Dit zijn zonnestralen(1873)–Jan van Droogenbroeck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] De Kraai. Op genen boom zit eene kraai; Ik loop naar huis om mijnen pijl En mijnen boog en schiet ze neer! De jongen liep zooveel hij kon En kwam weldra terug. De kraai Was op den laagsten tak gewipt En keek, of in de gracht geen worm Of slek te vinden was; - dat is Haar voedsel, weet ge? 't Arme beest Had honger; maar de jonge snaak Was boos gezind, hij nam den pijl En spande zijnen boog. Dat zag De kraai en spoedig vloog ze weg. Wat verder zat zij weer en zocht Naar eten. ‘Ha nu heb ik ze!’ Hij loerde met den pijl en kwam Al dichter bij, al dichter... maar De slimme vogel vloog in eens Van daar, naar eenen andren boom. ‘Ik zal u toch wel krijgen, zie!’ [pagina 92] [p. 92] De jongen liep haar achterna, Hij loerde, mikte, trok, ... maar neen 't Is nog te ver. Ik kan ze niet Goed zien .......... ...... Ze komt omlaag, ze springt Van hier naar daar...... .......... Ze kijkt naar mij. Hier, achter dezen struik, verberg Ik mij algauw......... ........ Nu zit ze stil. Die tak is in den weg; ik sluip Langs ginder om....... ......... Ha, ha! nu zijt Ge er aan! Ge zijt er zeker... .............. Plons! ‘Help, help! ik lig hier in de gracht! Verwarreld in de bramen, help! Ik zal verdrinken! Mijne hand Vol dorens! Oei! Ik kan hier niet Meer uit!’... Nu vliegt de kraai in eens Vandaan en krast ‘krawaai, krawaai!’ Als lachte zij den jongen uit. Die kruipt toch boven; maar zijn pijl Is weggeschoten en zijn boog, Zijn schoone roodgeverwde boog Ligt daar gebroken in de gracht! Vorige Volgende