Willem van Oranje. Antwerpen in 1583
(1867)–Emmanuel van Driessche– Auteursrechtvrij
[pagina 70]
| |
Eerste tooneel.
Baas Potteman, daarna Tekla en Nella.
Baas
(komt op langs den achtergrond rechts).
Wat uit dit alles worden moet, weet de drommel!.. ik versta er niets van:.... Nella is gisteren in het paleis van den Hertog geweest... eene rijke Dame heeft haar juweelen geschonken... de oude Peter heeft dezelve woedend op den grond geworpen... Vervolgens Nella uit het paleis medegevoerd, als hadde zij daar in het grootste gevaar verkeerd.... Ziedaar eene reeks zonderlinge voorvallen, waarvan ik te vergeefs den onderband zoek... En, nu heden, werd ik geroepen....
Tekla
(komt uit de deur links gevolgd van Nella).
Welnu, Baas, wat was het? waarom deed de Prins van Oranje u nu naar zijn paleis komen? Wat had hij u te zeggen? Vertel mij dat eens gauw, he; vermids ik nu volstrekt niet mocht meêgaan.... Maar, spreek dan, Baas, spreek dan toch!...
Baas.
Ik kan toch maar spreken als het u believen zal te zwijgen.
Tekla.
Nu spreek, Baas, ik zal zwijgen... spreek, zeg mij... - ik ben toch zoo ongeduldig!
Baas.
Welnu, uw ongeduld zal dan gauw ophouden: Ik weet nu juist zooveel als wanneer ik van hier weggegaan ben.
Nella
(heeft met belangstelling toegeluisterd).
Het was dus maar eene teleurstelling? | |
[pagina 71]
| |
Baas.
Het is te zeggen, ik begin nu toch iets meer te weten: ik versta nu eindelijk dat dit gansche geheimzinnige spel geheel en al op Nella uitdraaien zal.... de historie van gisteren kent ge, niet waar? Welnu, de Prins, de Prins van Oranje
(hij neemt zijn hoed af)
heeft mij met zijn eigenen, doorluchtigen mond gezegd dat hij, hij, de Prins van Oranje! ons bedankt, hoort gij, Tekla, dat hij ons bedankt voor de zorgen welke wij aan Nella gewijd hebben.
Nella
(met belangstelling).
En dan?
Baas.
En dan? dan heeft hij er bijgevoegd, dat hij, hij, de Prins van Oranje, het grootste belang in Nella stelt.
Tekla
(hare tranen afdroogende).
Ik heb het gevreesd... ziet ge... wij zullen dat ding nog kwijtgeraken!.....
Baas
(insgelijks weemoedig).
Juist dat... ziet ge,... en, men is daar meer aan gehecht dan men wel denken zou.....
Tekla.
Hewel, zie, het is gelijk... ik heb er wel veel last van gehad: een kind kweeken gaat niet zonder moeite... maar het doet mij wel hartzeer te denken dat zij ons nu verlaten zou!
Nella
(de bazin in hare armen drukkende).
Gij zijt immer voor mij eene goede moeder geweest....
(den Baas de hand reikende).
En gij, een bezorgende vader... En, wat er ook voorvallen moge, zal ik mij nooit zoo ver van u verwijderen, dat ik mijne plichten van dankbaarheid jegens u niet zou kunnen kwijten...
Baas.
Uw hart is goed, kind,.. en, dit is ons reeds eene groote belooning; maar, ik vrees dat gij ons voor altijd verlaten zult... | |
[pagina 72]
| |
Tekla.
Toch zoo spoedig niet,... ik zou er mij niet kunnen aan gewennen haar te moeten missen..
Baas.
Kapitein Peter, die de tranen in de oogen krijgt als hij over Nella spreekt, heeft gezegd dat hare verloving heden plaats moet hebben... hare verloving met Herman, zijn eigenlijke naam is Arkel, en de Prins van Oranje heeft er bijgevoegd dat hij bij de verloving wil aanwezig zijn. Heden nog, met het vallen van den avond, zullen zij alle drie hier wezen.
Tekla.
Heden nog!... wel, Nella, kind, dan moeten wij ons wat proper gaan aanzetten... de Prins komt...
Baas.
De Prins van Oranje, als 't u belieft!
(Hoed af.)
Tekla.
De Prins van Oranje komt, en wij staan hier zoo maar alledaags aangetakeld... kom, laat ons..
(zij wil met Nella af).
Baas
(ze wederhoudende).
