Verbeelding en historie. Verschijningsvormen van de Nederlandse historische roman in de negentiende eeuw
(1979)–W. Drop– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Hoofdstuk III
| |
[pagina 52]
| |
ging van Scott. ‘Weinig schrijvers’, zo zegt hij, ‘hebben zich in onze tijd, door hun werken, een meer algemene roem verworven, dan Walter Scott, wiens historische romans gretig gelezen zijn niet slechts door allen, die, bij het lezen, alleen vermaak en uitspanning zoeken, maar ook door hen, die lezen om kennis op te doen, ja door zulken, die, te voren, in deze soort van Romans geen behagen schepten.’ Hij wijst erop, dat het genre reeds zeer oud is: men kan er zelfs de Cyropaedie van Xenophon toe rekenen! Maar op deze soort van romans is terecht vaak aangemerkt, dat ‘het opsieren van de helden der geschiedenis met de kleuren der verbeelding, en het verzinnen van omstandigheden, om hen in een nieuw en vreemd daglicht te plaatsen, verwarring en bastaardij brengt in het veld der geschiedkunde.’ Scott treft dit verwijt echter maar zelden. Over het algemeen geeft hij juist datgene, wat men bij de geschiedschrijvers mist en wat een Barthélemy in zijn AnacharsisGa naar voetnoot4 al heeft willen geven: ‘een getrouwe beschrijving der, toen heersende, volkszeden, denkbeelden en gewoonten, in die vorm gegoten, en zó voorgedragen, dat de lezing belangwekkend en onderhoudend zij.’ En als Scott historische personen ten tonele voerde, zorgde hij ‘dezen, overeenkomstig hun bekend karakter, te doen handelen, en men kan zeggen, dat ook hier, doorgaans, de afbeelding getrouw is, getrouwer in sommige opzichten, dan die des geschiedschrijvers, omdat dezen kleinigheden veronachtzaamden, die echter tot het eigenaardige des karakters behoorden, en daarom ook, terecht, door Walter Scott opgemerkt, en in de afbeelding behouden zijn.’ Het genoegen dat men aan Scott's romans beleeft, wordt bovendien nog vergroot, doordat de Schotse schrijver zo meesterlijk de natuur van zijn eigen land weet te schilderen. Het is dan ook geen wonder, dat Scott's werk een grote opgang gemaakt heeft en dat het veel is nagevolgd. Men zou zich eerder kunnen verwonderen, dat het niet nog méér is nagevolgd, maar deze verwondering verdwijnt, als men zich realiseert hoe ontzaglijk veel studie aan dit soort werk vooraf moet gaan, wil men storende fouten vermijden. Zelfs Scott is dit niet geheel en al gelukt, met name als hij zijn onderwerp niet uit de geschiedenis van zijn eigen land koos. | |
[pagina 53]
| |
Zijn navolgers hebben dan ook algemeen ingezien, dat het 't verstandigste is zich te houden aan onderwerpen uit de eigen nationale historie. Onder die navolgers nemen Zwitserse schrijvers een eervolle plaats in; Van Lennep noemt met name Zschokke, die een treffend tafereel van de geschiedenis van zijn land aan het begin van de vijftiende eeuw heeft gegeven.Ga naar voetnoot5 In ons land, vervolgt dan Van Lennep, heeft zich nog niemand op het voetspoor van Scott gewaagd, maar Loosjes was met zijn Maurits Lijnslager al een ongeveer gelijke weg ingeslagen en had een ‘waarlijk geestige voorstelling van de zeden der Hollandse stedelingen uit de zeventiende eeuw’ gegeven. Het verwondert de spreker, dat men niet beproefd heeft taferelen te geven uit een vroegere periode. Daarbij zou men vooral ook moeten trachten de speciale schoonheid van het Hollandse landschap goed te doen uitkomen, een schoonheid, die nergens wordt overtroffen en die van een geheel uniek karakter is. Uitvoerig weidt Van Lennep hierover