| |
| |
| |
Vijfde bedrijf.
Tooneel: Eene opene plaats; in het verschiet de Kipdorppoort, eenen gewelfden gang verbeeldende, waarboven de begankbare vesting; rechts op het voorplan het paleis van Oranje met balkoen; achterplan eene straat, toegang tot de vest ng gevende achter de schermen; op het voorplan links, tegenover het paleis eene wacht van Kolveniers. - De dag breekt aan. (Op een tooneel waar geene mogelijkheid zou bestaan om de gewelfde poort met begankbare vesting te verbeelden, kan dit bedrijf des snoods met gewoon open tooneel gespeeld worden).
| |
Eerste tooneel.
Herman Arkel, Peter en Pauwel.
(vlug op met Peter langs het achterplan).
Peter, verken deze poort; zie of zij stevig gesloten is: een aantal Franschen zijn gedurende den nacht de vesting overgegaan, om de stad, bij het krieken van den dag, langs deze zijde aan te vallen.
Deze poort kan ons, in alle geval, tot verschansing dienen.
(Hij gaat onder het gewelf.)
(tot Pauwel die op wacht staat, luid).
Oranje!
(insgelijks, in antwoord op de wachtleuze).
Vrijheid!
(komt van onder de poort het tooneel op).
De poort is verzekerd. Ik breng van alles bericht aan den Prins.
(Af in het paleis.)
(tot Pauwel op bevelenden toon).
Wacht uit!
(tot zijne mannen in het wachthuis).
Oranje!.
Vrijheid!
(Een dozijn Kolveniers komen op.)
Mannen, het uur der verdediging is geslagen!.. De fransche verraders zijn ontwaakt!.. ont-
| |
| |
waakt om, heden nog, in de eeuwigheid in te slapen!.. Bewaakt zorgvuldig deze poort tot het oogenblik van den aanval.
Laat ze maar komen!.. bij de eerste beweging verpletten wij ze allen!..
Ik ga den Hoofdman Koehne bevel geven zich oogenblikkelijk met eene nieuwe wacht bij u te voegen. Hem, en u allen, dappere Antwerpenaren, zij deze post vertrouwd!... Dus... Oranje!
Vrijheid!
(Arkel gezwind af, achterplan rechts.)
Camaraden, deze dag zal voor ons zegerijk wezen.... Antwerpen van de fransche verraders mogen verlossen!.. ho, onze harten moeten van vreugde kloppen!...
(Allen af in het wachthuis.)
| |
Tweede tooneel.
Anjou, Dupont, Rochepot, Pauwel en Peter.
(De drie Franschen treden geheimzinnig het tooneel op en houden hun krijgscomstuum onder eenen mantel verborgen. Pauwel plaatst zich in de deur van het wachthuis. Peter verschijnt later op het balkoen van het paleis.)
Hertog, ik heb de gansche stad doorkruist... alles is rustig, men vermoedt niets van onze ontwerpen. De wachten der Kolveniers zijn maar als naar gewoonte aangesteld... Zie, hier zelfs,
(Pauwel verbergt zich op dit oogenblik)
tegenover het paleis van Oranje is de wacht onbezet gebleven...
(Dupont is de poort gaan onderzoeken; Anjou en Rochepot zijn intusschen tot op het voortooneel genaderd.)
(uit de deur).
Dat hebt ge mis!
| |
| |
(naar het voorplan).
De poort is versperd en gesloten!
Die zullen wij licht verbrijzelen!
(ter zijde).
Zoo wij er niet bij waren!
Al onze maatregelen zijn dus goed genomen: men make zich eerst binnen de stad van al de posten meester, en men dwinge vervolgens, van op de vestingen, de stad tot overgaaf.
(Peter verschijnt op het balkoen.)
Ja, mijne dapperen, zoo gezegd, zoo gedaan! De dag breekt eerst aan, Antwerpen slaapt nog, en zal in onze macht ontwaken!... Oranje! Oranje! uwe heerschappij is uit!...
(van op het balkoen).
Antwerpen waakt, en Oranje zal u verpletten.
Onze mannen moeten wel het bevel in acht nemen geen geschut te gebruiken, zoolang het niet volstrekt noodzakelijk worde! Onze dolken en zwaarden zullen voldoende wezen om allen tegenstand te weeren; het geschut zou de gansche bevolking te been roepen, en ons de zegepraal misschien moeilijker maken.
(insgelijks).
De stormklok zal de stem onzer wrake zijn!
Nu, mijne dapperen, ten strijde! en, de zegepraal zij aan ons!
(Anjou en Rochepot links, Dupont rechts af.)
Ten strijde! en dood aan de verraders!
(Hij verdwijnt uit het balkoen.)