Nu, zeg eens, kind, dat is zoo maar al niet genoeg met trouwen: het bandeken, welk men u daarbij aanlegt, is sterk en duurt lang! Zeg me, ronduit gesproken, bemint gij dien Herman wel oprecht?
Nella.
Uit ganscher ziele!..
Tekla.
En den Hoofdman Koehne dan?
Nella.
Weet dat ik hem nooit bemind heb.
Baas.
Welnu, trouw dan maar met Herman!...
Tekla.
Kom, kind, kom... wij gaan ons beste pak aantrekken, ter eere van den Prins van Oranje...
Nella
En, ter eere van Herman!
(De beide vrouwen links af.)
| |
Tweede tooneel.
Baas Potteman, daarna Dupont.
Baas.
Ik ben nu eens recht benieuwd, om de ont- | |
[pagina 73]
| |
knooping van die gansche zaak te zien.... Het is stellig dat de Prins van Oranje, Peter en Herman Nella's geschiedenis kennen... God weet wat wij hier tot heden in onzen nederingen Neptunus gekweekt hebben. Nu, om het even, het kind zal gelukkig zijn, en dat doet mijn' harte goed!
(Gaat binnen, links.)
Dupont
(in burgerkleeding, vlug op, gramstoorig).
Ongestraft hoont men mij op zulke wijze niet! heden zal ik hier binnendringen... en, voor niets terugwijken!
(Hij gaat naar de deur; wil binnen; de Baas verspert hem den doorgang.)
Baas
(houdt zich in de deur, en spreekt op lossen toon).
Als 't u belieft, camaraad, wat zou er van uw verzoek zijn?
Dupont
(barsch).
Het jonge meisje dat hier bij u inwoont, en uw kind niet is, wil ik zien en haar spreken...
Baas.
Het spijt mij, camaraad, maar dat zal nu wel volstrekt onmogelijk zijn.
Dupont.
Hoe dat!.. als ik het wil!
Baas.
En als ik het niet wil...
Dupont.
Habah!...
(Hij wil den Baas verdringen.)
Baas.
Ware ik in uwe plaats, ik zochte geene moeilijkheid, camaraad; gij zoudt er kunnen aan toeleggen...
Dupont.
Hel en duivel!.. zou die Antwerpenaar mij weêrstand durven bieden.
(Hij trekt een dolk en wil op Potteman aan.)
Ik wil het meisje zien! hoort gij!.... achteruit!...
Baas.
Ik heb u gezegd dat het volstrekt niet zijn kan..
(Hij mikt eene pistool op Dupont.)
| |
[pagina 74]
| |
Dupont.
Doemenis!
(Hij wijkt achteruit.)
Baas.
Zie, camaraad, langs ginder
(rechts achtergrond)
is de weg; en, wilt gij hier op de straat uw laatste bed niet maken, zoo kiest ge maar langs daar het hazenpad..
(Hij nadert... Dupont deinst.)
Langs daar, ja..
(Hijhoudt steeds het wapen gemikt.)
Dupont
(ter zijde).
Ha, ik zal mij wreken! bloedig wreken!
(Tot den Baas.)
Wij zien elkander weder!
(Af rechts.)
Baas.
In mijn huis toch niet.
(Komt langzaam het tooneel af.)
Ja, ja; ik zou schieten, zeker schieten... Ik heb nog binnen mijn leven geene vlieg mishandeld... maar mij verdedigen tegen eenen laffen, vuigen franschman, als Kolonel Dupont, dat zou mij geenszins afschrikken.
(Af, sluit zijne deur.)
| |
Derde tooneel.
Louisa en Dupont.
Louisa.
(Zij is befloersd, en komt geheimzinnig links op.)
Eene herberg!.. hier moet het wezen... Ho, ja!
(leest boven de deur:)
‘In den Neptunus’ Hier is het.
(Zij komt het tooneel af.)
Dupont
(komt rechts van den achtergrond weêr).
Wat zie ik? Louïsa!...
Louisa.
Welke knaging... welke vervloeking stuwt mij voort!.. mijn boezem hijgt!.. het koude zweet druipt van mijn voorhoofd!.. Ho, kon ik enkel iets tot haar geluk, tot haar welzijn bijbrengen... dit zou mijne smarte leenigen... dit zou mij vrijer laten ademen!.. anders, ho, ik voel het,... de wroeging zal mij dooden!... | |
[pagina 75]
| |
Dupont
(is zachtjes achter haar toegenaderd).
