Verbeelding en historie. Verschijningsvormen van de Nederlandse historische roman in de negentiende eeuw
(1979)–W. Drop– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Hoofdstuk II
| |
[pagina 34]
| |
niet anders dan de figuren van het hofleven, dat hem omringde.Ga naar voetnoot2 Zijn Nederlandse navolgers uit de 18e eeuw gaven ontleende lektuurhelden, die zodoende niet alleen historische bepaaldheid, maar ook en vooral leven misten. Plaats- en tijdaanduiding zijn in hun stukken met antieke of nietszeggende naam zeer vaag; nauwelijks groter is het historisch gehalte van de stukken met vaderlandse onderwerpen, die vooral vanaf omstreeks het midden der eeuw talrijker werdenGa naar voetnoot3. Van Schoonneveldt geeft vermakelijke voorbeelden van aanspreekvormen waarmee b.v. de verdedigers van Haarlem elkaar betiteldenGa naar voetnoot4: ‘doorluchtig sterveling’, ‘doorluchtig, grootmoedig burgerheer...’ Onder echtgenoten heet het ‘mijn tweede leven’, ‘mijn wederhelft’, ‘mijn held’, ‘alwaarde bedgenoot’...Ook motieven, situaties en karakters zijn volkomen stereotiep. Hier kan men geen ontluikend begrip voor het eigen-aardige van het verleden verwachten. Evenmin behoeft men dit te zoeken in het burgerlijk drama, dat tegen het einde van de eeuw opkwam, en dat ook nogal eens naar historische stof greepGa naar voetnoot5. Hoogstens kunnen we zeggen, dat de aandacht voor het historische onderwerp, ook in het drama, mede het klimaat bepaalde waarin het werk van LoosjesGa naar voetnoot6 kon ontstaan. Ook in het epos kan men een belangstelling voor vaderlandseGa naar voetnoot7 naast bijbelse stof waarnemen. Het profane epos, dat pas aan het begin van de achttiende eeuw als zelfstandig genre in ons land van betekenis werdGa naar voetnoot8, stond verder onder invloed van Voltaire's Henriade, | |
[pagina 35]
| |
een enkele uitzondering daargelatenGa naar voetnoot9. Verscheidene van de auteurs in dit genre hebben ook drama's in de Frans-klassicistische trant op hun naam en men mag veilig veronderstellen, dat de historische instelling in beide genres vrijwel identiek was. Voltaire immers, die zo'n beslissende invloed had op het epos, was degene, die naast Corneille ook de meeste invloed had op het klassicistische drama. Een sterke oriëntatie op Frankrijk vinden we ook bij de roman, althans in de eerste decennia der achttiende eeuw. In deze periode behield men een voorkeur voor de werken van een Scudéry en voor de ‘productions interminables’ van La Calprénède (Cassandre, 10 dln. Cléopâtre, 23 dln.),Ga naar voetnoot10 dus voor het heroïsch-galante genre. Van de nieuwere werken is Fénelon's TélémaqueGa naar voetnoot11 één der eerste, die vertaald werden, voor het eerst volledig in 1720Ga naar voetnoot12. De ‘oorspronkelijke’ verpozingslektuur der deels anonieme navolgers van Franse auteurs bleef beneden alle peilGa naar voetnoot13. Daarnaast en daarna werden ook auteurs als Marmontel en d'Arnaud, Swift, DefoeGa naar voetnoot14, Richardson en FieldingGa naar voetnoot15 | |
[pagina 36]
| |
vertaald en vervolgens ook De Genlis, Radcliffe, WielandGa naar voetnoot16 en vele anderen. We zien, dat niet weinig van de buitenlandse romanschrijvers, die we in onze inleiding als min of meer direkte voorlopers van de historische roman hebben leren kennen, in ons land in vertaling bekend waren. Wat de oorspronkelijke werken betreft, zijn er enkele tot in onze tijd bekend gebleven, zoals die van Wolff en Deken, Kist en Loosjes, maar daarnaast was er nog een grote en populaire massaproduktie. Deze familie-, klooster-, spook-, ridder-, rover- en avonturengeschiedenissen, die geweldig in trek waren, zijn vrijwel spoorloos verdwenen; Schotel geeft er een aantal titels van.Ga naar voetnoot17 Het genre tenslotte, dat