Willem van Oranje. Antwerpen in 1583
(1867)–Emmanuel van Driessche– Auteursrechtvrij
[pagina 50]
| |
Eerste tooneel.
Louisa, daarna Dupont.
Louisa
(zij komt links uit in prachtig costuum).
De Hertog is dezen morgend allerbest gestemd; nooit was hij mij vriendelijker. Hij zelf begrijpt nu dat koningin Elisabeth hem om den tuin leidde, toen zij hem gelooven liet, dat een huwelijk tusschen haar en hem mogelijk was. Nu, ik zal, ten spijte onzer nijdige fransche hofdamen, mijne listen en lagen verdubbelen om den Hertog geheel en al naar mijnen wil te plooien.
Dupont
(langs de gaanderij vlug op, gewoon costuum).
Ha, eindelijk! -
(Tot Louisa.)
Gedoog, Mevrouw de Gravin, dat uw nederige dienaar u ten hoffelijkste groete.
Louisa
(insgelijks met overdrevenheid).
Heer Kolonel, ik ben zeer gevleid...
Dupont.
Ik durf op voorhand vertrouwen, Mevrouw, dat gij mij den dienst niet weigeren zult, welken ik van u verzoeken zal.
Louisa.
Indien het in mijn vermogen ligt u aangenaam te wezen, Heer Kolonel....
Dupont.
Vooreerst, Mevrouw, wil ik u eene confidentie doen, waarvan gij geen misbruik maken zult, daar gij dezelve billijken moet: ik vertrouw u dus dat | |
[pagina 51]
| |
ik smoorlijk verliefd ben op een burgermeisje van Antwerpen.
Louisa.
Zoo, Heer Kolonel... nogmaals!
Dupont.
Wat wilt gij, Mevrouw? Ik beken volgaarne dat ik zeer gevoelig ben aan de bevalligheid der schoone kunne.
Louisa.
Ik stuur u geen verwijt toe, Heer Kolonel; tracht u door het lieve Antwerpsche meisje te doen beminnen; dit zal u overigens, met uwe gewone prontheid en galanterie, niet lastig vallen... Doch, Heer Kolonel, zoo het mij vergund zij u eenen raad te mogen geven: vermijd eene tweede zaak als die van Breda; soms verbergen de Nederlandsche meisjes onder hunne uiterlijk bevalligheid een moedig hart... en, zij durven den dolk hanteeren.
Dupont.
Daarom juist heb ik uwen dienst noodig, Mevrouw. Het meisje heeft een' verliefde; ten haren huize kan ik haar bezwaarlijk mijn hof maken, zonder mij bloot te stellen aan de ontmoeting van den kinkel, die jaloersch is als een tijger.
Louisa
(ter zijde).
Altijd even laf, even vuig. -
(Tot Dupont.)
En gij zijt willens?
Dupont.
Het meisje is ouderloos, eene vondelinge, naar men zegt, en ik wil haar door den glans der rijkdommen, door de hoop op eene schitterende toekomst verblinden. Daarom heb ik haar, onder voorwendsel dat eene groote dame haar verlangt te spreken, in dit paleis doen lokken.
Louisa
(ter zijde, met aandoening).
Eene vondelinge! hier in Antwerpen!...
Dupont.
Ik zal zoo vrij wezen u het lieve meisje | |
[pagina 52]
| |
oogenblikkelijk voor te stellen... Ho, het is een engel van bevalligheid! een beeld van schoonheid!...
Louisa.
En wat wilt gij... dat ik?
Dupont.
Wel, Mevrouw, het zal u, met uwen spitsvondigen geest, aan geene middeltjes ontbreken... om het meisje het een of ander wijs te maken... indiervoege te spreken, dat gij haar doet toestemmen hier in dit paleis te blijven... op eenige dagen tijds, zal ik haar hartje wel weten te bemeesteren... en dan...
Louisa.
Gij verlangt dus dat ik het meisje hier heimelijk ophoude?
Dupont.
Dit zal u geene moeite kosten, Mevrouw: het kind is arm en eenvoudig opgebracht door eenen herbergbaas, en, met het vooruitzicht op een schitterend bestaan...
Louisa
(met gevoel).
O ja, dit is de strik waarin de vrouwen gemakkelijk vallen!
Dupont.
En om onmiddelijk haar gansch vertrouwen te winnen, al moestet gij haar doen gelooven, dat gij zelve...
