‘Oma!’
‘Wat is er, mekind?’
‘Zo'n eng geluid, oma.’
‘Dat is niks, dat zijn de duiven. Nou slapen hoor!’
‘De duiven van Assepoester?’
‘Ja, net zulke duiven. Welterusten.’
De duiven van Assepoester, van de prent in de keuken boven het
fornuis. Die prent is nog ouder dan de theesoldaatjes, dat zie je aan de bruine
vlekken.
‘Het weer zit erin,’ zegt oma.
‘En jij hebt het weer in je handen, hè oma?’
‘Dat zijn mijn kerkhofbloempjes,’ zegt oma.
Als Annetje Lie in de keuken is bij oma, dan kijkt ze naar de prent
waar het weer in zit. Daar staat Assepoester op blote voeten in een gescheurde
rok, ze heeft een bakje met erwten in haar hand en op haar schouders zitten
witte duiven. Annetje Lie kijkt zo lang naar de prent dat het lijkt of ze bij
Assepoester is in dat vreemde huis met as en erwten op de vloer. En ook als ze
in bed ligt te denken aan de prent van Assepoester, komt ze dat vreemde huis
binnen.