zo'n grote invloed heeft gehad op het ontstaan van de historische roman, met name bij Scott, namelijk de romance, is ook in ons land vertegenwoordigd.Ga naar voetnoot18 Evenals in de andere genres werd ook op dit gebied voornamelijk nagevolgd en min of meer vrij vertaald. In de romancen vinden we eenzelfde vage ‘gothische’ sfeer als men ook kan aantreffen in de Engelse ‘historisierende’ romanGa naar voetnoot19 en in het ridderdrama en de ridderroman van de Duitse Sturm und Drang. In ons land is Feith's Alrik en Aspasia (1782) één der vroegste voorbeelden van zo'n ridderromance. Bij Feith's opvatting van de middeleeuwen speelde het didaktische een grote rol: de middeleeuwen waren voor hem de tijd, waarin men bij de ridder en zijn geliefde zuivere trouw en onbezweken liefde kon aantreffen. Men roemde de beschrijving van het ‘Gothische slot’ in deze romanceGa naar voetnoot20. Belangrijker romancedichters waren Staring en Bilderdijk. | |
[pagina 37]
| |
Staring begon in 1785 geheel in de trant van Feith met zijn Emma en Adolph, later bewerkt tot Adolf en Emma, met scherper plaatsen tijdaanduidingGa naar voetnoot21. In de jaren negentig hield de invloed van Feith op en kwam Staring geheel anders dan zijn vroegere voorbeeld tegenover de middeleeuwen te staan. Hij zag en waardeerde er nu de bewogenheid en de rijkdom aan tegenstellingen in. Zijn betekenis voor het genre bestaat hierin, dat hij geschiedenis en overlevering als bron erkende. Maar hij werd in zijn visie op het verleden toch bepaald door de ideeën der Verlichting en speelde een spel met de gestalten van het volksgeloofGa naar voetnoot22. Bilderdijk's eerste romance, Olinde en Theodoor, ook van 1785, is een ridder- en liefdesgeschiedenis, waarin alleen enkele uiterlijkheden aan de ‘riddertijden’ herinnerenGa naar voetnoot23. In zijn eerste romance met nationale middeleeuwse stof, Graaf Floris IV (1803), waarvoor hij de stof ontleende aan Melis Stoke, zien we een groter aandacht voor datering en lokalisering, alsmede voor de beschrijving van de entourage. Van aanvoelen van een eigen tijdssfeer is echter niet veel te bespeuren.Ga naar voetnoot24 Om het beeld van het doordringen van historische stof in de verschillende literaire genres volledig te maken, kunnen we nog wijzen op figuren als Loots, Helmers en Tollens. Zij grepen naar dergelijke stof, omdat het verleden voor hen zo'n sterke tegenstelling betekende met de eigen tijd van nationale vernedering; hun historische instelling was evenwel zeer zwak. Steeds is het historische slechts de achtergrond voor het tonen van deugd en moed, van gevoel en hartstocht, als men zich tenminste niet het bijbrengen van droge feitenkennis ten doel stelt. | |
II. Adriaan LoosjesIn het voorgaande kwamen we reeds terloops de naam tegen van Loosjes als auteur van een drama over Hugo de GrootGa naar voetnoot25. Men heeft Adriaan LoosjesGa naar voetnoot26 wel de auteur van de eerste historische roman | |
[pagina 38]
| |
genoemdGa naar voetnoot27, ten onrechte evenwel. Weliswaar schreef hij enkele romans die spelen in het vaderlandse verledenGa naar voetnoot28, maar wij zullen zien, dat we Loosjes niet als de schepper van de ‘eigenlijk’ historische roman kunnen beschouwen. Adriaan Loosjes kwam intussen geenszins onvoorbereid tot het schrijven van zijn romans, die in het nationale verleden spelen. Al vanaf zijn eerste, pastorale en idyllische werk, waarvan een Gessneriaanse gevoeligheid in zijn gehele oeuvre bewaard zou blijven, had hij historische stof gebruikt. Het zwaartepunt werd echter verder in de richting van het historische verlegd, toen hij zijn dialogiserende romans ging schrijven, een soort ‘vies romancées’, voorgesteld in dialogen en taferelen, zoals Frank van Borselen en