Louisa
(levendig).
Dat ik zelve?
Dupont.
Dat gij zelve... hare moeder zijt...
Louisa.
Mijnheer!...
(Ter zijde.)
Ik, hare moeder!
Dupont.
Dit immers zou genoeg schijn van waarheid hebben. Hadt gij niet vroeger...?
Louisa.
Mijnheer, gij maakt misbruik...!
Dupont.
Mevrouw, er kan immers voor u niets aan gelegen wezen...
Louisa
(met besluit).
Mijnheer, ik zal mij met zulken rol niet gelasten!
Dupont.
Mevrouw, uwe weigering verwondert en | |
[pagina 53]
| |
pijnigt mij tevens. Waarom zoudet gij vreezen hier, in het geheim, voor een paar dagen, den rol van moeder te spelen, mids gij vroeger openbaarlijk moeder waart?
Louisa
(ter zijde).
Die man opent op nieuw al de wonden van mijn hart!
Dupont.
En ik slechts één woord te spreken hadde... om u...
Louisa
(hevig).
Om mij!...
(ter zijde)
in het verderf te storten!...
Dupont
(bitsig).
De vrouw van den zeegeus is nu immers Gravin Louïsa, en gunstelinge van den Hertog van Anjou geworden. Zij deed hare intrede bij den Hertog als ware zij jonge dochter geweest, mids zij haar kind....
Louisa.
Kolonel, uwe tergingen zijn lafheid!
Dupont
(op lossen toon).
Het is waar, het is waar... ik heb ongelijk. Waartoe die oude erinneringen weêr oproepen! Welnu, mijne beste Gravin, gij zult zorgen dat het meisje hier blijve, niet waar? en dat zij voor mij niet al te veel afschrik hebbe...
Louisa
(den vorigen toon nabootsende, pijnlijk).
Het is waar, het waar... ik heb ongelijk zooveel moeilijkheid in zoo eene kleine zaak te zien. Wees gerust, ik zal alles naar uw believen... trachten te schikken.
Dupont
(ter zijde).
Daar zij er toe gedwongen is. - Dank, Mevrouw de Gravin; ik zal u het meisje voorstellen.
(Hij treedt langs de gaanderij rechts af.)
Louisa
(alleen; met pijnlijk gevoel).
Voorwaarts! voorwaarts!.. één stap te meer op de baan der eerloosheid!... Habah, wat doet het er aan!... eens op | |
[pagina 54]
| |
dien weg, treedt men niet meer terug!... Zwijg dus, mijn hart, zwijg!... en laat mij vergeten... dat ik vrouw, dat ik moeder ben!... | |
Tweede tooneel.
Louïsa, Nella, Dupont.
Nella
(op de gaanderij tot Dupont).
Mijnheer, ik volg u niet verder! Hadde ik geweten u hier te zullen ontmoeten, nooit hadde ik een voet in dit paleis gezet!
Dupont.
Wees onbevreesd, Mejuffer; er zal u immers geen leed geschieden. Men wil enkel uw welzijn, uw geluk.
Nella
(met fierheid).
Indien gij mij eenen strik zoekt te spannen, zullen uwe pogingen eventwel ijdel wezen: ik zal u ontsnappen, al ware 't door de dood!
Dupont
(op het tooneel).
Ziedaar Mevrouw de Gravin, die uw toekomend geluk verzekeren wil.
Louïsa.
Treed nader, lief meisje, en wees onbekommerd.
Dupont
(tot Louïsa).
Ik verwijder mij! -
(Ter zijde.)
Zij ontsnapt mij niet meer!...
(Dupont af, langs de gaanderij rechts.)
Louisa
(tot bij Nella tredend).
Ik heb uwe geschiedenis vernomen, jong meisje, en ik stel het grootste belang in u...
(Plotseling aangedaan.)
Is het begocheling!... die trekken!...
Nella.
Mevrouw, indien gij, zoo als de Kolonel het verzekert, mij eenige inlichtingen over mijne ouders weet te geven... gij zoudt... mij verplichten...
Louisa
(hevig aangedaan - ter zijde).
Die stem!... mijn God!...
(Zij wankelt en leunt tegen een' stoel.)
| |
[pagina 55]
| |
Nella.
Mevrouw, wat hebt gij?
Louisa
(na eene poos).
Het is niets, niets... mijn... kind..
(Staat recht, ter zijde.)
