wil men dat woord, als uitzondering op de voorgaande, met ééne t geschreven hebben, zoo blijft men ons opheldering verschuldigd nopens een punt dat wij niet begrijpen. Immers, de vier opgegevene woorden staan, volstrekt in de zelfde logische, grammaticale en euphonische omstandigheid, voor: met der daad, met der tijd, met der woon, uit der mate. Krachtens een grondbeginsel, eigen aan de grieksche taal, wordt de d van der gelijk gesteld met de voorgaande consonnante, dat is, tot t verscherpt. Wanneer zulks nu in metterdaad, mettertijd, metterwoon letterlijk gebeurt, waarom zou het dan in uitermate bij ineensmelting moeten plaats grijpen? De grieksche regel wettigt althans die afwijking niet. Wij zoeken dus, maar te vergeefs, naar gegronde redenen.
4) ‘De uitdrukkingen, bestaande uit een substantief dat bepaald wordt door dèr, dès en (of?) wès, verouderde vormen van de voornaamwoorden die en wat, hetzij beide eene bijstelling uitmaken, als: derhalve, dermate, destijds, hetzij het eerste door het