dat.’ Een man, rond de zeventig, voelt zijn krachten afnemen. Hij zegt: ‘Het is gewoon een martelgang, ik heb genoeg geleefd, genoeg genoten, nu wil ik dood. Het zou zo fijn zijn als je je leven mag beëindigen als vrij mens.’
Volgens deze bellers zal de pil niet leiden tot ondoordachte suicide Een man zegt: ‘Het is echt niet zo dat iedereen dan zomaar zo'n pil zal nemen, dat doe je gewoon niet zomaar.’ Een belster illustreert het als volgt: ‘Ik wil zo graag uit het leven stappen, het hoeft voor mij echt niet meer. Maar zelfs met zo'n pilletje blijft het toch vreselijk moeilijk. Ik weet niet of ik het durf.’
Onder de bellers slechts negen pertinente tegenstanders, voor hen staat het vrijgeven van zo'n pil gelijk met moord. Het leven is voor hen heilig; lijden wordt gezien als een deel van het leven. Bij deze tegenstanders overheerst de angst dat de samenleving ‘van die bejaarden af wil’.
De slechte maatschappelijke positie van ouderen komt in een paar gesprekken naar voren. ‘We zijn een overbodig stelletje geworden, we kosten teveel geld,’ zegt een man die overigens wel graag ‘zo'n pilletje’ wil hebben. Hij kan niet ontkennen dat er een verband is tussen zijn wens om dood te gaan (‘het is echt allemaal genoeg zo’) en het gevoel dat de samenleving ‘hem niet meer wil’.