Welke ontroering!.. doch, wellicht bedrieg ik mij!... eene samentreffing... eene gelijkenis... Laat ik bedaren; ik wil weten, mij overtuigen...
Nella.
Mevrouw verlangt gij dat ik mij verwijdere?
Louisa.
Toch niet, blijf. - Gij hebt dus geene ouders? Hebt gij er ook geene erinneringen van?... Uwe moeder?.. hebt gij uwe moeder nooit gekend?
Nella.
Van mijne moeder behoud ik eene twijfelachtige erinnering: ik ben met haar op zee geweest, het was stormweder... Verders zeggen mij de goede menschen, die mij tot heden hebben verpleegd, dat zij mij hier, verlaten, op het scheldestrand hebben vinden dwalen.
Louisa.
Verlaten... op het scheldestrand!...
Nella.
En zie hier nog het halssnoer
(zij knoopt het snoer los)
dat ik alstoen droeg.
Louisa
(het snoer nemende, gillend).
Ha!...
(Zij leunt tegen eene tafel - na eene poos.)
God! ondersteun mij, ik bezwijk... mijn hart breekt!...
Nella.
Wil Mevrouw.. dat ik om hulp roepe?
(Gaat het tooneel op.)
Louisa
(in strijd met haar zelven - ter zijde).
Mijn kind!... mijne dochter!... hier, voor mij!...
(Zij wil naar Nella toe.)
Neen! o, neen!... ik haar omhelzen!... ik!...... Bij God, neen!... ik zou haar bezoedelen!...
Nella.
Mevrouw, gedoog dat ik mij verwijdere...
Louisa
(hevig).
Uwe moeder...!
Nella.
Welnu, kent gij haar?... Kent gij mijen moeder? | |
[pagina 56]
| |
Louisa
(met pijnlijk gevoel).
Uwe moeder?.. neen, ik ken uwe moeder niet! - Zij is wellicht... dood!
Nella.
Helaas! dus geene hoop meer...
(Zij wischt hare tranen.)
Louisa
(ter zijde).
Zedelijk dood!.. laag en schandelijk gevallen!...
(Tot Nella, na eene poos.)
Doch, troost u, Mejuffer, gedoog dat ik haar bij u vervange... dat ik u beminne! dat u ik liefkoze! dat ik u...!
(Zij wil haar omhelzen; wederhoudt zich en spreekt ter zijde.)
Ha, ik zal haar beschermen, haar uit de snoode strikken van Dupont redden! - Ja, gij zult in mij eene moeder wedervinden, en, als een kind, als eene dochter, zult gij mij beminnen, niet waar?
Nella.
Gij zijt wel goed voor mij, Mevrouw; ik stel al mijn betrouwen op u. Doch zorg, als ik u bidden mag, dat ik dit paleis kunne verlaten, zonder den Kolonel hier nog te ontmoeten: die man boezemt mij afschrik in...
Louisa.
Heb geene vrees voor dien man; ik zal u behoeden.
(Men hoort toenaderend gerucht op de gaanderij links.)
De Hertog komt met zijn gevolg herwaarts. Treed hier binnen
(links).
Even zijn wij weêr vrij. Geef mij dit halssnoer als teeken van vertrouwen, ik schenk u het mijne.
(Zij wisselen, Nella links af.)
| |
Derde tooneel.
de Hertog, Dupont, Rochepot en Louisa.
(Gevolgd van ridders en soldaten in krijgscostuum allen op langs de gaanderij links, daarna Peter.)
De Hertog
(het tooneel opkomend).
Mijne bemin- | |
[pagina 57]
| |
nelijke Gravin zal den wapenschouw van hier op het balkoen kunnen zien, en bemerken hoe onze krijgers, door hunne fiere en losse houding loffelijk afsteken tegen de plompe en stijve Nederlanders
(Hij zoent hare hand.)
Louisa.
Excellentie, om zich loffelijk te onderscheiden, hebben de Fransche krijgers slechts het voorbeeld van hunnen dapperen en ridderlijken Hertog te volgen.
De Hertog.
He, lieve vleister, die gij zijt.
(Hij streelt haar de kin, en gaat het tooneel op.)
De Heer de Rochepot zal zich gedurende de plechtigheid te paard aan mijne zijde houden.
(Stil tot Dupont.)
Kolonel, gij kent uwen plicht: Oranje zal komen; hij heeft mij, na uwe zending, nog schriftelijk voor de uitnoodiging bedankt.
