Hy antwoordde dan, met schynbare bedaerdheid, op de uitnoodiging zyner kennis uit het ‘goed Jongens-Collegie:’
- Ik dank u wel, Coben, ik ben vermoeid van den arbeid en ik moet slapen.
- Asa, wordt gy dol, Johan, hernam luidruchtig Coben, slapen! ten negen uer slapen gaen!... gy hebt in het ‘Collegie’ niet genoeg geslapen!... Nu, nu, ging hy op lossen toon voort, kom, kom, wy gaen een druppel drinken; ik trakteer!...
- Verschoon me, Coben, antwoordde Johan, ik zal het niet doen; ik heb den ganschen dag gewerkt en ik heb nu ruste noodig.
- Ha, gy werkt den ganschen dag, gy! spotte Coben.
- En gy, vroeg Johan, wat doet gy?
- Ik, antwoordde Coben op slimmen toon, ik ‘doe kunsten’ in de herbergen; ik scamoteer, ik voorspel geluk... en wat ik daermeê te kort win om te leven, tracht ik hier of daer te leenen - zonder dat de menschen het weten.
Johan deinsde by die verklaring terug en wilde zich verwyderen; maer Coben hield hem by den arm vast, en zegde:
- Asa, Johan, kom dan meê; neem een borreltjen, zie, hier regtover.... slechts één kleintjen...
- Ik mag absoluet niet, antwoordde Johan en rukte zich los, om den huize binnen te gaen.
- Goed zoo! schertste Coben op boosaerdigen toon, goed zoo! nu zie ik wat het is; gy zyt nu te fier geworden om met my een glaesken te drinken! - Maer, vervolgde hy met boosaerdige bedreiging, pas op! overal waer ik u ontmoet, zeg ik luidop wie gy zyt!
Nogmaels voelde Johan het bloed hevig naer zyn hoofd stygen.... maer hy bedwong zich...