(de franschen naziende).
Begint maar!.. wij zijn gereed!...
(Op het achterplan.)
Dupont trekt de stad in.
(Links.)
Anjou en Rochepot klimmen de
| |
| |
vesting op.
(Naar de wacht.)
Asa, laat ons dan niet langer dralen! wij bedwingen ons ongeduld niet om onze strijdbijlen op die fransche verraders bot te hakken.
(Af in het wachthuis.)
| |
Derde tooneel.
Oranje, Peter, Arentz, Arkel. (Oranje, Peter en Arentz uit het paleis, Arkel langs den achtergrond rechts op.)
Prins, ik smeek, ik bid u, stel uw leven niet in gevaar! wat zou er, zonder u, van Nederland geworden!...
En wat zou er, zonder vrijheid, gebukt onder de dwingelandij, van het arme volk geworden!
Prins, stel u aan geen gevaar bloot... wij zullen overwinnen.. of sterven!...
Niet ik, maar Antwerpen is in gevaar... Dus, moeten wij het redden! Volg mij!...
(gezwind op).
De aanval begint... de posten op de meirplaats worden aangerand!..
Men luide oogenblikkelijk de stormklok... de burgerij houde zich binnen in de huizen, en werpe langs de vensters dood al wat zich fransch in de straten vertoont.
Wee den verraderen!..
(Af, rechts achtergrond.)
Het magistraat heb ik reeds verwittigd, en moet zich thans op het stadhuis bevinden?
Herman, vlieg naar Marnix... Hij voege zich bij ons op het Stadhuis, dáár zij het middenpunt onzer verdediging. En gij, mijn trouwe Arentz, blijf hier; indien deze post last lijdt, vraag ons hulp... en moeste een franschman den voet over dezen drempel zetten..
(Hij wijst het paleis aan.)
| |
| |
Dan sterve hij... of ik!...
(Oranje en Arkel, af rechts.)
| |
Vierde tooneel.
Arentz, Koehne, gevolgd van Kolveniers, waaronder Neels en Sander.
(Koehne met zijne Kolveniers sluiks en stil op langs de straat links; Neels en Sander beklimmen de vesting, zien in de verte rechts uit.)
(met bedwongen stem tot Koehne).
Eene bende Franschen sluipen langs achter de vesting!
(insgelijks).
Zij naderen!...
Hun inzicht is zich van deze poort meester te maken!
Zij trekken hunne zwaarden!. -
(met bedwongen stem voor het wachthuis).
Oranje!...
| |
Vijfde tooneel.
De overigen, Pauwel, met Kolveniers, daarna Arentz.
(immer met verdoofde stem).
Te wapen! de vijand is daar!...
(Allen met strijdbijlen of zwaarden in de vuist naar den achtergrond.)
Hij kome de vijand!.. wij verwachten hem!..
(van op de vesting, op grond liggende).
Zij dragen een' stormram!...
(insgelijks).
Zij zullen de poort verbrijzelen!..
(Allen schikken zich voor het gewelf.)
Camaraden! het geldt hier de vrijheid van Antwerpen! dus... overwinnen of sterven!..
(Neels en Sander zijn intusschen de vesting afgekomen en
| |
| |
plaatsen zich neven den Hoofdman bij den ingang der poort.)
Stil!... zij plaatsen den stormram!
Laat hen de poort maar rammen... wij zullen ze hier duchtig ontvangen!...
Zij zullen zich op onze tegenwoordigheid alhier niet verwachten.
Onze bijlen zullen hun den goeden morgend wenschen.
(Men hoort den stormram herhaalde malen met geweld op de poort vallen. De poort wijkt; de Kolveniers vliegen de Franschen op; het gevecht blijft slechts eenige stonden zichtbaar voor den aanschouwer. De Franschen wijken en de Kolveniers vervolgen hen achter de vesting. De stormklok luidt op het oogenblik dat het gevecht begint).
(die bij de vlucht der Franschen op de vesting geklommen is).
Zij vluchten als bloodaards!.. dood! slaat dood... de verraders!..
| |
Zesde tooneel.
De vorigen, Baas Potteman, daarna De Kolveniers.
(buiten adem langs den achtergrond rechts).
Oranje!...
De wacht! den hoofdman?.. onze wijk wordt verwoest!.. de Franschen moorden en plunderen!..
Terstond... de Kolveniers komen zegepralend weder!... Zij hebben hier den vijand verslagen en op de vlucht gedreven!...
Spoed! spoed! of den Neptunus wordt ook geplunderd!...
(Ter zijde.)
En wat zal er, helaas, van Tekla en Nella geworden!...
| |
| |
Daar zijn zij weêr!. - Braaf, Kolveniers, braaf; gij zijt moedige mannen, echte Nederlanders!