Mevrouw de Gravin komt zeker om haar loon bij de herbergfreule?... Zij heeft immers het deugdzame meisje gered... gered uit de handen....
Louisa.
Uit de handen van een' snooden verleider!
Dupont.
Gravin Louïsa, gij zijt verloren: heden nog zal ik mij over u wreken... De Hertog zal uwe gansche geschiedenis kennen... en u... als eene verworpelinge, die gij zijt, zijn paleis uitdrijven!...
Louisa.
Ik spot met uwe bedreigingen en veracht de gunsten van den Hertog! hoort gij, Dupont, ik veracht de gunsten van den Hertog!... Een ander gevoel! een alomvattend gevoel bezielt mij thans!...
Dupont
Zoo, zoo, Gravin, eene bekeering! eene zoo plotselinge bekeering! Waarlijk, waarlijk, het is belangwekkend... De Gravin Louïsa bekeerd!... ha, ha, ha!...
Louisa.
En Kolonel Dupont veroordeeld om de straf zijner snoode daad, in Breda gepleegd, te ondergaan!...
Dupont.
Habah!... gij zoudt tot heldin herschapen zijn, en mij durven bedreigen!
Louisa.
Verlaat deze plaats! doe geene beweging meer om het meisje te zien!... of....!
Dupont.
Uw toorn is bespottelijk!
Louisa.
Reeds twee maal zijt gij, als een lafaard, voor den degen van Herman geweken! welnu, de derde maal zult gij hem niet ontsnappen! Ik zal hem bewijzen dat gij de lafhartige moordenaar zijner zuster zijt! en, wee u!...
Dupont.
Gravin, wij nemen het beide op een ver- | |
[pagina 76]
| |
keerden toon! wij willen elkander verraden, en ons beider belang is elkander te helpen!...
Louisa.
Ik heul niet langer met lafaards en snoodaards! en, nog eens, ik gebied u deze plaats te verlaten!..
Dupont
(ter zijde).
Zoo zij mij verraadt, ontsnap ik aan Herman niet!...
(Tot Louïsa.)
Gravin, bedaar uwen toorn; ik beloof u dat ik het meisje ongestoord zal laten.
Louisa
Verwijder u dan!
Dupont
Ik ga.
(Ter zijde.)
Ik zal haar uit Antwerpen doen verdrijven!
(Rechts af.)
| |
Vierde tooneel.
Louisa en Baas Potteman.
Louisa
(het tooneel afkomend).
Zij is hier... mijne dochter is hier... hier in deze nederige woning!.... dus is de plaats der schuldige moeder voor deze deur:... zij moet waken, zorgen dat haar kind de prooi der verleiding niet worde... niet zoo diep valle als de moeder gevallen is!.... Zij moet lijden, lijden zonder morren!... Zij moet haar kind beminnen, beminnen als het licht harer oogen, zonder te mogen zeggen: ik ben uwe moeder!,,... Ja, verteerd door den gloed der liefde en der wroeging, moet zij zich den boezem aan stuk rijten... tot boeting harer misdaden!...
(De deur wordt geopend.)
Iemand!...
(Zij gaat het tooneel links op.)
Baas
(met zijne pistool in de hand).
De franschman heeft zijne matten opgerold; het was ook het beste wat hij doen kon.
(Hij ontwaart Louïsa.)
Ha, zie,
| |
[pagina 77]
| |
daar heb ik ander bezoek. Daar voor zal ik geene wapens noodig hebben.
(Hij steekt zijne pistool in den zak.)
Louisa
(ter zijde).
Voorzeker de man, die haar heeft opgevoed! - Goede man, gij zijt gewis de baas uit deze herberg?
Baas.
Om u te dienen, Mevrouw; Baas Potteman uit den Neptunus..
Louisa.
Ik heb over u hooren spreken, gij zijt een brave man: gij hebt, uit medelijden, een kind, een meisje, opgekweekt, niet waar?
Baas.
ja, Mevrouw; wij hebben het schaapken opgenomen, omdat het verlaten was; verlaten, wellicht van eene hartelooze moeder!..
Louisa.
Helaas!
Baas.
Wat konden wij anders? wij moesten het arm schepselken wel verzorgen... God wil immers niet dat zijne kinderen van gebrek sterven.
Louisa.
Ik ben zeer gevoelig aan uwe schoone daad, uw gedrag verdient beloond te worden... Ziehier reeds, op afkorting, een deel van hetgeen men u voor uwe edele verpleging schuldig is.
