Het verbond van heks en duivel
(1983)–Lène Dresen-Coenders– Auteursrechtelijk beschermdEen waandenkbeeld aan het begin van de moderne tijd als symptoom van een veranderende situatie van de vrouw en als middel tot hervorming der zeden
[pagina 267]
| |
Conclusies en nabeschouwingBij mijn speurtocht naar de socio-psychologische motieven voor de heksenvervolging in het begin van de moderne tijd, ben ik er van uitgegaan dat ik mijn onderzoek behoorde te beginnen met een nauwgezette analyse van de argumenten van de pleitbezorgers van die vervolging. Waarom namen de verdedigers van de heksenleer aan, dat er een nieuwe sekte was opgestaan, waarvan de leden een door seksuele omgang bekrachtigd verbond met de duivel sloten en allerlei kwaad over de wereld brachten teneinde het rijk van de duivel uit te breiden? Het aloude magisch volksgeloof moet van dat waandenkbeeld onderscheiden worden. Het wordt door de autoriteiten van de heksenleer juist bestreden en vormt hoogstens een voorwaarde voor het ontstaan en aanslaan van de heksenleer. Wij zagen dan ook herhaaldelijk dat een aanklacht vanuit het magisch volksgeloof pas tijdens de procesvoering met het duivelsverbond werd gecompleteerd. De verdedigers van de heksenleer genoten in de periode van de vervolgingen groot gezag in brede kring. Als hun opvattingen al bestreden werden, dan was het meestal niet vanwege de integriteit van hun bedoelingen. Het gaat dan ook niet aan om een handboek als de Malleus Maleficarum, waarop men zich twee eeuwen lang bij de vervolging bleef beroepen, zonder meer als onzinnig of als produkt van een ziekelijke vrouwenhaat af te doen, zoals vaak is gebeurd.Ga naar eind1 Ik ben dan ook uitgegaan van het pleidooi dat de Malleus Maleficarum (1487) houdt voor het bestaan van de nieuwe sekte. In mijn analyse moest ik ook de iets oudere - maar eigentijds genoemde - autoriteiten betrekken, waarop de Malleus zich beroept. Ik kwam tot de conclusie dat de Malleus een verklaringsmodel presenteert voor drie onderscheiden, maar niet te scheiden maatschappelijke crisisfactoren: gezagsproblemen, sociaal-economische problemen en problemen in de man/vrouw-verhouding. Naarmate de gezagsproblemen en de sociaal-economische problemen als nijpender werden ervaren, nam ook de ervaring toe dat de regulering van de man/vrouw-verhouding in een crisis was geraakt. De gesignaleerde probleemervaringen corresponderen met historische feiten: het kerkelijk gezag werd alom aangevochten, het wereldlijk gezag was in menigvuldige vormen van machtsstrijd verwikkeld, er hadden grote demografische verschuivingen plaats en vanaf de tweede helft van de 15e eeuw groeide de bevolking explosief, terwijl tegelijkertijd de voedselprijzen stegen en de lonen daalden. Het huwelijk - dat juist de grondslag vormde voor de steeds meer door de burgerij gedomineerde samenleving - was een schaars goed geworden, dat van binnenuit en van buitenaf werd bedreigd. Allerlei factoren droegen tot dit laatste bij. De aanwezigheid van vele jonge ongehuwden - o.a. als huisperso- | |
[pagina 268]
| |
neel - hield risico's in voor overspel en vrije seksuele verhoudingen. Op de krappe huwelijksmarkt concurreerden vele jonge vrouwen met elkaar en met weduwen. Mannen konden daarvan gemakkelijk misbruik maken, te meer daar de sociale controle door de grote mobiliteit verminderd was. In die omstandigheden moesten abortus, infanticide en prostitutie wel toenemen. De snelle verspreiding van geslachtsziekten vanaf het einde van de 15e eeuw kan als een begeleidend verschijnsel worden gezien. Het interpretatiemodel van de heksenleer weerspiegelt vooral de noodsituatie op seksueel gebied. Daarbij mag niet vergeten worden dat het binnenkerkelijke hervormers - dus moralisten - waren, die de heksenleer het eerst formuleerden. Het ging hun niet in de eerste plaats om een diagnose van de maatschappelijke