Jacoba van Beijeren (1790), Charlotte van Bourbon (1792) en Huig de Groot en Maria van Reigersbergen (1794). Ze komen voort uit dezelfde weke gevoeligheid en behoren tot dezelfde kategorie van het sentimentele als de pastorale. De liefde is het voornaamste onderwerp. Jacoba van Beieren heet b.v. ‘de tederste vrouw op aarde’ en is door haar overgevoeligheid voorbestemd om aan de liefde ten onder te gaan. Beter indruk van het ‘historische’ gehalte is nauwelijks te geven! Opmerkelijk is de bijzonderheidGa naar voetnoot29, dat Jacoba aan het eind van haar leven nog even wordt verkwikt door een wandeling naar Haarlem, waar zij de uitvinder van de boekdrukkunst de hand kan schudden. Deze naïeve manie om de held met beroemde persoonlijkheden in aanraking te laten komen is karakteristiek voor LoosjesGa naar voetnoot30. We vinden overigens hier duidelijk de sporen van de arcadia, het vanouds inheemse genre dat de beschrijving geeft van een speelreisje, waaraan velerlei historische en topografische bijzonderheden worden vastgeknooptGa naar voetnoot31. Mejuffrouw De Haan noemt de dialogiserende romans zeer zwak, maar beschouwt ze als zeer vroege nationale historische romans, wat de vorm betreft geschreven in navolging van Meissner's Bianka Capello. Zij veronderstelt zelfs dat deze auteur, wiens werk door Loosjes veel is vertaald en uitgegeven, hem op het idee heeft gebracht | |
[pagina 39]
| |
van de historische roman, en dus van de Lijnslager.Ga naar voetnoot32 De kritici onder zijn tijdgenoten zagen intussen in het verwerken van historische stof in romanvorm niets opzienbarends of zelfs maar nieuwsGa naar voetnoot33. Praktisch alle genres werden immers met historische stof beoefend? Loosjes zelf had, behalve de dialogiserende romans, ook al toneelstukken met vaderlandse stof op zijn naam staan, zoals het ‘burgerspel’ in verzen De Vlucht van Huig de Groot (1785) en het ‘heldenspel’ De Watergeuzen (1790). Nog in 1808 kwam zijn drama Kenau Hasselaar of de Heldin van Haarlem uit, en in 1810 Albrecht Beiling. We zullen ons nu nader hebben bezig te houden met de zogenaamde historische romans van Loosjes om onze bewering, dat hij niet mag gelden als schepper van de historische roman, waar te maken. We kiezen de oudste en bekendste roman uit de serie ‘Levens’: Het Leven van Maurits LijnslagerGa naar voetnoot34. Dit werk verscheen, zoals gezegd, in 1808, dus zes jaar vóór Scott's eerste roman, Waverley. In het voorbericht vinden we een belangwekkende uiteenzetting van Loosjes. We lezen er: Ik heb mij, ter opbeuring van mijn geest over de zware rampspoeden, die mijn geteisterd Vaderland blijven treffen, verplaatst in deszelfs blinkendst, zoal niet gelukkigst, tijdperk: het tijdperk, toen het, na afschudding van het Spaanse juk, zijn Vlag in alle wereldzeeën geëerbiedigd zag; (...)Maar niet alleen opbeuring van een bedroefde geest is het doel; hij wil ook het echt karakter van de oude Hollander in een zo eerbiedwaardig, in een zo bevallig daglicht stellen, dat het deze of gene zou opwekken tot een edele naijver, om de voetstappen der vaderlijke zeden te drukken, en de moederlijke deugden na te volgen. Hij heeft zijn figuren uit de ‘gelukkige middelstand’ gekozen en ze zo ver buiten kerkelijke en staatkundige twisten gehouden als maar mogelijk was. Hij heeft ze in kennis gebracht met ‘enige’ bekende en beroemde personen en zoveel mogelijk ‘de toenmalige zeden | |
[pagina 40]
| |
