Nederduitsche tael- en letterkundige lessen voor school- en zelfonderricht
(1860)–Emmanuel van Driessche– Auteursrechtvrij5. - Over den schryfstyl.By elk volk, dat zich op beschaving en verlichting toelegde, was de beoefening en volmaking der moedertael, zoo in hare byzondere deelen als in haren geheelen omvang, het voorwerp van des zelfs eerste zorgen. Men bragt het zoo ver, dat men, voor elke gemoedsgesteldheid, byzondere uitdrukkingen wist te bezigen, geschikt om de aendoeningen die men gevoelde, door middel van spraek of schrift, ook by anderen in gelyke mate op te wekken; en bepaelde, vooral ten opzichte der laetsten, onderscheidene vormen en wendingen, die gezamentlyk met den naem van Styl bestempeld werden. Het gevoel voor de schoonheden van den styl, ontwikkelde zich al vroeg, en leerde weldra gebruik maken van sieraden voor welke men de spraekvatbaer had gevonden, lang te voren eer de kennis dezer sieraden tot eene regelmatige wetenschap gebragt werd. Wat men nu door het woord Styl meer byzonder verstaet, is een vraegpunt, dat moeijelyk is te beantwoorden. - Elk land onderscheidt zich door eenen byzonderen styl, overeenkomstig met de geaerdheid en den geest van des zelfs inwoners. Volgens de franschen wordt de styl in eenen aeneengeschakelden (périodique) en eenen afgebrokenen (coupé) verdeeld. Sommigen verdeelen den zelven in eenen krachtigen, zwakken en volgeestigen; anderen wederom in eenen uitvoerigen en beknopten styl. Cicero en Quinctilianus telden er dry soorten, als den eenvoudigen, den hartstogtelyken en den gematigden styl; welke verdeeling nog door vele hedendaegsche schryvers over de redekunst gevolgd | |
[pagina 159]
| |
wordt. Wy voor ons gelooven met Blair, dat al deze bepalingen min of meer gebrekkig zyn, omdat verschillende onderwerpen eene verschillende soort van styl in de behandeling vorderen, en somtyds verschillende gedeelten van een en het zelfde werk onderscheid van schryftrant vereischen. Onaengezien die verscheidenheid, zal men echter steeds in de werken van den zelfden schryver eenen zekeren graed van gelykvormigheid, een zeker heerschend karakter uitgedrukt vinden, dat wy met den naem van styl bestempelen. Elke soort des zelven heeft dus haren byzonderen gang; en de woorden, uitdrukkingen en beelden, die tot den eenen styl met vrucht gebezigd worden, zouden voor den anderen volstrekt ongeschikt zyn. Zelfs is een en de zelfde styl aen vele wyzigingen onderworpen. Men lette slechts (met Batteux) op den briefstyl: moet men een' brief schryven gelyk men spreekt, dan volgt van zelfs, dat daer, van den gemeenen ambachtsman tot den geleerdsten staetsman zoovele klassen zyn, die alle schryven, elk zich naer zyne byzondere opvoeding, bekwaemheid en omstandigheden zal uitdrukkenGa naar voetnoot(1). By de onderscheidene soorten van styl hadden wy ook den dichterlyken kunnen opnoemen, ware het niet dat wy geoordeeld hadden, van eene kunst, die in het ryk der letteren onwedersprekelyk de gewigtigste plaets beslaet, afzonderlyk te moeten gewagen. - Daer het ons doel echter niet is, om bepaeldelyk over de dichtkunst te handelen, zoo zullen wy ons thans in geen diep onderzoek inlaten, of het prozaïsch dan wel poëtisch spreken het oudste zyGa naar voetnoot(2). Wy beschouwen den staet van | |
[pagina 160]
| |
zaken zoo als de zelve nu voor ons is; en naer aenleiding van den zelven moeten wy den ongebonden styl als die der gewoone spreekwyze, den gebonden daerentegen als die der kunstmatige uitdrukking aennemen. Het dagelyksche, het gemeene, laet de poëzy verre achter zich; ‘zy verheft zich (zegt Rollin) tot het groote en verhevene, om tot de grootte en de schoonheid van 't onderwerp dat haer treft te geraken. Zy kiest de edelste denkbeelden en uitdrukkingen, en bezigt de stoutste figuren. Zy vermenigvuldigt de vergelykingen en de levendigste beelden. Zy doorloopt de natuer, en put derzelver schatten uit, om het gene zy gevoelt af te malen, en er het hoogste denkbeeld van te geven.’ Tot het vervaerdigen eens zoodanigen dichtstuks, zyn dus een levendig gevoel, eene ligt ontvlambare verbeelding, en een juist oordeel aller noodzakelykste vereischten. Zonder de vereeniging dier drie eigenschappen zal men zich te vergeefs bemoeijen, al de opgemelde schoonheden in één gewrocht te vereenigen; doch, bezit de dichter de zelve in behoorlyke mate, dan zal zyn werk vooral dit boven het prozaïsche vooruit hebben, dat zyne woorden altyd de sierlykste, zyne beelden de stoutste, zyne uitdrukkingen de krachtigste en welluidendste zynGa naar voetnoot(1).
S.J. MULDER. Verhandeling over de kunst van vertalen. (In de werken van het Amsterdamsch genootschap: tot Nut en Beschaving.) |
|