en vooral seksuele noodsituatie, maar vooral om een beheersing en regulering daarvan. Zij constateerden dat arme en bedrogen meisjes en vrouwen het meest kwetsbaar waren. Tegelijkertijd stelden zij vast dat deze in hun nood terugvielen op een informeel-vrouwelijk circuit van moeders, vroedvrouwen, koppelaarsters enz., waarop de mannelijke elite nog weinig vat had. De heksensekte kan gezien worden als de uitbeelding van de ‘verkeerde wereld’ in de verhouding der seksen. De heks maakt zich niet ondergeschikt aan het door het gezag gerepresenteerde ‘Godsrijk’, maar wijdt zich met lichaam en ziel aan de duivel. Het verbond met de duivel kan zowel privé als ceremonieel gesloten worden. De vergelijking dringt zich op met de twee soorten huwelijkssluiting, die ten tijde van de opkomst van de heksenvervolging nog in zwang waren: het door huwelijksbelofte en geslachtsgemeenschap beklonken huwelijk en het officiële, waaraan de kerkelijke inzegening in aanwezigheid van getuigen voorafging. Zoals de Malleus de inwijdingsrite bij het duivelsverbond beschrijft, kan het echter tevens als een tegenbeeld worden opgevat van de plechtige professie van kloostermaagden. Het ongeluk dat de heks met hulp en in opdracht van de duivel over de mensheid brengt, culmineert volgens de heksenleer in wandaden op het gebied van de voortplanting. Bij de katholieke autoriteiten van de heksenleer behoort het doden van ongedoopte kinderen zelfs tot de hoofdkenmerken van de heks. Het waandenkbeeld van het verbond tussen heks en duivel vond zolang gehoor - ook in wereldlijke milieus en bij protestanten - als de crisissituatie op seksueel gebied bleef bestaan. In de tweede helft van de 16e eeuw nam deze - vooral door de sterk gestegen sociaal-economische nood - nog toe. Tegelijkertijd kreeg de strenge regulering en bewaking van seksuele verhouding en voortplanting vaste vorm. Het officieel gesloten huwelijk werd de enig-aanvaarde vorm van seksuele relatie. Vroedvrouwen werden aan strenge regels onderworpen en meisjes en moeders werden op velerlei wijze voor hun rol gevormd. Aanvankelijk moet dat de noodsituatie voor wie niet aan het patroon beantwoordden, hebben versterkt. Naarmate echter die regulering en opvoeding - geholpen door sociaal-economische vooruitgang en politieke rust - slaagden, werd de geloofwaardigheid van het waandenkbeeld geleidelijk minder. Het eerst gebeurde dat in de Republiek.
In het laatste deel van mijn onderzoek ben ik op drie grotere procesreeksen | |
[pagina 269]
| |
ingegaan, die binnen het grondgebied van het huidige Nederland vallen. Ik wilde toetsen of en hoe de gesignaleerde crisiselementen op de achtergrond van deze processen een rol speelden. Ik koos voor reeksen in plaats van de veel voorkomende individuele processen, omdat ik de kans groter achtte, dat bij de meer opzienbarende reeksen achtergrondgegevens zijn bewaard. De processen in Asten laten zien, hoe de heksenleer tot eigen voordeel kon worden gebruikt. De processen in Utrecht/Amersfoort en Roermond tonen aan, dat vaak de aanleiding tot het proces een aanklacht was uit het volk. De angst voor zwarte magie werd versterkt door geruchten over heksenprocessen en de propaganda van de heksenleer. Vooral in Roermond zagen wij dan ook geleidelijk elementen uit de heksenleer in de aanklachten binnendringen. Wat bij de processen van 1595 voor het Hof van Utrecht bijzonder opvalt, is de weinig kritische houding van rechters en andere regenten tegenover gezaghebbende schrijvers. Je kunt je zelfs afvragen of dit niet méér tot de heksenvervolging heeft bijgedragen dan de angst van het volk voor zwarte magie. In ieder geval hebben beide elkaar in de hand gewerkt. De in de Malleus aanwezige crisisfactoren bleken zowel in Utrecht/Amersfoort als in Roermond een zekere rol te spelen, al was de concrete verschijningsvorm ervan zeer verschillend.
