Moeder Lysbeth
(1856)–Emmanuel van Driessche– Auteursrechtvrij
[pagina 53]
| |
XI. De bedelaresse.De velden waren met eenen dikken sneeuwrok overdekt; de musschen stijrpten op de daken; de raven wroetten' op de koornakkers en krasten van honger; het roodkeelken alleen liet by elke schaersche zonnestrael zyn winterdeuntjen hooren, en moeder Lysbeth deed hare ronde om de liefdadigheid der dorpsbewooners af te smeeken. Zy had haren kapmantel digt toe gehaeld, de afgescheurde lappen waren weêr toegestopt en zoo, met haren doornstok in de hand, strompelde zy hoeve op hoeve af. Nergends werd zy ongetroost voorby gezonden. Lysbeth werd als eene gewettigde bedelares beschouwd. Eenigen gaven haer uit opregte liefdadigheid, omdat zy meenden dat Lysbeth wezenlyk nooddruftig was en zonder aelmoesen hadde moeten gebrek lyden; by anderen kreeg zy uit bloote gewoonte; maer de meeste menschen zonden haer niet voorby uit bygeloovige vrees. Velen | |
[pagina 54]
| |
hielden het voorzeker dat Lysbeth met den duivel omging en eene gewisse tooverkracht bezat. Op de Meerhoeve werd de bedelares nooit voorby gezonden, niet omdat men aen Lysbeth's armoede geloofde, niet omdat zy eene oude pratyk was en nog veel minder omdat zy eene vermoede betrekking met den duivel had, maer om dat er ettelyke jaren te voren op de Meerhoeve eenen brandbrief was gevonden, en omdat de pachter met gegrond regt vermoedde dat dien van Lysbeth of haren aenhang kwam. Een verstandig man tergt den wolf niet als hy dezes woede ontkomen kan. Daerom kreeg Lysbeth op de Meerhoeve, even als op de overige hoeven van het dorp, hare wekelyksche aelmoezen. De oude had hare rondhaling byna afgedaen, toen de avond begon te vallen; zy was nu voor het hekken van pachter Jambers gekomen. En als hadde zy hier iets meer te doen dan eene aelmoes te vragen, zy hield eenige stonden stil, scheen by haer zelven iets te overleggen en mompelde eindelyk met voldoening: - Ja, zoo zal de zaek onfaelbaer gelukken!.... En zy stapte de hoeve op tot voor de huisdeur en bad het Onze Vader. - Hoor, myn kind, sprak moeder Jambers tot hare dochter, die nog immer krank te bedde lag, hoor de goede Lysbeth bidt zoo godvruchtig voor u, nu zult ge toch weldra genezen zyn..... - Gave 't God, moeder, antwoordde het zwakke meisjen. - Ik ga haer eene goede aelmoes dragen, en haer zeggen dat zy veel en vuriglyk voor ons bidden moet, hernam de moeder. | |
[pagina 55]
| |
- Ja, doe dat, sprak het mismoedige meisjen, terwyl zy zich omdraeide en zuchtte: - Ik zal Karel dan nooit meer wederzien!.... - Ziedaer, moeder Lysbeth, zeî de pachterse, terwyl zy de oude twee oordjens toereikte, maer gedenk ons in uwe gebeden. - Ja, ja, grimmelde de oude, dat zal ik, dat zal ik, pachterse! - Maer zeg, zeg pachterse, wat heeft Netjen, wat heeft het brave kind? - O Lysbeth, kermde de moeder, het is schrikkelyk! het arme kind heeft zoo de koorts, dat zy zich van het ziekbed niet opligten kan!.... - Hoe, zoo! pachterse, grommelde de oude met geveinsd medelyden, en welke oorzaek, welke reden?.... - De oorzaek, Lysbeth! de oorzaek!.... - O goede Lysbeth bid toch voor myn ongelukkig kind! gebeden zullen haer meer dan medecynen helpen... - Ho, ho, grimmelde de oude onder hare kap, terwyl de samenspraek eene goede wending nam, en zy wendde zich op schynheiligen toon tot de pachterse: - Zoo uw kind eens betooverd ware, moeder Jambers? - Zou het wel mogelyk zyn, Lysbeth,.... betooverd! gilde de angstvolle moeder. - Mogelyk! mogelyk! hervatte de bedelares, dat is zoo wel mogelyk dat men dit zeer dikwyls heeft gezien. - O myn God! myn God!.... kermde de eenvoudige pachterse. - Zyt gy met geene goddelooze menschen in aenraking gekomen? vroeg de oude weder op huichelenden toon. - O Lysbeth, Lysbeth! gilde in hare verwarring de rampzalige moeder, gy doet my van schrik beven!.... | |