en gebruiken in het oog gehouden’, waarbij hij zich verontschuldigt, dat zijn werk daardoor misschien een wat ‘ouderwets’ aanzien heeft gekregen, maar hij hoopt, dat de hoedanigheden der personen dat bezwaar zullen opheffen. Uit deze voorrede kan men verschillende konklusies trekken, die zich bij de lezing van het werk zelf allerminst zouden opdringen. Uit Loosjes' eerste mededeling zien we, dat het schrijven van dit werk voor hem een vlucht uit de eigen rampzalige tijd betekende. Op zichzelf is dit ‘romantisch’; gekombineerd met de tijd van verschijnen van het boek roept het onmiddellijk de gedachte aan de Romantiek op. We zullen evenwel zien, dat het werk zelf allerminst de trekken van de Romantiek vertoontGa naar voetnoot35. Het is geheel en al bepaald door de Verlichting, zoals Koopmans in zijn artikel over dit werk duidelijk heeft uiteengezetGa naar voetnoot36. Weliswaar merkt mejuffrouw De Haan terecht op, dat Loosjes' relaties met het sentimentele bij Koopmans niet tot hun recht komenGa naar voetnoot37, maar ook dit sentimentele is inherent aan de Verlichting.Ga naar voetnoot38 De tweede doelstelling, die Loosjes in zijn voorbericht noemt, is in de roman vrijwel alles-bepalend: het karakter van de ‘oude Hollander’ wordt in een wel bijzonder eerbiedwaardig licht gesteld, d.w.z. toegerust met alle goede Verlichtings-eigenschappen, terwijl natuurlijk niets van de oud-vaderlandse kracht en rondheid verloren gaat.Ga naar voetnoot39 Zeer interessant zijn overigens de eigenlijk verontschuldigende | |
[pagina 41]
| |
opmerkingen over zijn streven de figuren in hun eigen tijd te plaatsen. De resultaten van dit streven zijn weliswaar voor de lezer niet zeer opvallend - er is meer sprake van vermelding van verschillende wetenswaardigheden, dan dat de figuren duidelijk bepaald zouden worden door hun tijd.Ga naar voetnoot40 Maar het streven, door de auteur zelf vermeld, valt althans te herkennen, en is zeker een punt van verwantschap met de latere schrijvers van ‘echte’ historische romans. Die | |
[pagina 42]
| |
zouden het zich immers, in het voetspoor van Scott, tot een grote verdienste rekenen, als ze erin slaagden hun werk de kleur van het verleden te geven, een verdienste, waarvoor men geen verontschuldiging behoefde te vragen! Fataal en beslissend schiet Loosjes evenwel tekort in de eigenlijke bouw van zijn roman en in de mislukte poging het historische daarin een plaats te geven. De roman valt feitelijk uiteen in twee stukken, die slechts tamelijk losjes verbonden zijn. Het eerste is in hoofdzaak een soort reis- en vormingsroman met enkele avontuurlijke episoden. Loosjes geeft enkele bijzonderheden uit de jeugd van Maurits Lijnslager, waaruit we zowel zijn vastheid van karakter als de verstandige opvoeding door zijn ouders, vooral zijn vaderGa naar voetnoot41, leren kennen. Op zijn achttiende jaar zal hij een reis naar Italië gaan maken, die zowel dient om een zaak af te handelen als om zijn opvoeding te voltooien. Als hij in Rotterdam bij een relatie, de heer Van Vliet, een afspraak gaat maken voor de zeereis, leert hij de dochter des huizes Maria kennen, op wie hij direkt verliefd wordt. Zij van haar kant lijkt hem ook niet ongenegen, maar ze is in haar gehele optreden zeer preuts. Zo gaat hij dan, vol verwachting van de reis en met het gelukkige gevoel, dat hij - slechts tijdelijk - een meisje achterlaat, dat hem bemint. Deze reis dient om hem in kontakt te brengen met nieuwe landstreken en allerlei belangwekkende mensen, en om zijn kennis, kritisch vermogen en levenservaring te vergroten. Maar tegelijk moet aan hem worden gedemonstreerd, hoe hij als Hollander, ja Amsterdammer, overal onbetwist een representant is van de voortreffelijkste natie in Europa, en ook als zodanig wordt erkendGa naar voetnoot42 door de voortreffelijk- | |
[pagina 43]
| |