uit, met name over de schoonheid van de Hollandse duinstreek. Dàn stelt hij, dat het natuurgenot nog aanmerkelijk wordt verhoogd als men daarmee herinneringen aan lang vervlogen eeuwen verbindt. Hij bespreekt een gehele reeks markante figuren uit de gravengeslachten en uit andere aanzienlijke huizen. Kronieken, verhalen en legenden zijn aanwezig, waaruit degenen, die onze riddertijd willen leren kennen, kunnen putten. Ook de geschiedenis van de vestiging en de uitbreiding van het christendom in deze streken verdient bijzondere aandacht. Vele van de overblijfselen van het verleden zijn verdwenen, maar de verbeelding, geholpen door de geschiedkunde, kan het ontbrekende vergoeden en het verloren gegane weer in alle luister oproepen. De spreker wijst op het schitterende voorbeeld, dat Vondel met zijn Gijsbrecht heeft gegeven, en hij legt er de nadruk op, hoezeer Floris V de moeite waard is bestudeerd te worden, evenals zijn vader, de Rooms-koning, en verder ook de graven uit de twee volgende stamhuizen. Onder het Bourgondische huis verwijdert het toneel der handeling zich echter allengs meer uit Holland, en Karel en Maria van Bourgondië te Gent raken ons reeds minder dan Aelbrecht in 's Hage of Jacoba op Teylingen. De voorstelling van die Bourgondische vorsten kennen we hier overigens al lang in het drama. Tenslotte oppert Van Lennep de mogelijkheid, dat ‘een vaderlands vernuft’ in een roman Karel de Stoute wellicht zo juist zou kunnen voorstellen, dat daar- | |
[pagina 54]
| |
door zowel de Solitaire van D'ArlincourtGa naar voetnoot6 als zelfs de Quintijn Durward zou kunnen worden overtroffen.Ga naar voetnoot7 Wat ons in deze Verhandeling opvalt, is naast de grote bewondering voor Scott vooral het gewestelijk chauvinisme van de spreker en zijn voorliefde voor de Middeleeuwen. Het Hollandse landschap en de Hollandse riddertijd hebben zijn grote liefde. Uitsluitend middeleeuwse onderwerpen beveelt hij aan ter behandeling in historische romans à la Scott. Al achtte hij Scott's romans, die in diens eigen land spelen, de beste - en dat betekent dus de romans, die in de zeventiende of achttiende eeuw gesitueerd zijn - al achtte hij ook Loosjes' werk blijkbaar hoog, toch keek hij in eigen land, of liever eigen gewest, bij voorkeur terug naar de romantische Middeleeuwen. De Hollandsche Duinzang, die hij aan zijn Verhandeling toevoegde, toonde hoezeer hij zelf was geïnspireerd door ‘Hollands grond en oudheden’, waarvan de overblijfselen zoveel meer tot ‘gevoel en verbeelding’ spraken dan de stedelijke en veel minder romantische herinneringen aan de zeventiende eeuw... David Jacob van Lennep heeft door zijn Verhandeling een belangrijke daad verricht en althans in eerste aanleg verschillende der voornaamste auteurs van historische romans in ons land de richting gewezen, die ze hadden te volgen. Men moet er natuurlijk tegen waken de invloed van een dergelijke verhandeling te óverschatten; zij is immers zelf ook een gevolg van de machtige invloed, die Scott juist in dat jaar in geheel Europa begon uit te oefenen,Ga naar voetnoot8 en die hier ook wel anderszins weerklank zou hebben gevonden. Maar het feit, dat in Nederland al enkele jaren romans van Scott bekend waren,Ga naar voetnoot9 zelfs in vertaling, en dat toch pas nà en - in verschillende gevallen aantoonbaar - naar aanleiding vàn de Verhandeling historische romans werden geschreven, die duidelijk door de zo warm aanbevolen Scott zijn beïnvloed, getuigt toch wel sterk voor de grote invloed | |
[pagina 55]
| |