(Zij biedt hem een beurs aan.)
Baas
(weigerend).
Ik vraag om verschooning, Mevrouw; wij hebben, toen wij het arm kindjen opnamen, geen accoord gemaakt voor zooveel of zooveel 's jaars; wij weten alzoo niet hoeveel wij te goed hebben, en zouden dus ook niets kunnen ontvangen.
Louisa.
Hoe! gij weigert?
Baas.
Volstrekt, Mevrouw.
Louisa.
Indien gij dit goud voor u niet aannemen wilt, ontvang het dan voor uwe pleegdochter, ik bid u!
Baas
(ter zijde).
Ho, ik denk eraan!.. zoo het eens de Dame met het halssnoer ware!... | |
[pagina 78]
| |
Louisa.
Welnu, brave man, neem dan toch aan..
Baas.
Voor niets ter wereld!... Zie, Mevrouw, als ik eerlijk wat verdiend heb, al ware 't maar eene duit, dan verg ik dat men mij betale; maar goede werken betaalt men bij goede Christenen nooit!
Louisa.
Sta dan ten minste toe dat ik u vergelde voor hetgeen gij in het vervolg nog voor het meisje doen zult; gij hebt ze nu lang genoeg kosteloos verzorgd.
Baas.
Wat wij nog voor Nella doen zullen, zal eene kleinigheid wezen:.. het goede kind gaat ons, helaas, verlaten.
Louisa
(getroffen).
Verlaten!
Baas.
Ja, zij gaat trouwen..
Louisa.
Trouwen?
Baas.
Heden nog moet hare verloving plaats grijpen.
Louisa
(ter zijde).
Die wil ik, kost wat kost, bijwonen!... Maar hoe dring ik hier binnen?
(links)
Baas.
Zij doet het opperbest... eene zeer goede partij... Maar, eventwel, ziet ge,... valt het ons toch hard ze nu te moeten zien vertrekken!...
Louisa
(waant ongesteld te wezen).
Zie, het is we aardig... wat voel ik... ik ben ongesteld... Zeg, brave man, kan ik niet... een oogenblik.... daar binnen...?
Baas
(roept aan de deur links).
Tekla! Nella! Kom! Kom!...
(Beide vrouwen snellen toe)
... Deze Dame is ongesteld.... Brengt haar binnen...
Louisa
Ho, ja, ik zal er u wel dankbaar voor wezen.
Baas.
Geleidt haar in de achter kamer, daar kan zij ongestoord uitrusten.
(De beide vrouwen helpen Louisa, die nog immer befloersd is, binnen.)
Geeft haar water met azijn, voor een flauwtje dat is souvereine
| |
[pagina 79]
| |
remedie, het zal oogenblikkelijk overgaan.
(Komt weder het tooneel op.)
Maar, wat belang mag nu ook die dame in Nella stellen? Zij biedt mij eene volle beurs goud aan!... en die Dame met het halssnoer in het paleis van Anjou?.. Peter heeft het snoer op den grond geworpen, zegt Nella...? Ik heb schoon mijn arm bazenhoofd tot denken aan te sporen, het wil er maar niet in... ik word er niet wijs uit..... Doch heden moet alles opgehelderd worden: De oude Peter heeft gezegd: wij zullen even alles klaar maken; nu, dat men maar alles klaar make, want voor mij is tot heden alles stikkeduister.
| |
Vijfde tooneel.
Baas, Nella, daarna Peter
Nella
(komt vlug uit de deur links).
Die Dame is zinneloos!... zij vliegt mij om het lijf, wil mij omhelzen!.. Zij houdt zorgvuldig haar floers gesloten... maar mij dunkt,... ja, ik erken hare stem... het is de zelfde Dame welke ik in het paleis van den Hertog zag!
Baas.
De Dame met het halssnoer?
Nella.
(Men ziet Peter links op den achtergrond).
Juist; en Peter heeft mij voor haar zulken afschrik ingeboezemd, dat ik hare tegenwoordigheid vlucht, en mij aan hare liefdeblijken onttrek.....
Peter
(ter zijde).
Gezegend zij het uur op welk ik mijne dochter mag gelukkig maken!
(Komt het tooneel af.)
Nella!
(Hij zoent haar op het voorhoofd.)
Baas!
(Hij drukt hem de hand.)