sten onder de buitenlanders, die hij ontmoet. Hij is dan ook een waardig vertegenwoordiger van de natie, gelovig, maar in het minst niet fanatiek, doortastend en belangstellend, altijd redelijk, maar niet minder gevoelig en liefderijk. Gunstig steken deze eigenschappen dan ook af tegen allerlei uitingen van despotisme, bijgeloof en benepen katholicisme, waarmee hij te maken krijgt.Ga naar voetnoot43 Naar gewoonte laat Loosjes zijn held in kontakt komen met verschillende beroemde persoonlijkheden, maar hoewel ze hem verschillende dingen kunnen leren, handhaaft Maurits zonder moeite zijn superioriteit van karakter tegenover een Van Dijck, een Milton, een Rubens. Ook als het avontuurlijk gaat worden, staat Maurits zijn mannetje en hij weet bij een tweetal overvallen de aanvallers onschadelijk te maken, om daarna weer zijn menselijkheid te tonen! Slechts éénmaal dreigt Maurits te struikelen, als hij onder de bekoring geraakt van een schoon Italiaans meisje. Maar zeer snel, reeds enkele uren na de eerste ontmoeting aan een maaltijd, waaraan ook de vader van het meisje en Van Dijck aanzaten, komt hij weer tot zichzelf en wordt hij de gedachte aan zijn Maria weer trouw. Erger is de toestand van de aantrekkelijke Italiaanse, die bijna tot waanzin | |
[pagina 44]
| |
vervalt, als de zo hevig-begeerde Hollander retireert. Toch heeft de geschiedenis ook voor Maurits een onplezierige nasleep, want een medeminnaar in Holland komt ze te weten en draalt niet ze over te brieven aan Maria en haar vader. Het heeft dan na Maurits' terugkeer heel wat voeten in de aarde, voordat alles weer in orde is gekomen door Maurits' oprechtheid en ook door zijn edelmoedigheid tegenover de medeminnaar in kwestie. De skrupules van Maria zijn niet gering, al is het duidelijk, dat ze Maurits bemint... De ‘handeling’ van dit eerste gedeelte van de roman, de beschrijving van de reis, wordt in de allereerste plaats op gang gehouden door Maurits' lust om in Italië verschillende plaatsen te bezoeken. Loosjes geeft vele bijzonderheden van topografische en historische aard; als auteur van verschillende arcadia's voelde hij zich op bekend terrein.Ga naar voetnoot44 De beschrijving van deze bijzonderheden blijft evenwel zonder uitzondering oppervlakkig.Ga naar voetnoot45 Met dit al heeft toch het eerste gedeelte van het werk een zekere struktuur; het is een reis- en opvoedingsroman met enkele ‘spanning’-verwekkende motieven: het ontstaan van Maurits' liefde voor Maria, het korte intermezzo van het ‘avontuurtje’ in Italië, een paar overvallen. Het tweede gedeelte, dat zich in het vaderland afspeelt, kenmerkt zich echter door een volslagen gebrek aan gestalte. Het wordt slechts enigszins bijeengehouden door het verhaal, eerst van het moeizaam tot stand komen van de gelukkige vereniging van Maurits en Maria, | |
[pagina 45]
| |
en daarna van hun - weinig bewogen - huwelijksleven. Maurits blijft allerlei beroemde persoonlijkheden ontmoeten, maar het zijn slechts marionetten, die sprekend optreden en verhandelingen houden en verder hun waardering aan de altijd voortreffelijke Lijnslager niet onthouden: we zien zo o.a. VondelGa naar voetnoot46, Camphuysen, Leeghwater en De Ruyter. Ongetwijfeld wilde Loosjes hier een breed panorama geven van het leven der zo bewonderde voorvaderen, maar hij was volslagen onmachtig om figuren te scheppen, die ook maar een schijn van leven vertoonden. We zeiden, dat zijn personages verhandelingen houden; spreken kan men het immers niet noemen, als ze bijwijlen zinnen van een halve bladzijde uiten over liefde en staat, over geloof of over stedeschoon.Ga naar voetnoot47 Loosjes laat ook zelden iets zien van het zeventiende-eeuwse leven; hij beeldt zelden een gebeurtenis rechtstreeks uit, maar laat ze vertellenGa naar voetnoot48. In alle opzichten mist zijn | |
[pagina 46]
| |
