Hy sprak op wederhouden, doch diep ontroerden toon:
- Dezen morgend, toen ik naer het werkhuis ging, ontmoette ik een' man, die met my in de gevangenis heeft gezeten; by herkende my dadelyk, schoon ik my zooveel mogelyk afwendde; hy trad gezwind naer my toe, drukte my de hand eer ik die had kunnen wegtrekken, en wilde my met alle geweld in een geneverhuis hebben om met hem te drinken. Ik wendde voor dat ik zou te laet op myn werk komen. Hy hield stevig aen. Ik weigerde stellig. - Kom dan dezen avond, sloeg hy my dan voor in de herberg den Haen, in de B....straet; daer vergaderen zich dagelyks een aental oude vrienden.
Ik rukte my, zonder bescheid, van hem los, en ging mynen weg, toen juist eenige leerjongens van den winkel aenkwamen en hy hun spottend zegde:
- Ziedaer die mynheer, een oud kameraed van het goed jongens Collegie, die nu te fier geworden is om met my eenen druppel te drinken!
De leerjongens zyn onmiddelyk achter my op het werkhuis gekomen en op minder dan vyf minuten tyds was het gefluister van bank tot bank rond, en iedereen weet nu dat ik een veroordeelde dief ben!....
Eene krampachtige zenuwtrekking overviel hem, toen ik my verhaestte hem te zeggen:
- Wat gebeurd is, moest onvermydelyk gebeuren; ik verwachtte my daer alle dagen op. En gy hebt zeer wel gedaen met den drinker in het geneverhuis niet te volgen. Na eene korte poos vroeg ik hem:
- Maer waerom hebt gy het woord ‘gramschap’ op uw boekjen aengeteekend?
- Ho, mynheer, sprak hy met klem, ik ben een oogenblik op het punt geweest om de leerjongens, die zoo op eens myne dagelyks aengroeijende rust vernietigden, met mynen beitel het hoofd te klieven!