Dupont
(zacht tot Anjou).
Excellentie, alles is ten slimste berekend om den slag niet te missen.
(Men hoort krijgsmuziek in de verte.)
De Hertog.
En de verantwoordelijkheid valt op de spanjaarden alleen?
Dupont.
Op hen alleen!
De Hertog
(luid).
Nu, mijne Heeren, vertoeven wij niet langer: onze troepen zijn reeds ter plaatse. - Gravin, tot straks.
(Hij zoent hare. De stoet gaat rechts langs de gaanderij af: Anjou, Rochepot, Dupont, Ridders, soldaten. Peter vertoont zich links op de gaanderij.)
| |
Vierde tooneel.
Louisa, Peter.
Louisa
(rechts het tooneel afkomende).
Hoe gewel- | |
[pagina 58]
| |
dig... hoe angstig klopt mijn boezem!... mijn kind, mijne dochter is hier!... Ho, er blijft geen twijfel over: dit snoer dat ik haar, nog kind zijnde om den hals, hechtte, is immers een klaar bewijs!... En zij is hier, hier, dicht bij mij... en ik durf, ik mag haar niet aan mijne borst drukken... haar niet toeroepen: ik ben uwe moeder! uwe moeder die u onmeêdoogend verliet, omdat gij een beletsel waart aan het voortzetten van haar wulpsch en ongebonden leven!.... Ho, neen, ik mag haar het geheim niet openbaren! mijne schande zou op haar wederspatten, en haar voor immer bevlekken!... Doch, ik zal haar zien, hare reinheid, hare schoonheid bewonderen, en op haar waken, als op een schat van eer en deugd!...
Peter
(bedaard uit den achtergrond links).
Mevrouw de Gravin Louïsa; - is het niet zoo dat men u hier noemt?
Louisa
(verrast).
Wie zijt....
(Verslagen ter zijde.)
God, mijn echtgenoot!... Laat ik wanen hem niet te erkennen. - Wie zijt gij?
Peter
(steeds bedaard, maar bitsig).
Zoo! Gij erkent mij niet meer? Het is ook al lang geleden dat wij elkander gezien hebben: ongeveer vijftien jaren sinds het tijdstip dat Alva in de Nederlanden gekomen is en het elken Nederlander een plicht werd zijne haardstede te verlaten, om tegen de dwingelandij van Spanje te gaan strijden. Geen wonder dus, dat wij, in zulk een tijdvak, al wat veranderd zijn: Gij zijt Gravin geworden!... en ik... ik ben eenvoudiglijk een zeegeus gebleven.
Louisa
(met trotschheid).
Nu, Mijnheer, waartoe die scherts! - wat wilt gij? | |
[pagina 59]
| |
Peter.
Wat ik wil? - u zeggen dat de schande der laag gevallene echtgenoote loodzwaar op het hart van den eerlijken man weegt, ja, diepe groeven, als teekens van lang en pijnlijk lijden, in zijn voorhoofd print! Dat het gemis van een aanbeden kind dag en nacht de grievendste onrust in den boezem doet woelen, en den vader, als verdwaald, voortstuwt, tot dat hij de geschandvlekte vrouw hare misdaad in het aangezicht mag verwijten, tot dat hij de ontaarde moeder dwingen kan te verklaren wat zij met haar kind, wat zij met haar eigen bloed heeft gedaan!
Louisa
(ontroert).
Peter! ho, Peter!...
Peter.
Zoo, gij herkent mij dan toch!...
Louisa.
Ik bid u, verbrijzel mij niet langer het hart... Ik ben schuldig, ja... maar niet zóó schuldig als gij wel denkt:... gij liet mij gansch alleen!
Peter.
Ik streed voor het verdrukte Vaderland! en immer heeft de Nederlandsche vrouw hare eer weten te behouden, terwijl haar echtgenoot de vrijheid verdedigde!...
Louisa.
Alleen met mijn kind, zag ik weldra mijne hulpmiddelen uitgeput...
Peter.
Eene moeder bedelt met haar kind! ja, sterft van gebrek!... maar onteert zich niet!....
Louisa.
Ik moest Breda verlaten!
Peter.
Omdat uw gedrag u verjoeg, als een voorwerp van verachting!...
Louisa.
Ik zwierf rond tot dat mijn kind, eindelijk...