Het oogenblik is dan gekomen, wij gaan het geluk van het lieve kind verzekeren door eene huwelijksverbindtenis met hem dien zij bemint. Haar gehefde volgt mij, en de Prins
| |
[pagina 80]
| |
van Oranje wil, terwijl hij zijn gewoon uitstapje in de stad doet, door zijne tegenwoordigheid, hunne verloving bezegelen.
Baas.
Braaf, Kapitein Peter, braaf!.. Ziet ge als we dan toch zeker zijn dat het kind zal gelukkig wezen, zoo doet het ons minder pijn haar te moeten missen.
Peter.
Steek dat missen uit uw hoofd; de Prins behoudt zich het recht voor hier alles te regelen.
Nella
(levendig).
Wij zouden dus kunen te zamenblijven? welk genoegen!
Tekla
(uit de deur links).
Die Dame is stapelzot: zij houdt niet op mij te ondervragen wegens de kindschheid van Nella, of zij niet ziek is geweest, hoe wij haar opgevoed hebben... zij bedankt ons... zij heeft de tafel vol goud geworpen... het is zeker, die ongelukkige is krankzinnig...
Peter.
Eene Dame, zegt gij! Daarbinnen?
Nella.
Zoo ik mij niet bedrieg is het de Dame uit het paleis van den Hertog!.. ik heb hare stem erkend, en ik ben van haar weggevlucht...
Peter
(drukt Nella in zijne armen).
Gij hebt welgedaan!
Baas
(naar den achtergrond).
Ziet daar den Prins van Oranje en Herman Arkel! | |
Zesde tooneel.De vorigen, Oranje, Arkel later Louisa.
(Allen buigen eerbiedig voor de Prins).
Arkel
(snel tot Nella).
De eerste stap tot ons geluk dan zal heden gedaan worden... in onze wederzijdsche liede, zullen wij een onvergankelijk heil vinden!
(Hij zoent haar op het voorhoofd.)
| |
[pagina 81]
| |
Nella.
Ik dank den Hemel, Herman, voor zulke zalige schikking!
(Allen gaan naar het voortooneel.)
Oranje.
God, die alles zegent wat rein en deugdzaam is, zal ook uwen echt zegenen, mijne kinderen. En mids ik het genoegen heb, deze verloving bij te wonen, zoo wil ik ook het mijne bijbrengen om het stoffelijke welzijn der jonge echtgenoten te verzekeren: Herman Arkel zal tot Admiraal der Nederlansche zeemacht verheven worden, en, aan zijne lieve gade schenk ik een' bruidschat van tien duizend kronen.
(Anastro en Jaurgui vertoonen zich links op den achtergrond, de laatste is in bedelaar verkleed.)
Baas.
Doorluchtige Prins, tien duizend kronen kunnen wij niet geven; maar, ons hart is daarom niet minder goed: wij schenken aan Nella alles wat wij bezitten... Niet waar, Tekla, alles wat wij bezitten!
Tekla.
Ja, op de enkele voorwaarde dat het ons vergund zij haar somtijds nog eens te zien en met haar te kunnen spreken!
(Louïsa verschijnt in de deur links.)
Oranje.
Gij zijt brave lieden. Herman zal aan mijnen dienst gehecht blijven, en zoo het u behagen mochte uwe pleegdochter naar mijnent te volgen?.... Is dat aangenomen?
Baas.
Volgaarne, Prins, volgaarne...
Tekla.
En ik, Prins, ik ga altijd met mijnen man meê; zoo luidt immers het gebod.
Peter.
Elk schenkt hier aldus zijne gifte... en welk zal mijn aandeel wezen?
(Allen zien hem met nieuwsgierigheid aan, na eene poos.)
Nella, kom hier aan mijne borst... Ik heb geene schatten, geene eertitels voor u, maar... ik schenk u een' vlekkeloozen naam. - Gij zijt... mijn kind!..
| |
[pagina 82]
| |
gij zijt... mijne dochter!
(Zij vliegen in elkanders armen.)
Nella.
Mijn vader! mijn vader! - dank, o dank, mijn God, ik ben dan geene weeze!.. -
(Na eene poos.)
En mijne moeder?.. Waar is mijne moeder? Heb ik dan geene moeder meer?
Louisa
(uit de deur links, hevig).
Uwe moeder!....
Peter
(in de rede vallend, en Louisa strak beziende).
Uwe moeder.... is dood!
(Streng tot Louisa.)
Niet waar, Mevrouw,... hare moeder is... dood?
Louisa
(pijnlijk).
Ja, ja, zij is... dood!
Nella.
Helaas!..
