d'Enchuyser Ybocken
(1666)–Femme Gerbrantsz. Drieduym– Auteursrechtvrij
[pagina 50]
| |
Stemme: Oosterlingh! seyd' sy Oosterlingh, Ofte, O Heylich saligh Betlehem.
WAt is het nu een slechte tijt!
Een Kalis weet niet veel te winnen:
En 't geen men heeft dat raecktmen quijt,
Behalven radeloose sinnen.
| |
[pagina 51]
| |
2. Wel eertijdts in mijn Ionge fleur
Was ick een hertjen sonder sorgen:
Maer nu is 't menighmael getreur;
Want Truy-buur wil niet langer borgen.
3. Waer ick alleen, ten was geen noodt;
Maer Wijf en Kind'ren my beswaren:
Mijn Ambacht is soo goed als doodt,
Niet beter als om veer te varen.
4. Nae Vranckrijck is de Huur te min
En Oosters uyt kan 't weynigh wesen;
De Straet woud ick wel garen in,
Behoefd' men niet den Turck te vreesen.
5. Oost-Indien houd' ick lief en weert,
Het wort van menigh Man gepresen;
Want als het goet hier is verteert,
Soo kan men daer noch Ioncker wesen.
| |
[pagina 52]
| |
6. O rijck en wijt vermaerde Strandt,
Wie kan u staet en schat ontbinden?
Want is'er een Luy-Lecker-Landt,
Dat salmen in Oost-Indjen vinden.
7. Mijn Pack en Sack is al gereet,
Ick meen wel haest van hier te scheyden:
En is'er noch een lecker beet,
Die mach hem oock in tijdts bereyden.
8. De Trommel slaet, maeckt u gereed,
Het is een Reys voor weynich Iaren,
Al die met de gekroonde Vreed'
Nae 't Rijck van Iacketra wil varen.
9. Adieu mijn Wijf en Kind'ren al,
Ick gae om een goe buyt te halen;
Als ick weer by u koom, dan sal
Ick alle man met Goudt betalen.
|
|