Critisch overzicht der nieuwe spelling
(1865)–Emmanuel van Driessche– Auteursrechtvrij
[pagina 38]
| |
te vormen, zoodat de beteekenis der vereenigde uitdrukkingen eene andere is dan die, welke de bloote som der op elkander volgende deelen zou medebrengen, wordt de graphische verbinding uit den aard der zaak door de grammatica en de duidelijkheid geëischt.’ Tot dergelijke vereenigingen behooren: gadeslaan, haudhaven, huishouden, raadplegen, rechtspreken, waarnemen, waarschuwen, gevangeunemen, goeddoen, goedmaken, goedvinden, hoogachten, kwijtraken, kwijtschelden, liefhebben, loslaten, schadeloosstellen, vrijlaten, schoonmaken, grootspreken, harddraven, hardrijden, liefkoozen, snelschrijven, voortgaan, voortvaren, voortvloeien, weldoen, enz. Dat zulke woorden dienen aan elkander geschreven te worden lijdt voorzeker geen kijf; maar dat de beteekenis der afzonderlijke deelen, bij al die woorden, in de samenstelling gewijzigd is, dit is, dunkt ons, sterk te betwijfelen. ‘De samenstelling, zoo gaat de commissie voort, zal eventwel geene plaats hebben, wanneer het eerste woord een substantief is, dat eene bepaling bij zich nemen kan.’ | |
[pagina 39]
| |
Dus: acht geven, staat maken, plaats grijpen, plaats hebben, enz. ‘Bij samenstellingen van adjectieven, handelt het gebruik anders: deze worden alleen (sic) gescheiden, wanneer zij werkelijk eene bepaling bij zich hebben, of in eenen der trappen van vergelijking staan.’ Alzoo: hoogachten, goedmaken, goedvinden; maar, zeer hoog achten, hooger achten, beter maken, zeer goed vinden, enz. 2) ‘De talrijke werkwoorden met zoogenaamde scheidbare en onscheidbare voorzetsels.’ Als: aangeven, achterstaan, bijblijven, bovendrijven, doordringen, omslaan, opkomen, onderloopen, overloopen, tegenspreken, uitmunten, voorstellen, aanschouwen, doorzoeken, omsingelen, onderstellen, overwinteren, enz. Ook met adverbia, die eene richting uitdrukken: achterovervallen, afkomen, bijeenvoegen, heengaan, medenemen, misloopen, rechtuitgaan, terugbrengen, toesnellen, samenstellen, voorbijsnellen, vooruitloopen, wederbrengen, wedergeven. 3) ‘De bijvoegelijke naamwoorden vergezeld van de bijwoorden wel, vol en al in | |
[pagina 40]
| |
de beleekenis van zeer, hoog en edel in titels; mede van al:’ Weldoend, welbespraakt, welgeboren, welzalig, volkomen, volmaakt, volzalig, algoed, aloud, alwijs, enz. Weledel, weledelgeboren, weleerwaard, edelachtbaar, zeergestreng, enz. Alwetend, alziend, almachtig, enz. 4) ‘De benamingen van kleuren uit twee adjectieven bestaande:’ Hooggeel, lichtbruin, donkerblauw, enz. ‘Eventwel:’ Donkerder rood, zeer donker rood, enz. Nota. - Bij de stelling van den regel die zegt dat men, zonder op de afleiding te letten, ch voor eene t schrijven zal, wordt beweerd dat die orthographie, bij gelijkvormige woorden van onderscheidene beteekenis, nooit aanleiding tot onzin of dubbelzin geven kan. Zou men wel stipt kunnen verklaren wat b.v. eene lichtroode tint beteekent? Is dit, als kunstterm, une teinle claire of wel une teinte légère? Conscience, in zijn Boek der Natuur, spreekt van vlinders die lichte guldene vlerken hebben; wat wil dat zeggen? Wij bekennen in ootmoed niet te weten hoe het woord lichte hier op te vatten is. 5) ‘De pronomina (merk wel pronomina, | |
[pagina 41]
| |