Tot slot wil ik kort ingaan op de discussie over de verklaring van de heksenvervolging, waarmee ik deze studie begon. Ik betrek daarbij ook een aantal publikaties die verschenen zijn, nadat ik mijn onderzoek was begonnen of zelfs bijna had voltooid. Cohn stelt - zoals wij zagen - dat het oer-oude stereotype van de oude vrouw met gevaarlijke macht een belangrijke verklaringsfactor voor de heksenvervolging moet zijn.Ga naar eind2 Maar wij constateerden dat de heksenleer zich helemaal niet eenzijdig tegen oude vrouwen keert. Zij keert zich tegen alle rollen waarin de jonge of oudere vrouw macht heeft, vooral op het gebied van seksuele verhouding en voortplanting. In het vrouwelijk machtscircuit nam de oudere vrouw wel een belangrijke plaats in. Dat bij de aanklachten vanuit het magisch volksgeloof oudere vrouwen domineren, is alleen al verklaarbaar uit het feit, dat zij meer tijd hebben gehad om een reputatie op magisch gebied te krijgen. Het is goed mogelijk, maar moeilijk aantoonbaar, dat het oude stereotype in de aanklachten doorspeelde. Een factor kan ook geweest zijn dat juist de magie van vrouwen meer gewantrouwd werd toen de officiële geneeskunde steeds meer een mannendomein werd. Kieckhefer analyseerde processen van vóór 1500.Ga naar eind3 Hij komt tot de conclusie dat er een duidelijk verschil is tussen de aanklachten wegens zwarte magie, die vanuit het volk werden aangespannen, en het element van de heksenleer dat er tijdens de procesvoering door de rechters aan werd toegevoegd. Onder het voorbehoud dat veel documenten van het platteland verloren kunnen zijn gegaan, constateert hij dat de meeste heksenprocessen van vóór 1500 in steden plaats hadden en dat zij voor tweederde op vrouwen waren gericht. In de laatste decennia van de 15e eeuw zelfs iets meer. Dit bevestigt onze constatering dat de propaganda voor de hervorming der zeden - waarvan de heksenleer een onderdeel vormt - begon in de handelssteden. Omdat Kieckhefer zich beperkt | |
[pagina 270]
| |
tot de analyse van processen, kan hij stellen dat er over de achtergronden van de vroege processen weinig bekend is. Hij signaleert wel dat de hoogste pieken van processen ongeveer samenvallen met het verschijnen van Niders Formicarius en de Malleus Maleficarum, maar niet dat er juist in de tijd van verschijning van beide werken een uitzonderlijk zware graancrisis heerste. Verwonderlijk is dat Kieckhefer niet systematisch gebruik maakt van de argumenten en definities van de 15e-eeuwse auteurs, maar wel de definitie van hekserij gebruikt zoals kardinaal Franciscus Toletus s.j. die formuleerde. Zoals wij zagen, verscheen diens werk pas aan het einde van de 16e eeuw.Ga naar eind4 De suggestie van MidelfortGa naar eind5 dat de veranderingen in de familiestructuur en het toenemen van het aantal ongehuwden en weduwen, zoals HajnalGa naar eind6 dat het eerst heeft aangegeven, belangrijke verklaringsfactoren zijn, wordt door mijn analyse bevestigd. Robert MuchembledGa naar eind7 wijst op de sociaal-economische spanningen op het Franse platteland en op de acculturatiepogingen die door de kerkelijke en wereldlijke overheid in de 16e en 17e eeuw van buitenaf werden ondernomen. De bovenlaag van het dorp ging daarin het eerste mee. Het door de ‘demonologen’ geïntroduceerde stereotype van de ‘oude heks’ symboliseert volgens hem de oude cultuur en dient als zondebok voor deze bovenlaag. Deze generaliserende conclusie kan hij trekken, omdat hij de