boek aanschouwelijkheid. Op een enkele plaats heeft hij even aandacht voor het uiterlijk; het kostuum van Maurits wordt, als hij zich met zorg kleedt om een goede indruk te maken op Maria, die hij pas heeft ontmoet, met enige uitgebreidheid beschreven. Maar dit is het meest uitgewerkte voorbeeld, dat we zouden weten aan te wijzenGa naar voetnoot49. Het historische element wordt behalve door het opvoeren van historische personen en het verwerken van anekdotisch-historische gegevens verder gevormd door de beschrijving van bijzonderheden en gebruiken zoals die te pas komen bij tafelen, drinken of feestenGa naar voetnoot50. De auteur vermeldt hier steeds plichtsgetrouw bij: zoals toen gebruikelijk was! Hij geeft ook bijzonderheden over handel en industrie en vele andere zaken, steeds in redenerende trant. Alles wordt evenwel zo zeer beschouwd vanuit het standpunt van de bewonderende, maar uit zijn eigen mentaliteit interpreterende vertegenwoordiger der Verlichting, dat er naar de geest geen sprake is van waarheidsgetrouwheid. Loosjes heeft op eigen houtje geprobeerd verschillende elementen, zoals de historische en topografische gegevens alsmede de struktuur-elementen van verschillende romantypen, te versmelten, maar zijn artistieke persoonlijkheid was hiervoor bij lange na niet sterk genoeg en het geheel ontbreken van een levende persoons-verbeelding houdt alle leven ver van dit werk. Het gemis aan een traditie, die hem in technisch opzicht de weg had kunnen wijzen en de mogelijkheid had kunnen verschaffen om het historisch element in een duidelijke ro- | |
[pagina 47]
| |
manvorm te verwerken, heeft hem parten gespeeld. Na wat we in onze inleiding hebben gezien over de voorlopers van Scott in EngelandGa naar voetnoot51 en over WielandGa naar voetnoot52 is het duidelijk, dat we Loosjes niet kunnen beschouwen als een pionier van de historische roman in de Europese letterkunde. In onze vaderlandse letteren blijft hij echter als een wegbereider, lang voordat de golf van navolgingen van Scott opkwam, onze aandacht en in zeker opzicht ons respekt verdienen. Als men de doelstellingen, die Loosjes had, zwaarder laat wegen dan wat er in de uitwerking van terecht kwam, kan men de Maurits Lijnslager zelfs tot de historische romans in eigenlijke zin rekenen. Maar het tekort aan kapaciteiten van de auteur, en de ideeënwereld waaruit hij stamde, maakten het bereiken van het gestelde doel, het doen herleven van een historische periode, onmogelijk. Intussen valt het historisch gehalte van vele latere werken, die op dat van Loosjes een goedomlijnde romantechniek vóór hadden, alsmede een groot voorbeeld in Scott, zeker niet hoger aan te slaan. Maar door het handig profiteren van de mogelijkheden van het gekozen genre wist bijvoorbeeld een Van Lennep toch meer de illusie van leven te geven en althans onvergelijkelijk veel meer de aandacht gespannen te houden. | |
III. Bruno DaalbergKnuvelderGa naar voetnoot53 brengt bij de bespreking van de kwestie, of de Maurits Lijnslager als de eerste historische roman in onze literatuur moet worden beschouwd, ook Daalberg's Willem Hups in het geding. Dit boek, in 1805 verschenen, speelt immers in de zeventiende eeuw? Er is evenwel geen reden om deze fantastische en satirische geschiedenis als historische roman te betitelen. Het verleden is er volkomen décor in, en komt in feite in plaats van het vagere ‘er was eens’ van een sprookje. Voor een inhoudsopgave van dit verhaal over de kuiper Willem Hups, die het hoedje van Leander in bezit krijgt, dat hem onzichtbaar kan maken en naar elke gewenste plaats vervoeren, waardoor hij eerst tot aanzien en daarna tot verderf komt, verwijzen we naar KoopmansGa naar voetnoot54. Deze geeft ook algemene beschouwingen over | |
[pagina 48]
| |