(Zij weent.)
Arkel.
Nella, verdrijf allen weemoed: thans hebt gij een vlekkeloozen naam, eene fortuin, en een' verloofde die u uit ganscher ziele bemint.
Oranje.
Stort thans vrij uwen boezem in liefde uit, vóór acht dagen zal uw huwelijk voltrokken, en uw heil volmaakt wezen... Herman, gij hebt verlof voor den ganschen avond. Peter, vervoeg u dadelijk bij ons op het stadhuis.
(Oranje gaat rechts het tooneel op.)
| |
Zevende tooneelVorigen, Jaurgui.
Anastro vertoont zich op den achtergrond, maar verdwijnt oogenblikkelijk. Jaurgui nadert langzaam tot Oranje, en reikt hem de linker hand toe. Heerschap, in name Gods, eene aalmoes voor eenen hongerlijdende!...
Louisa
(weent en bedekt zich het aangezicht).
Lijden en boeten.... ziedaar wat mij nog overblijft!...
Oranje
(eene aalmocs gevende).
Daar, en in 't vervolg, help u zelven, zoo helpe u God!
Jaurgui.
Sterf!... | |
[pagina 83]
| |
(Hij schiet op Oranje, laat mantel en baard vallen, en vlucht langs den achtergrond rechts.)
Oranje.
Ellendige, wat doet gij!
(Hij opent zijnen mantel; men ziet eene glinsterende borstweer; hij is niet gekwetst.)
Peter, Arkel, Baas.
Houdt aan! houdt aan!..
(Zij vervolgen den moordenaar.)
Tekla, Nella, Louisa.
Hij is niet getroffen! God dank! God dank!...
Baas
(vlug weêr).
Daar is hij schoon den wolf in den muil geloopen: De hoofdman Koehne kwam juist met zijne Kolveniers de wacht af!
(Arkel en Peter vooraan houden Jaurgui stevig vast, de Kolveniers volgen met een lantaarn: - tooneel licht.)
Peter.
Het is Jaurgui, de Spanjaard!
Arkel.
En de andere, Anastro, is gevlucht!
Stemmen der Kolveniers.
Verscheurt den moordenaar!... Hakt hem aan stukken!... Dood op staanden voet!....
(Eenige mannen willen toeschieten).
Oranje.
Houdt af, mannen! Knevelt den ongelukkige stevig vast, en laat hem aan mij over!
(Arkel en Peter binden hem handen en voeten; zich verweerende valt hij op den grond. De Kolveniers houden zich op den achtergrond, Arkel, Peter en de vrouwen op het tweede plan; Jaurgui en Oranje op het voorplan.).
Jaurgui
(steeds op grond).
Vermaledijding over u!..
Oranje.
Wie zijt gij?
Jaurgui.
Een Spanjaard, een doodsvijand van de Nederlandsche muiterij!
Oranje.
Wie zette u aan om dezen moord te plegen?
Jaurgui.
Mijn haat tegen den Prins van Oranje, den | |
[pagina 84]
| |
grootsten vijand van de Roomsch-Catholieke Kerk!
Oranje.
En welk loon verwachtet gij voor uwe snoode daad?
Jaurgui.
Fortuin en adelbrieven van mijnen genadigen Heer en Vorst, Philips van Spanje!...
Oranje.
Dit alles zal u ontsnappen: gij zult sterven!
Jaurgui.
Mijn hoogste loon, de eeuwige zaligheid hierboven, zult gij mij niet ontnemen!...
Oranje
(het tooneel op).
Nederlanders, nogmaals blijkt het hier waartoe de domme dweepzucht leidt... Die ellendeling meent dat de poorten des Hemels voor hem openstaan, en dat hij zich veradeld heeft met eenen vuigen moord te willen plegen! Laat ons bij dit feit het besluit hernieuwen Spanje met zijne snoode dweeperij te bestrijden en te verlammen! ja, het licht in aller geesten te doen verschijnen, opdat de rechtvaardige God niet langer getuige zulker afschuwelijke tooneelen weze! - Brengt den schuldige naar de gevangenis; mishandelt hem niet... De vierschaar zal zijne straf uitspreken, - en God hem oordeelen!
Jaurgui
(terwijl men hem wegbrengt).
Ik vervloek uwe vierschaar! God beschermt mij!.. ik leef reeds in de eeuwige zaligheid!.Ga naar voetnoot(1)
(Men sleept hem naar den achtergrond.)
einde van het vierde bedrijf.
|
|