opkomst van de heksenwaan en de geschriften van de demonologen te weinig in zijn analyse betrekt. Het hoofdaccent ligt bij hem op latere processtukken. In zijn laatste boek Les derniers bûchers, dat handelt over late processen in een dorp bij Douai, wreekt zich de eenzijdige oriëntatie op archiefbronnen bijzonder. Hij verbaast zich over de demonologische gestrengheid van de gerechtelijke adviseurs uit Douai, maar signaleert niet dat juist deze universiteitsstad al een eeuw centrum van Contrareformatorische gestrengheid was. Hugo SolyGa naar eind8 sluit zich bij Muchembleds conclusie en bij die van Keith Thomas en MacfarlaneGa naar eind9 aan en veralgemeent haar tot de constatering dat de grote heksenvervolging in West-Europa (1560-1650) teruggaat op een crisis in de rurale samenleving. Oude vrouwen, die niet meer in de verantwoordelijkheids-structuur van de dorpsgemeenschap waren geïntegreerd, werden het slachtoffer van verdenking. Dat moge voor omschreven regie's - en misschien ook voor het Vlaamse platteland - zo zijn, het lijkt mij niet geoorloofd vanuit regionale studies zo'n brede conclusie te trekken en het hoogtepunt van de heksenvervolging te isoleren van het hele verschijnsel. Mogelijk is dat de heksenwaan pas toen goed tot de betreffende plattelandsstreken doordrong. Trouwens, op het hoogtepunt van de vervolging waren er - zoals wij zagen - ook veel processen in steden. Mijn eigen onderzoek concentreerde zich vooral op steden en het omliggende gebied. Ook dáár zagen wij dat vrouwen die niet in een buurtgemeenschap geïntegreerd waren, eerder werden gewantrouwd. De aanklachten waren nogal eens gericht tegen vrouwen die van elders kwamen, die een slechte reputatie hadden - bijvoorbeeld als hoer of door verwantschap met een heks - of die al langer om haar toverkunst bekend stonden. Dit soort constateringen betreffen echter eerder de voorwaarden waaronder de waan kon aanslaan, dan dat zij een verklaring vormen voor de waan zelf. | |
[pagina 271]
| |
Fernand van HemelrijckGa naar eind10 komt tot de eveneens eenzijdige vaststelling dat de heksenvervolging ‘essentieel een probleem is van oude vrouwen voor de rechtbank, waarbij onder druk van de foltering allerlei sexuele komplexen en fantasmen aan de oppervlakte konden komen’. Hij voegt daaraan toe, dat een ‘latent anti-feminisme’, dat aanwezig was in het milieu van rechters, geneesheren en geestelijken, op weerloze marginale vrouwen werd afgereageerd. Voor dat ‘latent anti-feminisme’ beroept hij zich vooral op Jean Delumeau's imposante werk La Peur en Occident. Jean DelumeauGa naar eind11 laat met veel voorbeelden zien, dat dit ‘anti-feminisme’ al veel ouder is dan de tijd waarin de heksenvervolgingen vallen. Zijn veronderstelling is dat dit verschijnsel tijdens de angstaanjagende maatschappelijke omwenteling van de door hem besproken periode tot de heksenjacht leidde. De angst voor de duivel nam geweldig toe en de heksen werden - te zamen met de mohammedanen en de joden - als zijn agenten beschouwd. In de grond ziet hij dus in de heksenvervolging en de gelijktijdige vervolging van joden en mohammedanen (Spanje) een symptoom van de behoefte om schuldigen aan te wijzen: de zondeboktheorie. Maar de jodenvervolging was in het vroeg-moderne Europa niet nieuw, de heksenvervolging wél. Het lijkt mij het gevolg van het feit dat Delumeau zijn grote bronnenkennis ordende in het kader van een psychologische - met name psychoanalytische - angsttheorie, dat hij blijkbaar niet de behoefte gevoelde om te analyseren of het oude ‘anti-feminisme’ van dezelfde aard was als het nieuwe. Het verband met de strengere huwelijksmoraal legt hij niet. Op de situatie van het huwelijk gaat hij dan ook nauwelijks in en hij durft de wel erg eenvoudige stelling aan dat de codificatie rond het huwelijk bij het Concilie van Trente terugging op een behoefte aan een uniforme regeling. Belangrijk is wel zijn stelling, dat de behoefte aan orde en disciplinering, die vooral vanaf de tweede helft van de 16e eeuw bij katholieken en protestanten gelijkelijk doorzet, op een dieperliggend maatschappelijk proces moet teruggaan.Ga naar eind12 Wij zagen dat de regulering van de seksuele verhouding en de voortplanting bij die behoefte een centrale plaats innam. Gerhard SchormannGa naar eind13, die een analyse maakte van laat-16e- en 17e-eeuwse processen in Noordwest-Duitsland, kwam tot de conclusie dat een kwantitatieve analyse op grote aantallen weinig kan bijdragen aan de verklaring van de heksenwaan. In zijn laatste boek noemt hij het zeer onwaarschijnlijk dat er een éénduidige verklaring zal blijken te zijn, die voor álle golven van heksenvervolging geldt. Ik zou dat willen onderstrepen. Al kwamen wij de crisisfactoren die wij in de Malleus aantroffen, inderdaad globaal op het hoogtepunt van de heksenvervolging en ook in de beschreven lokale vervolgingen tegen, de concrete verschijningsvorm varieerde sterk. Brian EasleaGa naar eind14 bevestigt dat een eenduidige verklaring van het einde van de heksenwaan als overwinning van het empirisch denken op het magisch denken niet mogelijk is. Toen de angst voor het duivelsverbond week, waren daarmee nog niet alle vormen van magisch denken verdwenen. Oude en nieuwe vormen bleven bestaan, maar zij werden niet meer als een bedreiging van het kerkelijk en wereldlijk bestel ervaren. Eenduidig zijn ook veel theorieën uit feministisch perspectief, die er a priori | |
[pagina 272]
| |
van uitgaan, dat de heksenvervolging een symptoom is van vrouwenonderdrukking. Vergeten wordt dat de regulering van de sekse-verhouding beide seksen betreft. De afschaffing van de zgn. geheime huwelijken (trouwbelofte, gevolgd door seksuele gemeenschap) trof ook de mannen: de priesters die in concubinaat leefden en de vele economisch zwakkeren, voor wie lange tijd een officieel-gesloten huwelijk niet per se nodig was geweest. De scherpere repressie van alle buitenhuwelijkse vormen van seksualiteit trof hen evenzeer. Claudia HoneggerGa naar eind15 gaat in haar overigens interessante analyse zo ver in haar wantrouwen tegen het door mannen beheerste rechtssysteem, dat zij geen processtukken in haar onderzoek betrekt. Het ‘schweigendes Substrat’ zou daarin toch niet tot zijn recht komen. Wij zagen echter dat processtukken wel degelijk belangrijk materiaal kunnen bevatten. In het bijzonder geldt dat voor de lasterprocessen die wij in het Archief van het Hoofdgerecht Roermond tegenkwamen. Door het ‘Hexenmuster’ te veel vanuit theoretische veronderstellingen te bestuderen, komt Honegger tot de conclusie dat het waandenkbeeld ‘heks’ vanaf het begin van de 17e eeuw vervangen werd door dat van de bezetene. Wij zagen echter dat vanaf het ontstaan van het waandenkbeeld de actieve heks onderscheiden werd van de passief-bezetene. Dit laatste beeld kon langer blijven bestaan, omdat het beter paste bij de nieuwe vrouwenrol waaraan men steeds meer gewend raakte.