van de hooggeleerde spreker. Alleen ziet men wel spoedig dat verschillende schrijvers zich in de keuze van hun onderwerpen distanciëren van de aanbevelingen, die in de Verhandeling werden gedaan.Ga naar voetnoot10 | |
II. De Zwitserse historische romansVóórdat we nu overgaan tot de bespreking van onze historische romans, en daarmede toekomen aan het eigenlijke onderwerp van onze studie, willen we nog enige aandacht besteden aan de Zwitserse historische romans, waarover David Jacob van Lennep met zo duidelijke ingenomenheid sprak. Nog vóór Scott zijn eerste roman Waverley in 1814 publiceerde, schreef Johann Konrad Appenzeller (1775-1850), een predikant, gymnasium-rektor en auteur, zijn Gertrud von Wart (1812)Ga naar voetnoot11. Dit werk is een sentimenteel getint verhaal in brieven, waarin vooral de heroïsche, trouwe liefde van Gertrud voor haar ongelukkige echtgenoot wordt uitgebeeld. Deze laatste was, min of meer zijns ondanks, betrokken geraakt in de moord op keizer Albrecht, die in 1308 werd gepleegd; hij werd gegrepen, na zich een tijd lang schuil gehouden te hebben, en stierf een onmenselijke dood op het rad. De auteur staat duidelijk onder invloed van Richardson; de ontleding van de gevoelens is hoofdzaak, en voor het uiterlijk gebeuren heeft hij slechts weinig belangstelling. Couleur locale moet men dan ook in zijn werk niet zoeken. Wat het historische betreft gaat hij, blijkens zijn uitdrukkelijke verzekering in zijn inleiding en aantekeningen, geheel uit van Johannes von MüllerGa naar voetnoot12. Van Appenzeller's | |
[pagina 56]
| |
werk zijn in ons land verschillende vertalingen verschenenGa naar voetnoot13, maar direkte invloed op onze schrijvers van historische romans is niet bespeurbaar. In Zwitserland bestond over het algemeen een grote belangstelling voor het eigen verleden, die sterk werd gestimuleerd door het werk van Von Müller. Reeds in 1814, het jaar dat dus Scott's eerste roman verscheen, publiceerde U. Hegner zijn Salis' Revolutionstage, dat de revolutionaire gebeurtenissen van het jaar 1798 in Zwitserland tot onderwerp heeft. Dit werk echter ‘wirkt noch ganz als Gegenwartsschilderung durch die Treue persönlich erlebter Eindrücke’Ga naar voetnoot14. Hetzelfde geldt voor Der Flüchtling im Jura (1822) van Heinrich Zschokke, dat in dezelfde tijd speelt. Deze auteurGa naar voetnoot15, die door Van Lennep met name werd genoemd, leefde van 1771-1848, werd geboren in Maagdenburg, maar bracht het grootste deel van zijn bewogen en werkzaam leven in Zwitserland door. Als schrijver beoefende hij verschillende genres, o.a. de roversromanGa naar voetnoot16, het drama, de novelle, de vertelling met didaktische strekking en de historische roman. Daarnaast was hij o.a. werkzaam als historicus. Als verteller zet hij de traditie van WielandGa naar voetnoot17 voort, als | |
[pagina 57]
| |
schrijver van historische romans stond hij onder invloed van ScottGa naar voetnoot18, speciaal in de Addrich im Moos (1825-1826), die op grondige voorstudie berustte. Hij schiep daarmede een waardevolle historische roman, die in menig opzicht een uitzondering vormde op de doorsnee van zijn werk. Toen Van Lennep over Zschokke sprak en de volgende woorden aan hem wijdde: ‘Zó heeft, onder anderen, de Zwitser Zschokke, uit de geschiedenis van zijn vaderland, bij de aanvang der vijftiende eeuw, en uit de zo treffende Zwitserse natuurtonelen, een tafereel ontworpen, dat zich, evenals de romans van Walter Scott, door waarheid van kleuren en belangrijkheid van voorstelling, aanbeveelt’, dacht