Peter
(invallend).
Van gebrek omkwam...?
Louisa.
Neen! hetzelfde niet meer kunnende verzorgen, was ik... gedwongen het arme schepsel aan de openbare liefdadigheid over te laten!... | |
[pagina 60]
| |
Peter.
En het is u bekend wat er van het arme kind is geworden? Wellicht is het van ellende gestorven!...
Louisa.
Het leeft! het leeft!...
Peter.
Het leeft!... en gij weet?
Louisa.
Ja, onze dochter leeft!... Heden heb ik daar de stelligste verzekering van gekregen!... Ik heb haar gezien! haar gesproken!... haar omhel....
Peter
(vlug afbrekend).
Omhelsd! gij! - Uw adem heeft haar aldus bezoedeld!...
Louisa.
Neen, neen... ik heb haar niet omhelsd!... Ik heb al mijne vernedering gevoeld... Ik heb beseft dat ik geene moeder meer ben!... dat ik de heilige rechten op mijn kind heb verloren!...
Peter
(hevig).
Mijn kind! zeg, waar is mijn kind?...
Louisa.
Bedaar, Peter, bedaar!...
Peter.
Mijn kind!
Louisa.
Hoor mij aan!..
Peter.
Mijne dochter!... opdat ik met haar vluchte... dat ik haar van u verwijdere... de lucht, waarin gij ademt moet voor haar verpestend en doodend wezen!
Louisa.
Heden is mijne boeting aangevangen: het zicht van mijn kind heeft eene hel van wroeging in mijnen boezem ontstoken!... ik heb al het snoode van mijn vorig gedrag ingezien... al de schande van mijn' huidigen toestand gevoeld!.. Ho, ik zweer het u, ik lijd verschrikkelijk!...
Peter
(op dreigenden toon).
Geschandvlekte vrouw! eerlooze moeder! terg mij niet langer!... Zeg, waar is mijn kind?...
Louisa.
Om vergiffenis durf ik u niet smeeken,... | |
[pagina 61]
| |
doch beloof mij dat ik mijne dochter zal mogen zien, dat ik mijn kind zal mogen beminnen... dat ik, tot mijne grievende straf, getuige zal mogen wezen van de liefde welke zij u toedragen zal!... Beloof mij dit, Peter, en ik zal u... op dezen stond, zal ik u, uwe dochter wederschenken.
(Zij maakt eene beweging naar de deur links.)
Peter.
Nooit! nooit zal uwe tegenwoordigheid mijne dochter doen blozen!...
Louisa
(in vervoering).
Dan, dan zult gij haar nooit bezitten!...
(Zij plaatst zich voor de deur links.)
Peter.
In deze kamer...? - Zou het mogelijk wezen!... Ho, ik wil zien! -
(Hij stoot Louïsa ter zijde; opent de deur; verslagen.)
Nella!... Nella!...
(Het meisje verschijnt in de deur.)
Zij, zij zou mijne dochter... Laat ik met omzichtigheid te werk gaan.
| |
Vijfde tooneel.De vorigen, Nella.
Nella
(met verwondering).
Kapitein Peter!... welke ontsteltenis? - wat beduidt?...
Peter
(schijnbaar bedaard).
Kom, Nella, kom!....
(Hij drukt haar in zijne armen.)
Vlucht dit paleis, hier ademt een jong en onervaren meisje niets dan ondeugd en schande!....
(Wil met Nella weg.)
Louisa
(smeekend tot Peter).
Ho, ik bezweer u... laat mij... laat mij!...
Peter
(dreigenden toon).
Geen woord!..
Louisa
(hevig).
Ik ben!... ik ben...!
Peter
(stil maar bitsig).
Bij God! spreek het woord niet uit. - nooit! nooit!...
(Hij wil gezwind met Nella uit.)
| |
[pagina 62]
| |
Nella
(terughoudend).
Mevrouw wilde mij goed doen, Mijnheer; zij was mij zeer vriendelijk... gedoog dat ik haar bedanke. Zie, zij schonk mij dit kostelijk halssnoer in ruiling van het mijne dat geene waarde had.
(Zij geeft het snoer.)
Peter.
Dit halssnoer van haar!.. Werp die juweelen verre van u weg, Nella: zij zijn bezoedeld! Voor zulke versierselen verkocht die vrouw hare eer en hare deugd!
(Hij werpt het snoer op den grond.)
Louisa
(op hare knieën).