Uit mijn onderzoek komt naar voren dat de vrouw voor de binnenkerkelijke hervormers een geschikt aanknopingspunt vormde voor de hervorming der zeden. Want al beweerden de grondleggers van de heksenleer - conform de medische opvattingen van die tijd - dat de vrouw zinnelijker was dan de man, zij wisten ook dat de seksualiteit van de vrouw gemakkelijker te beïnvloeden is. Herhaaldelijk wijzen zij erop dat de vrouw niet alleen in ondeugd, maar ook in deugd de man overtreft. Zij constateren dat er meer vrouwen zijn die maagd blijven dan mannen. Opvallend is dat zij de waarschuwingen tegen de vrouw als verleidster veel zwaarder aanzetten als zij zich tot mannen richten, dan wanneer zij zich richten tot vrouwen. De tijd heeft hun overigens wat betreft de plooibaarheid van de vrouwelijke seksualiteit gelijkgegeven. Het zou nog zo ver komen dat de zinnelijkheid van de vrouw een verdrongen aspect werd van de man/vrouw-relatie. Een andere reden waarom de vrouw een effectief aanknopingspunt vormde bij de hervorming der zeden, is haar exclusieve plaats bij de voortplanting. Haar macht over het ongeboren en jonggeboren leven is veel groter dan die van de man. Niet voor niets nam de heksenleer aan, dat de heks haar hele nageslacht en vooral het vrouwelijk deel daarvan besmette. Het behoud van zowel ‘het Godsrijk’ als van de burgerlijke samenleving was in sterke mate afhankelijk van de taakuitoefening van de moeder. De bezorgdheid daarover deelden de beheerders van ‘het Godsrijk’ en van de burgerlijke maatschappij met elkaar. De beklemtoning van het patriarchale gezag in dezelfde periode moet mede in dit licht worden bezien. Het patriarchale gezag was niet nieuw, maar in een tijd van schaalvergroting, waarin de feodale gezagsverhoudingen definitief waren weggevallen, werd het van hoog tot laag opnieuw geïnstitutionaliseerd. De nadruk op gehoorzaamheid en bescheidenheid bij de | |
[pagina 273]
| |
vrouw en de scherpe ridiculisering van de vrouw die de baas speelt, zijn begeleidende verschijnselen.Ga naar eind16 De klemtoon op het patriarchale gezag werd niet alleen in kerk en staat en binnen huwelijk en opvoeding gelegd, ook in het beroepsleven en het kloosterleven speelde het door. Het moest een garantie vormen voor de disciplinering van de hele samenleving. Ik meen te mogen concluderen dat het waandenkbeeld van het verbond tussen heks en duivel als een symptoom beschouwd kan worden van een veranderende positie van de vrouw in de vroeg-moderne maatschappij. In het beroepsleven moest zij terrein prijsgeven, in het openbare leven zich bescheidener en zediger gedragen en vooral: haar maagdelijkheid, haar huwelijkstrouw en haar moederschap moesten worden bewaakt. In de grond is de heks een afschrikwekkend voorbeeld: tegelijk superhoer en verderfster van leven. Zij is het tegenbeeld van de voortreffelijke maagden en moeders die katholiek en protestant - ieder naar eigen trant - tot voorbeeld dienden. Naarmate de nieuwe opvattingen over zedelijk gedrag vanzelfsprekender werden, verloor het waandenkbeeld terrein. Tenslotte bestond het alleen nog op papier en kon het zelfs vanuit de verinnerlijkte normen van zedigheid als een pornografisch bedenksel van ziekelijke geesten worden geïnterpreteerd.Ga naar eind17 Als afschrikwekkend voorbeeld was de heks een teken voor iedereen. Herhaaldelijk zagen wij, dat aan de veroordeling tot de brandstapel werd toegevoegd: tot exempel van anderen. Dat hield niet alleen een waarschuwing voor mogelijke andere heksen en ook wel tovenaars in, het betekende tevens de afschuwwekkende openbare presentatie van het tegenbeeld van zedige, gehoorzame en toegewijde vrouwelijkheid. Een ‘goede reputatie’ was dan ook in het algemeen de beste preventie tegen de verdenking van heks te zijn.
