weten wat hy doen zou, vlugten of toenaderen. Hendrik kuchte tweemael als om antwoord te vragen. De vreemdeling bewoog niet.
- Wie zyt gy? riep hem eindelyk de jongman toe.
En de onbekende liet eenen gil uit zynen boezem op. gaen, die Hendrik van verslagenheid deed terug deinzen-
De twee geboeders hadden elkander erkend.
Johan schoot nu toe en bad op zyne knieën:
- Myn broeder! o myn broeder! vergeving! vergeving!
En hy liet zich plat ter aerde vallen.
Hendrik was buiten zich zelven van aendoening; bewusteloos rigtte hy zynen broeder op, terwyl hy stamelde:
- Johan! gy hier!... myn ongelukkige broeder!
- Wat gebeurt er te huis! vroeg na eene poos de angstige en benauwde Johan.
- Vader is gevaerlyk ziek, antwoordde Hendrik, ik ga den heer pastoor verzoeken eens by hem te komen.
- Vader ziek! gevaerlyk ziek!... waer?...
Hy wilde vragen: waervan?
En als gave hy zich zelven het antwoord, gilde hy:
- O! vermaledyding over den zoon, die zynen vader onteert!... en hy liet zyn hoofd op zyns broeders borst zinken.
Hendrik besproeide dit schuldige hoofd met warme tranen.
Eenige stonden bleven zy in die aendoenelyke houding.
De natuer, de stille vreedzame natuer alleen, was getuige van dit gevoelvol tooneel!...
Eindelyk rees Johan weêr op en vroeg:
- Hendrik, hoe is het met moeder?
- Moeder heeft het hoofd verzwakt; zy is by wylen als zinneloos, antwoordde de jongere broeder.
- Zinneloos!... myne moeder is zinneloos!... her-