Dit zijn zonnestralen(1873)–Jan van Droogenbroeck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 93] [p. 93] In den Oogst. 1 Wanneer we gisteren avond In 't veld zijn rondgegaan, Dan hoorden we 't koren zeggen: ‘Ik blijf hier niet meer staan! Ik ben nu rijp geworden, Mijn stroo is droog als kaf; Sa komt maar spoedig, maaiers, En kapt mij vliegens af. 2 De krekel en de sprinkhaan Krioelt hier met de macht; Zij scharrelen, wippen, sjirpen En vechten gansch den nacht. Bij dage is 't nog al erger: De zonne brandt zoo sterk; O wil niet langer wachten, Sa mannen aan het werk! [pagina 94] [p. 94] 3 De duiven en de musschen Verwoesten mij om het meest; Zij trekken mij bij de aren En vieren daarmede feest. Ik kan het niet meer uitstaan; Ik sterf hier op den duur: O wil mij toch verlossen En haal mij in de schuur!’ 4 Wie voelt zich niet bewogen Bij zulk een' droeve klacht? Daarom dan, zonder uitstel, Het koren hulp gebracht! Gij maaiers scherpt de zeisen; De pikken flink gewet, Den haak in 't graan geslagen En u in gang gezet! 5 De meiden zullen volgen, Al is het stikkend heet; Want, kunnen zij iemand helpen, Ze zijn altoos gereed. Het koren valt daar neder, Zij binden het spoedig op, En zetten fiks de schooven Tot stuiken, kop aan kop. [pagina 95] [p. 95] 6 Wie komt, met zijnen wagen, Gereden op het veld? Dat is onze oude voerman: Van Peter vergezeld! Dat is een flinke voerman De paarden zijn jong en wild; Hij moet maar zachtjes fluiten En strak zijn zij gestild. 7 Drie groote steinen potten Haalt Peter van onder de bank; Wat is er beter welkom Dan hier een koele drank? Nu lustig rondgeschonken, De keel is allerdroogst; De kroes gelijk in de hoogte: ‘Dat gaat op den schoonen oogst!’ 8 En nu den wagen geladen, Gegaffeld met nieuwen moed, Wanneer men wat gerust heeft, Gaat de arbeid nog zoo goed! Gelijk naar huis gereden, De wagen waggelt en kraakt. Nu mag het koren rusten, Tot de vlegel het ontwaakt! Vorige Volgende