper.
Wolken, echte wolken en aldoor weer anders. Dunne sliertwolken,
mollige schapenwolken, dikke donderwolken, roze ochtendwolken, paarse
avondwolken.
Verder gaat ze, dieper.
Wie zou er wonen in het holst van de nacht? Een sneeuwvos? Een
roodvos? Een wolkenvos soms met kleine wolkenvosjes? Wat eten ze? Wolken?
Verder verder verder.
Windveren, stapelwolken, regenwolken.
Verder.
Als ze er genoeg van begint te krijgen, komt ze aan het eind van de
gang. Ze is niet in het binnenste van het hol, want ze staat bij een uitgang en
erachter