volgens afspraek, op de bedelaresse om het groote werk der genezing te volvoeren.
- Zyt gy daer, brave Lysbeth? vroeg de pachterse, terwyl zy de voordeur opende en de oude binnen liet.
- De Hemel sta ons in onze godvruchtige onderneming by, sprak Lysheth op plegtigen toon.
- Amen, stamelde vrouwe Jambers.
- Is alles gereed? vroeg nu de dweepster, terwyl zy in de keuken kwam.
- Ja, Lysbeth, fluisterde de pachterse, ja, alles is gereed; zie hier de groote koperen ketel, het kruid, dat gy my gegeven hebt, is er reeds in en daer op tafel ligt de schaer om het hair af te snyden.
- Goed, sprak de oude halfluid, terwyl zy de schaer opnam, maer, beval zy, den vinger op den mond plaetsende, dat ons niemand hoore! - slaept uwe dochter?
- Ja, bevestigde de moeder, daer zoo even sliep zy vast.
- Kom, kom! prevelde Lysbeth... houd het licht... kom...
En de beide vrouwen gingen, op de toppen der voeten den gang door tot aen de slaepkamer der zieke dochter.
- Jambers slaept aen de overzyde van het huis, niet waer? vroeg Lysbeth.
- Ja, en hy is reeds lang ter ruste, fluisterde de pachterse.
- Nu zoo, blyf hier met het licht, wy moeten ons niet verraden, mompelde de bedelares; en zy liet de bevende moeder aen de kamerdeur terwyl zy, als een nachtspook, naer de sponde van het schuldelooze meisjen sloop.
Het kind sliep zachtjens; sinds den vorigen dag was zy merkelyk gebeterd; het evenwigt kwam in haer geschokt zenuwgestel terug, en naermate zy rust genoot voelde zy hare krachten herleven.