Ik bid u! ik bid u! staak die marteling...!
Peter
(tot Nella).
Moestet gij die rijke Dame, de Gravin Louïsa! nog ergens ontmoeten, erinner u dat zij eene onteerde vrouw, eene ontaarde moeder is! en dus niets dan verachting verdient! - Kom, Nella, kom!
(Hij drukt haar driftig in zijne armen.)
De lucht is hier stikkend van ontucht en misdaad!...
(Vlug af, achtergrond links.)
Louisa
(alleen, hen nakruipend).
Genade!.. genade!.
(Langzaam recht, na eene poos.)
Eene onteerde vrouw!. eene ontaarde moeder!... - Ja, hij heeft gelijk... Ik ben onwaardig den eerbaren naam van echtgenote, den heiligen titel van moeder te dragen... Eventwel zal ik mijne dochter volgen... haar bewaken, haar beschermen... opdat zij niet eenmaal door misleiding zoo dieprampzalig worde als ik het thans ben... opdat zij later niet, zoo als ik nu, in het midden van pracht en weelde, zich zelve moete vloeken!. opdat zij niet, zooals hare moeder, zich van schaamte en wroeging moete verbergen!..
(Gezwind af, links.)
| |
[pagina 63]
| |
Zesde tooneel.
De Hertog, daarna Rochepot.
De Hertog
(hevig op, gaanderij rechts).
Verwenschte tegenslag!... Oranje is niet verschenen!.. Bij God, zou die doortrapte vos kennis van ons ontwerp gekregen hebben! Maar hoe?... Eventwel staat de wantrouw op elks aangezicht te lezen... De plompe Nederlanders bezien onze fransche soldaten met minachting! Ha, dit alles moet hier eene andere wending nemen! Ik zal de meester wezen... mij, en de mijnen doen eerbiedigen! dit zweer ik bij mijnen hertogelijken degen!
Rochepot
(vlug op, rechts).
Excellentie! uwe schielijke verdwijning wordt door iedereen opgemerkt... De kolveniers dagen onze soldaten door hunne bespottingen uit!.. Ha, excellentie, wees verzekerd deze dag zal niet zonder onlusten afloopen! Vertoon u weder aan de menigte, zoo gij verlangt dat de orde gehandhaafd blijve...
De Hertog.
Laat begaan!.. men stoore de orde!... Zoo vind ik stof om strengheid en geweld te gebruiken!. Maar, ik moet mij, kost wat kost, van Oranje ontmaken! Hij alleen stelt beletsel aan de uitvoering mijner ontwerpen! Hij alleen regeert hier! Hij alleen beheerscht naar willekeur, met zijn duivelsch genie, de Nederlandsche Staten, en, onder zijnen invloed zullen de Staten al mijne plannen dwarsboomen en verijdelen! Ja, Oranje moet, om het even op welke wijze, verdwijnen, opdat ik hier als meester handelen kunne!...
Rochepot.
Ik nam de vrijheid het u te voorzeggen, | |
[pagina 64]
| |
Excellentie, den Prins van Oranje oplichten was maar een half, en daarenboven maar een slecht beraamd middel. Zijn hoofd staat op prijs, en, zonder dat Frankrijk de minste verantwoordelijkheid dragen kunne, ligt het in onze macht hem, voor altijd, van kant te helpen. Onze Spanjaarden, Anastro en Jaurgui, zullen zich met de zaak gelasten. Onze onrechtstreeksche bescherming, de aanzienlijke sommen, de titels van adeldom door het hof van Spanje beloofd, zullen onze mannen begeerig genoeg aanzetten, om voor eenen moord niet terug te wijken.
De Hertog.
In geen geval mag daar eene fransche hand tusschen bewegen.
Rochepot.
De verantwoordelijkheid zal geheel en al op Spanje vallen, de moord door Spanjaarden alleen gepleegd wordende. Laat ons begaan, Excellentie, en gij zult zien...
(Men hoort rumoer in de verte.)
De Hertog.
Wat hoor ik?
Rochepot
(hij snelt naar de gaanderij).
Excellentie, de plaats is in rep en roer!... Eene schermutseling vangt aan! De Kolveniers dagen onze wachten uit!.... de Kolonel Dupont is te midden in het gedrang!
De Hertog.
Vlieg! Men houde de belhamels aan! Men geleide de muitelingen hier voor mij!...