(Hij komt de vesting af. Men hoort geschut rechts in de stad.)
Wat hoor ik! geschut!... mijn God! mijn God! Antwerpen is verloren! de gansche stad verwoest... de duivel hale die Franschen!...
(op het tooneel).
Moed, Baas, moed! Antwerpen zal overwinnen!
(gevolgd van zijne Kolveniers. Allen vlug langs het gewelg het tooneel op.)
Mannen, het gevaar is thans langs hier!
(Rechts.)
Kolveniers, hulp! hulp! onze woningen worden geplunderd! - volgt mij!
Mannen, vooruit! - Oranje!..
Vrijheid!..
(Allen snellen rechts af; de Baas vooraan.)
Hoe moedig zij ten strijde vliegen! Ha, gij zult heden van hen leeren, Fransche bloodaards, dat men niet ongestraft den Nederlander verraadt!..
(Men hoort geschut, hij ziet rechts uit.)
Zij vallen aan!. God! zij wijken.. doch, neen! Koehne springt met zijne mannen vooruit!.. zij vechten als leeuwen!... En ik, ik moet hier werkeloos blijven... Ho, Prins, waarom vertrouwdet gij mij dezen post... waarom liet gij mij niet met u gaan, om mijn aandeel van den zegepraal te nemen!...
(Geschut, ziet nogmaals uit.)
De vijand bezwijkt!... De Kolveniers rukken hun de wapens uit de handen!... Vervolgen de vluchtelingen!... Victorie! Victorie!. - Maar, hemel!.. wat zie ik... daar... achter den muur der vesting... Vrouwen!... mijn God, ééne is gekwetst!...
(Naar den ingang der straat rechts.)
| |
| |
| |
Zevende tooneeel.
Vorige, Louisa, Nella, Tekla.
(achter de schermen rechts).
Hulp! hulp!..
(Tekla en Nella ondersteunen Louisa).
Mijn God, die vrouwe is stervend!..
(Hij biedt hulp.)
Hier, hier op dezen trap!
(Voor het paleis.)
Zij ruste!..
Terwijl zij met ons vluchtte, heeft een kogel haar getroffen.
(Louisa op den trap.)
Tegen onze mannen geen stand kunnende houden, zijn zij lafhartig genoeg geweest om zwakke vrouwen aan te randen.
Mevrouw, hoe gevoelt gij u?
(Ter zijde.)
Mijn God, zij sluit de oogen! verliest het bewustzijn!...
(hare halskleeding eenigszins oplichtende).
De kogel heeft haren schouder doorboord!
Brengen wij het ongelukkige slachtoffer hier binnen;
(in het paleis)
wij zullen haar beter kunnen verzorgen.
(Men licht haar zachtjes op.)
Zij opent de oogen!.... Mevrouw, bevindt gij u beter?
(houdt zich recht, op de beide vrouwen leunend).
Nella... Nella... Omhels mij.. vóor dat ik sterve!
(Nella omhelst haar. Louisa drukt het meisje krampachtig aan hare borst.)
Herstel u, Mevrouw!... en schenk mij vergeving, want het is mijne schuld... om mij te beschermen, bedektet gij mij met uw lichaam!...
Wie anders... wie... zou u beschermd hebben! Moest ik mijn leven niet... voor u... verpanden!..
Mevrouw, wees bedaard... onstel u niet zoo zeer!..
| |
| |
De groote ontroering doet u kwaad..
(steeds verzwakkend).
Nella... laat mij... u voelen... Leg uw hoofd op mijnen boezem... dat ik u aan mijn harte drukke!... dat ik u bescherme!.. dat ik u...
Mij beschermd te hebben kan u het leven kosten, Mevrouw!... Treed hier binnen, gij hebt rust en verzorging noodig...
(met inspanning).
Welnu... het koste mij het leven!.. Ja... zoo heb ik genoeg geboet!... Eene schuldige moeder geeft haar leven voor haar kind... het is niets te veel!...
(met eene laatste inspanning).
Ik ben immers... uwe moeder!.. uwe boetende moeder!...
(Zij valt machteloos in Arentz armen.)
(Louïsa in het paleis dragende).
Zij sterft! zij sterft!...
(Allen af in het paleis.)
| |
Achtste tooneel.
Peter, daarna Nella.
(gezwind rechts op de vesting met een zwaard in de hand).
Het middenpunt der stad is geruimd!... De Franschen vluchten, waar zij vluchten kunnen, Anjou kan eventwel de stad nog niet verlaten hebben, hij moet zich ergens aan deze zijde der vesting verschuilen. Wij zullen zien.
(Hij komt van de vesting af, langs de straat links.)
(diep bewogen).
