- Neen, myn kind, ik ween niet, sprak de vader, terwyl hy zich omdraeide om de tranen, die van zyn aengezicht rolden, af te droogen.
- Gy hebt gelyk, vader, dat gy weent, vervolgde het lydende kind, als men weent is men gelukkig; ween maer, vader, dit doet my zoo goed als ik tranen zie.
Nu kon de vader het niet langer uithouden: de tael zyner kranke dochter verplette hem woord voor woord het hart.
Hy keerde zich op eens om, ging in huis en sprak in de grootste gemoedsaendoening tot zyne vrouw:
- Wy vermoorden ons kind! ons gedrag roept wraek voor God!
- Wat wilt gy, man, antwoordde de pachtersse op droevigen toon; God beproeft ons misschien, laet ons met geduld het lyden aennemen dat hy ons overzendt.
- Neen, vrouw, hernam Welmoed, God zendt ons geen lyden over; wy zelf berokkenen ons het kwaed, wy kunnen het beletten. Gy weet wat de doktoor zegt: het kind kan nog gered worden, als men de gekrenkte liefde voldoen kan. - Welnu, vrouw, zult gy nog langer aen het dwaes vooroordeel gehoorzamen om uw kind in treurnis te zien verkwynen?....
Dit onderhoud werd op het oogenblik onderbroken door den brievendrager, die zyn hoofd over de halfdeur stak en zegde:
- Een brief voor pachter Welmoed.
Welmoed nam den brief aen, opende denzelve en erkende