(Rochepot af.)
Ha, oproerige Nederlanders, ik zal u weten te bedwingen, gij zult onder mijnen wil bukken! Hoezoo, gij hebt mij geroepen om u tegen Spanje te beschermen, en gij zelve randt mij aan!
(Hij ziet uit langs het balkoen.)
De opstand schijnt reeds gedempt... Dupont en Rochepot houden de muitelingen aan... de menigte wijkt achteruit... zij naderen met de aangehoudenen!
(Hij
| |
[pagina 65]
| |
gaat naar het voortooneel.)
Laat ons dus beginnen met een streng voorbeeld te geven! ja, ik zal, op staanden voet, de muiters doen bestraffen!
| |
Zevende tooneel.
De Hertog, Dupont, Rochepot, Arkel en Koehne (gekneveld). Neels, Sander, Pauwel, Kolveniers, Fransche soldaten.
De Kolveniers links; de fransche soldaten, waartusschen Arkel en Koehne, rechts op den achtergrond; Anjou links op het voorplan; Dupont en Rochepot op het middenplan.
Rochepot.
Zie hier, Excellentie, den Hoofdman der Kolveniers, die de orde moest handhaven, en eerst onze soldaten heeft beschimpt en aangevallen.
Dupont.
En hier, Excellentie, den trawant van den Prins van Oranje, die, als een sluikmoorder, den dolk tegen mij heeft geheven.
De Hertog.
Uwe oproerigheid moet strengelijk bestraft worden! Men brenge onmiddelijk de beide gevangenen naar den kerker? Hun vonnis zal hun later bekend gemaakt worden!...
Koehne.
De beschuldiging tegen mij uitgebracht is valsch! Het zijn de fransche soldaten die mijne Kolveniers bebben beschimpt en beleedigd! En, gij weet het, Hertog, een Nederlander laat zich nooit straffeloos beschimpen noch beleedigen!
Arkel.
Hertog van Anjou, de Kolonel uwer lijfwacht is een lafaard!... Voor twee dagen randde ik hem aan op het oogenblik dat hij een eerbaar meisje hoonde door zijne zedeloosheid, hij vluchtte; gisteren daagde | |
[pagina 66]
| |
ik hem tot een tweegevecht uit, hij verscheen niet ter plaatse! ik heb dus het recht dien bloodaard te treffen, om het even waar ik hem ontmoet!...
Dupont.
Nieuwe beleedigingen die niet ongestraft zullen blijven!
De Hertog.
Voert mijne bevelen uit! Men brenge de muiters naar de gevangenis!
Dupont
(de hand op Arkel leggende).
Volg mij! -
(Zacht.)
Thans ontsnapt gij mij niet meer!
Arkel
(hevig).
Uwe bezoedelde hand rake mij niet aan! of ik verscheur u met mijne tanden!
(Hij rukt zich van onder Dupont's hand los.)
De Hertog.
En gij, oproerige Kolveniers, die hier ongenoodigd in mijn paleis dringt, legt uwe wapens af!...
(Al de Kolveniers trekken hunne zwaarden.)
Pauwel.
Kom ze nemen!
Neels
(beweging vooruit).
Mannen, vooruit, en onze gezellen verlost!...
De Hertog.
Staat, laffe muiters!
(De franschen komen vooruit.)
Sander.
Achteruit!... Hertog van Anjou, gij kent de jongens van Antwerpen niet!...
(De Kolveniers vallen de Franschen aan.)
| |
Achtste tooneel.De vorigen, Oranje.
Oranje
(hij verschijnt op den achtergrond te midden het tooneel. Op zijn woord houdt de schermutseling op; men maakt plaats.)
Bedaard!... mannen, bedaard!
Stemmen.
Oranje!
De Hertog.
Hij hier! | |
[pagina 67]
| |
Oranje
(hij komt langzaam het tooneel af).
Zijne Excellentie, de Hertog van Anjou, moet, even als ik, betreuren wat hier heden gebeurd is. Onze algemeene vijand is de Hertog van Parma, opperbevelhebber der Spaansche legermacht. Oneenigheid moet ons verzwakken en onzen vijand doen zegepralen! Laat ons dus eendrachtig wezen: het is onze heiligste plicht.
De Hertog.
Ja, Prins, wat heden voorviel is voorzeker te betreuren; en, om geenen terugkeer van dergelijke feiten te moeten beweenen, zullen wij de schuldigen strengelijk bestraffen!