hij aan de andere, ook bekende, maar kwalitatief belangrijk mindere roman Der Freihof von Aarau (1823-'24), die de veten met Oostenrijk uitbeeldt. Van deze roman is ons geen Nederlandse vertaling bekend, maar wel van Der Flüchtling im Jura als De vluchteling op het Juragebergte, een Zwitserse geschiedenis (1825) en Addrich im Moos als De Zwitserse opstand in 1653, of Addrich im Moos en zijn Nicht (1828).Ga naar voetnoot19 Bij de lezing van de Addrich im MoosGa naar voetnoot20 valt direkt de overeenkomst met Scott op. Ook Zschokke streeft ernaar een kleurrijk beeld te geven van een belangrijk historisch gebeuren en ook hij doet dit in een spannend verhaal. Duidelijk zijn ook de technische overeenkomsten in de bouw van het verhaal: Addrich is de regiefiguur die steeds weer de gang van het gebeuren bepaalt; verder treden er verschillende typen op, waarvan de komische Meistersänger Wirri von Aarau zeer goed is geslaagd. Er is een liefdesgeschiedenis met een demonische medeminnaar, de ‘Hauptmann’ Gideon. Wat ons evenwel opvalt is een zekere romantische kleur, die het geheel heeft.Ga naar voetnoot21 Dit blijkt | |
[pagina 58]
| |
in de tekening van Addrich zelf, nog meer in de beschrijving van de geheimzinnige ziekte van zijn dochter, die in een toestand van halfbewustzijn verkeert, vergelijkbaar met die van de Pythia bij het Delfisch orakel: Gleich sanftberührten Glocken einer Harmonika, deren anfangs kaum erkennbaren Laut unter dem steigenden Druck des Fingers unmerklich stärker bis zum Nerven erschüttern zu schwillt, so wurde die Stimme der Schläferin allmählich zu einem milde zwischen den Lippen sumpsenden Gesang, eine Weile unverständlich, zuletzt heller und deutlicher, mit bestimmt gegliederten Tönen und Worten. Natuurlijk blijkt dit nu nog onbegrijpelijke gezang de voorspelling geweest te zijn van de ongelukkige afloop van de boerenopstand. We hebben hier wel een duidelijk voorbeeld van wat we het romantische in dit boek noemden; voor de visie van Bodmer, die Zschokke rationalistisch achtte, zou echter kunnen pleiten, dat deze aan de geciteerde scène enkele nogal nuchter aandoende regels over de aard van de geheimzinnige ziekte doet voorafgaan. Deze vermenging van romantische elementen met een zekere nuchtere instelling lijkt ons karakteristiek voor dit werk. | |
[pagina 59]
| |
Of, en in hoeverre vooral deze laatste roman van Zschokke in ons land invloed heeft gehad, is moeilijk uit te maken. Deze invloed zou immers in hoofdzaak een versterking van die van Scott betekenen. Misschien kan men op een enkel exact punt van overeenkomst met Jacob van Lennep wijzenGa naar voetnoot22; dat deze de Zwitser gekend zal hebben, lijkt ons zeer waarschijnlijk, nu vader Van Lennep hem blijkbaar zo waardeerde. Wij hebben getracht in dit hoofdstuk aan de hand van een aantal feiten, die gemakkelijk bijeen te brengen waren, aan te tonen hoe in de jaren twintig ook in ons land een sterke belangstelling voor het werk van Scott en diens navolgers is gegroeid. Ongetwijfeld zou een nader onderzoek hierover nog veel meer aan het licht kunnen brengen, maar het lijkt ons, dat daardoor onze indruk niet principieel zou veranderen. David Jacob van Lennep heeft door zijn Verhandeling deze reeds algemeen aanwezige belangstelling bij verschillende auteurs zodanig weten te aktiveren, dat zij zich, in navolging van de Schotse meester, zelf gingen zetten tot het schrijven van historische romans. Op het resultaat van deze werkzaamheden zullen wij nu onze aandacht gaan richten. |
|