[pagina 56]
| |
- Nu, sprak de bedelares, laet my eens het zieke kind zien; ik zal ik u dadelyk zeggen..... - Ja, o ja, Lysbeth, kom binnen, kom binnen, sprak de ontstelde vrouw, en zeg my of myn kind zou.... Zy dorst het woord niet uitspreken. De pachterse leidde de oude huichelaerster tot by het ziekbed van het slagtoffer des bygeloofs, en na vele kruisen en geheimzinnige teekens gemaekt te hebben, bezag zy het jonge lydende meisjen in de oogen en sprak op plegtigen toon: - Eene booze hand heeft haer aengeraekt! zy is in de magt des duivels!.... - Heere Jesus! gilde de verslagene moeder by die verklaringen der oude heks, en de pachterse viel byna van schrik in onmagt. - Verontrust u zoo niet, hernam de ellendige bedriegster, ik zal uw kind uit de klauwen des boozen redden, als gy in alles mynen raed volgen wilt. - Ho, Lysbeth, stamelde de pachterse, zoudet gy myn kind! o zoudet gy myne dochter kunnen redden! o Lysbeth! God zal u zegenen!... - Zeg, brave Lysbeth, vervolgde de moeder, wat moet ik aenwenden om myn eenig kind te redden? wat, zeg, al moest het my alles kosten om haer uit de handen des boozen te redden!.... En zy dacht aen den pachter van de Meerhoeve, door wien, dit was haer vast geloof, de toovery op hare dochter gevallen was. - Hoor, sprak de bedelares met nadrukkelyke zekerheid, dezen avond nog kunt gy uw kind redden. - Nu, spreek, Lysbeth, spreek, zeg, wat moet ik doen, stamelde driftig de pachterse. - Luister wel, hernam de oude, en kom alles goed na, spreek er aen niemand over en doe juist wat ik u voorschryven zal. | |
[pagina 57]
| |
- Dat zal ik! dat zal ik! beloofde vrouwe Jambers. Lysbeth schreef voor: - Snyd het hair uwer dochter af; werp het in eenen koperen ketel, vol regenwater - koperen ketel, verstaet ge, herhaelde de oude - werp er ook dit kruid in - en zy trok een handsvol verdroogd yzerkruidGa naar voetnoot(1) uit haren rokzak - hang dit alles te samen over het vuer, en stook daer geweldig mutsaerd onder. De pachtersse luisterde met schrikvolle aendacht toe. De oude hernam: - Wanneer dan alles goed koken zal, zult gy - maer ge moet daerom niet bang wezen - een groot gerucht in de schouw hooren; de duivels zullen u hunne prooi komen betwisten. - Ho, myn God!... zuchtte de angstvolle moeder. - Wees onbevreesd, verzekerde de oude, zy kunnen u geen kwaed; telkens dat zy huilen en tieren zult gy een teeken des kruises slaen en een schietgebedeken zeggen... zoo zullen zy hunne prooi weldra loslaten. - Och, Heere! stamelde de pachtersse, terwyl zy schudde en beefde, dit durf ik alleen niet aenvangen! zoo myn man my wat helpen konde!.... - Dat mag niet zyn... antwoordde de bedelaresse na eenig nadenken, als geloofde zy Jambers niet dwaes of fanatiek genoeg om aen zulke onnoozele domheid geloof te hechten; gy moogt, zoo ging zy voort, er zelfs aen uwen man niet over spreken. - Ik zal ik u liever komen bystaen, fluisterde zy halfluid. - O goede Lysbeth! goede Lysbeth! juichte de eenvoudige vrouw, dit zal u in den hemel geloond worden! | |
[pagina 58]
| |
- Tot dezen avond, fluisterde de oude, en zy rigtte zich naer de deur, terwyl zy der pachterse nogmaels aenbevool er zeker aen niemand van te spreken. - En myn kind zal genezen zyn, Lysbeth? vroeg nogmaels de opgetogene moeder. - Ik hoop het, bevestigde de huichelaerster, en op haren doornstok steunende, trok zy de hoeve af. Op het voorhof ontmoette zy Tone en fluisterde hem toe: - Gy zult u dezen avond op den zolder verbergen, en gerucht aen de schouw maken als gy my zult hooren kuchen; morgen avond komt gy my in myne hut vinden, ik zal u eenen schat geven!... Zy was verdwenen. |
|