Dood!... mijne moeder dood.. slachtoffer harer liefde voor mij!...
(Zij weent.)
| |
| |
(links op).
Nella! mijnë dochter...
Vader!. Vader!... ziedaar... dood!... zij is dood!.. en zij was... mijne moeder!...
(streng).
Eene schuldige moeder!...
De kogel, die mij treffen moest, trof haar!.. zij is voor mij gestorven!....
Zij heeft dus geboet... en bewezen dat alle gevoel van teederheid in haren boezem niet gesmoord was!... - God zij haar genadig!...
Gij schenkt haar dus vergeving?.. Dank, o dank! Kom, vader, kom... Spreek uwe edele verzoening op haar lijk uit!..
(Nella wil Peter in het paleis trekken; men hoort geschut, rechts.)
De vijand!... de vijand is nog daar!...
Vader! vader! aanschouw haar lijk!..
De laatste Franschman moet verjaagd, of gedood worden!..
(Vlug af, links.)
(hem volgende).
Helaas! moest ook hem een doodende kogel treffen! - God, spaar mijn' vader!....
| |
Negende tooneel
Nella, Dupont, Arkel.
(vluchtend, rechts op).
Hier... ho, langs deze poort, vlucht ik ongehinderd weg!..
(Plotseling.)
Wat zie ik? Nella!... Ho, zij volge mij!...
(Hij grijpt haar aan en sleurt haar mede naar de poort.)
Help! help!
(Hij stopt haar den mond.)
(komt rechts op; hevig, met eene bijl in de hand).
Dupont!... Ha, vermaledijding over u!.. sterf, laffe moordenaar!
(Hij slaat met zijne bijl; Dupont valt.)
Doemenis!... Ha! ha!.. ik sterf!..
(Hij valt tegen de poort.)
| |
| |
(het meisjen in zijne armen drukkende).
Nella, mijne bruid!.. eindelijk heb ik mij gewroken! Daar ligt nu de romp van den ellendeling die mijne zuster moordde, en u met geweld wilde ontvoeren!...
(van achter de schermen links).
Hoezee! Hoezee!. de zege! de zege!...
Hoort gij de zegekreten onzer dappere helden, de overwinning is volledig!...
| |
Tiende tooneel.
Vorigen, Oranje, Marnix, Peter, Potteman, Koehne, Pauwel, Sander, Neels, Arentz, Tekla, Kolveniers, gewapende Burgers.
(Oranje en Marnix verschijnen op de vesting. Peter, Koehne, Pauwel, Neels, Sander gevolgd van Kolveniers en Burgers, treden juichend het tooneel op langs de straat links. Arentz en Tekla komen uit het paleis. De Kolveniers en de Burgers bezetten den achtergrond.
Ja, Camaraden, juicht! juicht: de vijand is verslagen!
En Antwerpen is vrij! Antwerpen is verlost!...
Hoezee! hoezee! hoezee!...
(Dit geroep moet volkomen eenstemmig wezen.)
(van op de vesting in de verte wijzende).
Anjou vlucht de stad als een lafaard, beladen met de schande zijner verraderij!
Moedige Nederlanders, nogmaals hebt gij de ontzaglijke macht uwer vrijheidsliefde beproefd, en gij hebt gezegepraald!.. De vrijheid zij immer het doel uws levens! de ziel van uw bestaan! Eerlang
| |
| |
wappere de vlag der onafhanklijkheid in elk Nederlandsch vlek!.. en hoon en schande bedekken de Spaansche verdrukkers en de Fransche verraders!...
Heil Oranje!... Heil den vrijen Nederlande.
(terwijl zij de wapens in de hoogte zwieren en Oranje begroeten).
Heil Oranje!.. Heil den vrijen Nederlande!.
(Arkel houdt Nella in zijne armen gesloten, en vormt aldus met Peter, den Baas en Tekla eenen groep op den voorgrond rechts. De overíge personen staan links op het tooneel verspreid. Bij het gejuich: Heil, den vrijen Nederlande! hebben Oranje en Marnix de armen over elkanders schouders geslagen tot teeken van voortdurende eenheid in hun streven. Het gansche tooneel vertoont aldus een treffend tafereel, verlicht met bengaalsch vuur van den aanvang van het Choorgezang.)
Slotchoor.
(Muziek van J. Ruelens.)
De vijand vlucht onz' steê
Wijl roem onz' wapens siert!
Den dwingeland die Neêrlands woede tart!
Wij schutten stad, èn veld, èn zee,
En dragen vrijheid in het hart!
Laat Neêrland zegevieren!
Het schut, èn stad, èn veld, èn zee,
Wijl hem Oranje en Marnix stieren!....
einde van het vijfde en laatste bedrijf.
|
|