Oranje.
Laat ons de aangehoudenen in vrijheid stellen.
De Hertog.
En ze aldus tot nieuwe muiterij aanmoedigen?
Oranje.
De Hoofdman der Kolveniers zal voor zijne natuurlijke rechters, het is te zeggen voor den krijgsraad, verschijnen. Herman Arkel is een Nederlandsch Edelman, en valt dus onder de gewone rechtspleging niet: de Staten alleen kunnen hem oordeelen.
De Hertog.
Het ware al te onvoorzichtig ze te laten ontsnappen.
Oranje.
Ik blijf verantwoordelijk voor beiden. Stellen wij ze thans in vrijheid. Bij de eerste daging zullen beiden zich voor hunne rechters vertoonen.
De Hertog.
Het zij zoo, Prins, daar gij het zoo wilt.
(Ter zijde.)
Inderdaad, laten wij de kleinen maar ontsnappen, [...] de groote vallen moet!
(Arkel en Koehne worden losgemaakt; zij voegen zich bij de Kolveniers. Oogenspel tusschen Arkel en Dupont. Oranje komt op het voorplan bij Anjou.)
| |
[pagina 68]
| |
Oranje.
Hertog, ik dank u: in tegenwoordigheid van het reuzenwerk dat wij te volvoeren hebben, heeft elke pooging tot eendracht eene dubbele waarde. De dwingelandij van Spanje knotten, de vrijheid van geweten als een menschelijk recht doen verkondigen en Nederland staatkundig onafhankelijk maken... Ziedaar onze taak! En tot het voltrekken van dit groote werk, hebben de Nederlanders reeds veel gedaan! ja, Hertog, sedert het vierde eener eeuw is onze vadergrond met bloed doorweekt; onze kinderen worden met den haat tegen Spanje geboren; onze strijders vervloeken, stervend op het slagveld, de vuige dwingelandij van Philips den Tweede! Onze vrouwen dringen zich den dolk in den boezem, liever dan zich door snoode lafaards te laten bezoedelen! Onze belegerde steden geven zich eerst dan over, wannner zij niets meer bevatten dan uitgehongerde geraamten! Gij begrijpt dus, Hertog, dat een volk, als het Nederlandsche volk, wel kan getergd, maar niet kan overwonnen worden! het zegepraalt.... of, sterft gansch uit! - En gij, Hertog van Anjou en Alençon die hier geroepen zijt om tot de vrijmaking van zulk een volk mede te werken, gij zijt, ho, ik ben er van overtuigd, gij zijt fier over de edele zending welke u werd opgedragen!...
De Hertog.
Fier, ja, Prins;... maar zeg mij, zal ik met een stijfhoofdig en wederspannig volk in mijne pogingen slagen?
Oranje.
Leer den Nederlander kennen, Hertog, en gij zult hem bewonderen, hem hoogschatten. Warsch van vleierij, draagt hij de ziel op het aangezicht, den moed en de vrijheidszucht in het aanschijn der zon. | |
[pagina 69]
| |
Hij eerbiedigt al wat eerbiedwaardig is! Rechtzinnigheid en trouw verbinden zijn hart... Maar, wee den verrader, die zijne trouw misbruikt! wee den huichelaar, die hem glimpachtig wil misleiden!
De Hertog
(ter zijde).
Die strenge taal! zou hij vermoeden?...
Oranje.
Hertog, gij moet aldus al de verhevenheid uwer zending bevroeden; en Nederland vertrouwt dat gij die, als ridder, als fransch edelman, rechtzinnig zult volvoeren. Gij moet, als verdediger van Neerlands vrijheid en onafhankelijkheid, onze gevoelens deelen, en wij, Nederlanders, dragen allen den plechtigen eed in het hart, dat, moesten wij, door onmacht of verraad, bezwijken, de vijand op Neêrlands bodem niets vinden zou dan puinhopen en lijken! De laatste Nederlander zal de dijken doorsteken om den invallenden vijand in onze moerassen te verstikken!..
De Hertog.
Grootmoedig zijn uwe woorden, Oranje, maar machtig en sluw is uw vijand!..
Oranje.
De vrijheid is onze moeder... en, zonder haar, hoeven wij niet te leven!...
(Hij gaat naar den achtergrond, en doet den Kolvenieren teeken hem te volgen.)
einde van het derde bedrijf.
|
|