dat is, voornaamwoorden): degene, diegene, hetwelk, dezulke, dezelve en DEZELFDE.’ ‘Daar het graphisch verbinden van twee woorden, waarvan het eerste zijne gewone verbuiging behoudt, strijdig kan geacht worden met het strenge begrip van samenstelling, hebben Bilderdijk en anderen het aaneen schrijven der genoemde uitdrukkingen veroordeeld. Deze vereischen dus eene toetsing aan de gestelde beginselen.’ Na gereedelijk bekend te hebben dat Bilderdijk en anderen het aaneen schrijven zulker woorden veroordeelen, omdat de buigingsdeelen in onze taal niet mogen versmacht of verkracht worden, daar deze haar schoonste sieraard zijn, sieraad waarvoor hier te Lande onze schrandere Dautzenberg immer zoo ijverig streed, gaat de commissie tot hare toetsing over, en komt er, glad als op rolletjes, ja, met bewijzen van identiteit en absolute identiteit, eventjes op uit dat de PRONOMINA: degene, diegene, hetwelk, dezulke, dezelve en DEZELFDE, maar goed dicht aan elkander moeten geschreven worden. | |
[pagina 42]
| |
Het zij zoo. Maar men veroorlove ons eventwel dat ongelukkige dezelfde te redden; wij zeggen ongelukkige, en niet zonder reden, want dat arme woordjen is enkel bij gelijkenis, even als het lam der fabel, si ce n'est toi, c'est donc ton frère, dus geheel en al onschuldig, veroordeeld geworden om eeuwig gebonden te staan. De commissie zal zich wellicht al te zeer in den philosophischen en philologischen zin van het woord verdiept hebben, om op deszelfs grammaticalen zin te kunnen letten. Daar wij ons geding hier gemakkelijk te winnen achten, zoo zullen wij onze pleitrede, kortheidshalve, maar met de conclusie beginnen: ..... Ergo, tot den dag van heden, in de nederduitsche taal geen pronomen dezelde bestaan hebbende, zoo moet, hetgeen de commissie daarvoor genomen heeft, eenvoudiglijk het bijvoegelijk naamwoord zelfde, voorafgegaan van het bepalend lidwoord de, wezen. Indien wij de rechtmatige fierheid der daarvoor genomen heeft, eenvoudiglijk het bijvoegelijk naamwoord de, voorafgegaan van het bepalend lidwoord de, wezen. Indien wij de rechtmatige fierheid der | |
[pagina 43]
| |
leden van de officiëele commissie daardoor niet kwetsen moesten, zoo zouden wij de vrijheid nemen hen uit te noodigen om eens met ons in cene lagere school te treden, alwaar, ter ontleding, op het bord staat: Dezelfde man is weêrgekomen, ten einde den onderwijzer, die in de grootste verlegenheid is, uit nood te helpen. Zegt, hoe zal hij dat woord dezelfde ontleden? Gaat hij het een pronomen heeten, dan denken vast de schooljongens dat hun meester een nietweet is, want zij hebben immers in hunne spraakkunst geleerd dat een pronomen een ander woord vervangt, en dat is hier voorzeker het geval niet. Zal hij het wagen om - strijdig met de commissie - het saamgesmede dezelfde een adjectief te noemen, dan werpt men hem stellig tegen dat nooit in den bepaalden zin, zoo als hier, een adjectief zonder lidwoord voor het substantief staan kan. En de goede man, al ware hij er zoo zeer op gesteld als wij om volstrekte eenheid van schrijfwijze in onze taal te zien komen, zal genoodzaakt wezen te stellen: de zelfde man... en te ontleden: de, lid- | |
[pagina 44]
| |