de auteur Bruno Daalberg, pseudoniem van Petrus de Wakker van Zon. Daalberg maakt rijkelijk gebruik van zijn spitse talent om zijn geestig-scherpe visie op menselijke eigenschappen en instellingen te geven. Hij doet dit evenwel in een vaak omslachtige en soms slordige stijl, en hij komt niet tot het scheppen van levensware karakters. Men proeft uit de tekening van de figuren de scherpe mensenkennis, vooral de kennis van de zwakheden der mensen, die de auteur bezit, maar zijn figuren blijven konstrukties. Hij toont ook geen sympathie voor hen: Koopmans wees terecht op zijn typerende ‘harteloosheid’ tegenover zijn kreaturen. Wij geven ter adstruktie van één en ander een citaat, waaruit ook zonder meer blijkt, dat de ‘historische’ situering louter spel is.Ga naar voetnoot55 ‘Was Willem Hups Kuiper?’ ja waarde Lezer! Kuiper was hij: niet meer en ook niet minder. Dit takelt af in uw verbeelding, nietwaar omtrent de eerste Held der Geschiedenis voorhanden? ‘Maar waar zo? in Amsterdam? of ten minste in Rotterdam? en dan nog hopen wij Deken van 't achtbaar Kuipersgilde?’ Niets van dit alles! te Oudewater! ‘En leeft dan uw Oudewaterse Kuiper nog?’ Ik verzoek excuus, Lezer! Willem Hups is lang dood en begraven: en dit hoorde zo; want, behalve dat hij er te vroeg toe geboren was, om, naar de mens, nu nog te kunnen leven, zouden wij hem niet hebben doen geboren worden, zo hij nu nog leven kon. | |
[pagina 49]
| |
dan ook zijn tijdgenoten hem met vergodende vleierij de titel van de onsterfelijke en grote, de grootste Lodewijk gaven - dingen, die te dikwerf voorvallen, om een ogenblik de stille aandacht des verstandigen tot zich te trekken. Er treden in het boek ook enkele historische personen op, maar ze zijn geheel aangepast aan het spel, dat de auteur speelt. Balthasar Becker, voor een kommissie gedaagd om zich te verantwoorden wegens zijn ongeloof in de duivel, wordt tot andere gedachten gebracht door toedoen van het wonderbaarlijke hoedje. Dit zat namelijk op dat moment op het hoofd van ds. Plankius, die het bij vergissing van Hups had meegenomen. Deze dominee, belangrijk personage in het verhaal, had het voor de kou ónder zijn pruik opgezet en zodoende was alleen 's mans pruik zichtbaar, terwijl wèl zijn stemgeluid hóórbaar bleef, en hij zelf zich volkomen onbewust was van de indruk, die zijn zeer gedeeltelijke verschijning maakte. Men konkludeerde daaruit dan ook niet tot zijn aanwezigheid, maar tot die van de Boze zelf, en ook Becker moest daarin wel geloven. Later speelt Hups, als baron in Wenen optredend, zelfs nog een rol in de politiek en zijn optreden ten bate van de Republiek betekent één van zijn laatste goede daden, te midden van vele minder fraaie. Dat Daalberg het te midden van al deze kolder ook met de chronologie niet te nauw nam, blijkt wel uit het feit, dat er zich door toedoen van het hoedje vermakelijke stoornissen voordoen bij de première van Pergolesi's Stabat Mater. Maar Pergolesi werd geboren in 1710 en zijn Stabat Mater is zijn zwanezang (het juiste jaartal is niet bekend; men denkt aan 1735). Het door Daalberg beschrevene speelt echter een vijftig jaar eerder!
Moge dan Loosjes er naar ons inzicht niet in geslaagd zijn gestalte te geven aan het tijdperk, waarop hij zijn aandacht had gericht, de poging daartoe is althans aanwezig, en in sommige opzichten ook een begin van verwezenlijking. In het werk van Daalberg daarentegen vinden we in het geheel geen aandacht voor de historische periode, waarin zijn verhaal zich afspeelt. De konfrontatie met bekende namen verhoogt alleen nog het vermakelijke karakter van de | |
[pagina 50]
| |
vertelling, die uiteindelijk toch leerzaam moest zijn, door aan te tonen hoe een eenvoudig en goed levend mens, met een behoorlijk gezond verstand, door mogelijkheden die hij niet aan kan en door ontwakende eerzucht uiteindelijk in het verderf wordt gestort. |
|