Dit zijn zonnestralen(1873)–Jan van Droogenbroeck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] Mijn Hond. Mijn hond is een plezante gast; Hij springt, hij danst, hij jankt, hij bast, Hij kwispelstaart, hij loopt in 't rond, Hij kruipt en rolt zich op den grond. Zeg ik hem: ‘Hier!’ hij komt bij mij; ‘Voort!’ zeg ik, en op een, twee, drij Is hij de deur uit, op den stoep, En wacht tot ik hem binnenroep. Zeg ik hem: ‘Koes!’ hij legt zich neer, Zeg ik hem: ‘Wsst!’ hij recht zich weer. ‘Fiks!’ roep ik - en dan staat hij daar, Juist als een aapje, flink en klaar. - Als ik naar school ga, komt hij mee Tot in den gang en keert gedwee Terug; maar als de klas is uit Zit onze hond voor 't vensterruit Op schildwacht: ziet hij mij, dan: raf! Hij wipt in eens het kussen af En komt mij tegen op 'nen draf, Met blij geblaf. [pagina 61] [p. 61] Doch, als hij mij aan 't schrijven ziet Dan heeft het goede beest verdriet Omdat hij mij niet helpen kan. - Hij kent ja, niemendal ervan. - Maar is de pen ter zij gelegd, En heb ik hem eens ‘Mol!’ gezegd, Dan moest gij zien wat gang hij gaat, Hoe hij met zijnen pluimstaart slaat En vlug vooroploopt naar de straat! De vriendschap van het lieve dier Verschaft mij waarlijk veel plezier. - Daarom bemin ik mijnen hond; Ik houd hem zuiver en gezond, Ik maak hem een fatsoenlijk nest En zorg voor eten in zijn' test. - Soms krijgt hij een stuk boterham, Dan zegt dit lief kapoentje.... ham! Vorige Volgende