woord; zelfde, bijvoegelijk naamwoord; man, zelfstandig naamwoord. A l'impossible nul n'est tenu. 6) ‘De bijwoordelijke uitdrukkingen, bestaande uit twee adverbia, waarvan het eene, ten gevolge der vereeniging, zijne beteekenis gewijzigd heeft.’ Als: weleer, veeleer, dusverre, hoeverre, zooverre, zoolang, evenlang, evenzeer, zoozeer, evenveel, hoeveel, zooveel. - Kortom, linksom, middenin, nabij, rechtsom, rechtuit, rondom, ronduit, achteraan, achterin, achterop, achterover, achteruit, bovenaan, bovenop, bovenuit, onderaan, onderin, onderuit, tusschenin, vooraan, voorin, vooronder, voorover, vooruit, voortaan, achteraf, kortaf, linksaf, rechtsaf, vooraf, enz. 7) ‘De uitdrukkingen bestaande uit de bijwoorden van plaats: hier, daar en waar, wanneer deze, gepaard met een in bijwoord veranderd voorzetsel, de waarde hebben van een voornaamwoord (betrekkelijk -?) dat door een voorzetsel beheerscht wordt.’ Zoo: hieraan (aan dit), hieraf (van dit), daardoor (door dat), daarmede (met dat), waartoe (tot hetwelk), enz. 8) ‘De bijwoordelijke uitdrukkingen, die | |
[pagina 45]
| |
bestaan uit een voorzetsel, gevolgd a) van een zelfstandig naamwoord, dat in die verbinding nimmer een bepalend woord bij zich neemt, wanneer of dit zelfstandig naamwoord of het voorzetsel zijne beteekenis wijzigt.’ Als: achterwege, onderweg, overeind, bijgeval, integendeel, inzonderheid, enz. b) ‘Van een bijwoord of een bijvoegelijk naamwoord, wanneer een der genoemde woorden of wel de voorzetsels zelve hunne beteekenis hebben gewijzigd.’ Dus: overdwars, overlang, overluid, opnieuw, vanhier, vandaar, vanwaar, voorwaar, voorzeker, voorgoed, enz. c) ‘Van de zelfstandige voornaamwoorden al en een.’ Zoo: bovenal, vooral, overal, aaneen, achtereen, bijeen, dooreen, ondereen, opeen, uiteen. Goed en wel; maar de woordjes al en een als zelfstandige voornaamwoorden beschouwen, dat is spiegelnieuw voor alle spraakkundigen. ‘Het voorzetsel te maakt hier natuurlijk eene uitzondering, zoowel wanneer het al- | |
[pagina 46]
| |
leen staat, als wanneer het met de datieven der lidwoorden de en het tot ter of ten is samengetrokken’ ‘Daar het lidwoord en het voornaamwoord (?) zelfde steeds aaneen geschreven worden, en er geene reden bestaat om ze te scheiden, wanneer er eene samentrekking met te plaats heeft, maken uitdrukkingen als: tenzelfden tijde, terzelfder tijd, terzelfder plaats, terzelfder ure, enz., natuurlijk uitzondering op dezen regel.’ Hoe een valsch grondbeginsel regelrecht tot de grootste dwalingen leidt! hier staan nu drie woorden: een voorzetsel, een lidwoord en een bijvoegelijk naamwoord, alles tot één monsterfiguur gesmeed! waarom het zelfstandig naamwoord er ook niet bijgeplakt, het kwam immers op geen brokjen aan. 9) ‘Onder de proepositionale (sic) uitdrukkingen alleen tegenover, rondom, niettegenstaande en ingevolge. De overige, bestaande uit een voorzetsel gevolgd van een substantief, blijven gescheiden.’ 10) ‘Alle uitdrukkingen, die de waarde | |
[pagina 47]
| |
van een voegwoord hebben, en waarin de beteekenis van ieder deel niet volkomen duidelijk uitkomt.’ Als: alhoewel, alsmede, alsof, bijaldien, doordien, evenals, ingeval, naarmate, nademaal, tenware, tenzij (hel en zij?) hoezeer, hoewel, zooals, zoodat, zoowel, - daarenboven, daarentegen, desniettegenstaande, desniettemin. 11) ‘Van de tusschenwerpsels worden enkel helaas en eilieve aaneen geschreven.’ |
|