Makamen en Ghazelen (onder ps. Jan Ferguut)(1866)–Jan van Droogenbroeck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 109] [p. 109] Eerste ghazele. Nu is mijn hert zoo bange. Nu is mijn hert zoo bange, dat ik het niet zeggen kan. - Het leven mij zoo wrange, dat ik het niet zeggen kan! Van scheiden ben ik treurig, in mijne ziel drong leed; Ik ween, ik ween zoo lange, dat ik het niet zeggen kan! Daar waar mijn hert moest rusten, is mijner smerten bron; Van wee ben ik bevangen, dat ik het niet zeggen kan! Een andre nam de plaats in, die mij alleen behoort, Een andre... en zulke slange, dat ik het niet zeggen kan! Een booze duwt mij gruwlik in 's herten bloed de hand Zoo diep, met zulken drange, dat ik het niet zeggen kan! Daar binnen is de wonde, geen arts die haar geneest; - Ik bloede... van verlangen, dat ik het niet zeggen kan! Bloed stroome! ach mocht ik sterven! slechts mijne tranen stroomen; Die groeven me in de wangen, dat ik het niet zeggen kan! Slechts mijne tranen stroomen, zij stroomen vruchteloos; 'k Voel mij den gorgel prangen, dat ik het niet zeggen kan! Eens stroomden vreugdezangen mij mild den boezem uit: Nu is mijn hert zoo bange, dat ik het niet zeggen kan! Vorige Volgende