Om de motieven achter de heksenvervolging te kunnen opsporen, moest mijn onderzoek een brede tijdsspanne omvatten. Ik moest immers kunnen nagaan in hoeverre de beweegredenen die bij de opkomst van de heksenwaan golden, ook op het hoogtepunt van de vervolging en bij het wegebben ervan aanwezig waren: globaal en in bijzondere situaties. Uiteraard vormt die breedte ook een beperking. De uitkomsten van deze studie zouden in andere regio's moeten worden getoetst en deelaspecten zouden nader moeten worden onderzocht. De studie van de moraalontwikkeling vraagt bijvoorbeeld bijzondere aandacht. Van belang zou ook zijn een vergelijkend onderzoek naar de verschillende waandenkbeelden die tot vervolging hebben geleid en naar hun respectievelijke functie als verklaringsmodel. Zo'n onderzoek zou kunnen bijdragen tot beter inzicht in de factoren die in onze eigen maatschappij tot vervolging kunnen leiden.Ga naar eind18 Daarbij mag en kan de moeilijke vraag naar de achtergrond en bedoeling van de door ons zelf gebruikte interpretatiemodellen niet buiten schot blijven. Hoe toetsen wij die bij onszelf en elkaar, ook als zij als ‘ervaring’ vermomd zich presenteren.Ga naar eind19 De autoriteiten van de heksenleer beriepen zich eveneens op ‘ervaring’, al was dat een ‘ervaring’ die alleen aan de meestal afgedwongen bekentenissen van ‘heksen’ was ontleend. Het waandenkbeeld van een verbond tussen duivel en heks is vervlogen, ofschoon het twee eeuwen lang door kerkelijke en wereldlijke overheden werd | |
[pagina 274]
| |
gesanctioneerd.Ga naar eind20 Het is zó grondig verdwenen, dat de term ‘heksenjacht’ in het huidige spraakgebruik gebezigd wordt om iedere min of meer fanatieke aanval op een groep mensen aan te duiden. Ook de term ‘heks’ heeft een veel vagere betekenis gekregen. Al naar gelang de context wordt die term bijvoorbeeld ingevuld als: toverkolGa naar eind21, griezelige oude vrouw of bazig-egoïstisch vrouwmens. Feministen kiezen de naam ‘heks’ nogal eens als erenaam, bij wijze van uitdaging aan het ‘patriarchale bestel’. Wij zagen dat de ‘heksen’ in werkelijkheid de tragische slachtoffers waren van een hardnekkige waan die wortels had in een maatschappelijk veranderingsproces. De waan werd wel degelijk betwijfeld en er bestond oppositie tegen de vervolging. Hadden die tegenbewegingen dan geen zin? Wij moeten vrezen dat de voorstanders van de vervolging er eerder door werden gestijfd in hun overtuiging. Maar wij mogen ook aannemen dat een groot aantal heksenprocessen voorkómen kon worden, dank zij degenen die het waagden aan het officiële standpunt te twijfelen.
Augustus 1982 |
|