Het verbond van heks en duivel
(1983)–Lène Dresen-Coenders– Auteursrechtelijk beschermdEen waandenkbeeld aan het begin van de moderne tijd als symptoom van een veranderende situatie van de vrouw en als middel tot hervorming der zeden
[pagina 195]
| |
Deel IV
| |
[pagina 196]
| |
1. Procesreeksen in Asten, Amersfoort en Utrecht in 1595a. De onrechtmatige processen in Asten (NB) en omgevingDe processen die in 1595 in Asten plaatsvonden, vormden een onderdeel van een grotere reeks in het Peelland en de Meierij van Den Bosch. Dit gebied viel toen onder het gezag van de Zuidelijke Nederlanden, met als bestuurscentrum Brussel.Ga naar eind1 De processen hangen samen met de toegenomen heksenangst en het strengere vervolgingsbeleid van die jaren. Zij beantwoordden echter niet geheel aan de geldende rechtsregels. Daardoor waren zij zelfs mede aanleiding tot een aanscherping van die rechtsregels, met name tot de afschaffing van de waterproef.
In 1592 kreeg de bisschop van Den Bosch uit Brussel een namens koning Filips II op 20 juli verzonden schrijven, waarin ernstig werd gewaarschuwd tegen de meer en meer toenemende toverij.Ga naar eind2 De brief is niet alleen aan de kerkelijke overheden van de Zuidelijke Nederlanden gericht, maar ook aan de wereldlijke rechtscolleges. In de brief wordt gesteld dat de toename van de toverij het gevolg is van de overal heersende ketterij en geloofsafval (apostasie). De duivel gebruikt de toverij om de mensen te verderven. Van de soorten duivelse magie wordt een lange lijst gegeven. De overeenkomst met de indeling die Binsfeld kort tevoren had gehanteerd, is treffend.Ga naar eind3 De bisschoppen wordt opgedragen om de gelovigen via de preekstoel te laten waarschuwen voor de toegenomen hekserij. Maar niet té uitvoerig, want dat zou het kerkvolk alleen maar nieuwsgierig maken en op ideeën brengen. Ook de Malleus had die raad al gegeven. De wereldlijke rechters wordt aangezegd om strenge en voorbeeldige straffen voor dit soort misdrijven op te leggen. Maar dat niet alleen. Zij moeten ook actief zoeken naar verdachte personen en daarbij vooral letten op mensen die de naam hebben dat zij waarzegger, tovenaar, heks, heksenmeester of iets dergelijks zijn. Letterlijk: ‘devin, enchanteur, sorcières, vaudois, ou notez de semblables maléfices et crimes’.Ga naar eind4 De tenuitvoerlegging van deze ordonnantie moet de heksenwaan en de angst voor heksen niet weinig hebben aangewakkerd...
Op 10 oktober 1595 richten de heren schepenen van 's Hertogenbosch een schrijven aan de Raad van Brabant in Brussel, waarin zij advies vragen over de geldigheid van de waterproef. Zij melden dat deze door ‘particuliere heeren van ennige beleende dorpen als andere binnen de meyery dezer stadt’ wordt toegepast om aanklachten van hekserij te toetsen. Vele mensen die te goeder naam en faam bekend staan, worden nog dagelijks op deze wijze in een hekserijproces betrokken. Als zij bij de waterproef blijven drijven, wordt dat als voldoende | |
[pagina 197]
| |
reden gezien om hen pijnlijk te ondervragen. Uit angst voor de foltering en de brandstapel leggen verdachten soms zelfs zonder tortuur bekentenissen af. Van bekentenissen en verbrandingen zijn er de laatste tijd veel voorbeelden. De heren schepenen wijzen er op dat de waterproef tot nu toe niet gebruikelijk is geweest in het land van Brabant, en vragen dringend om een uitspraak over de wettigheid van de waterproef.Ga naar eind5
Op 24 oktober wordt in Brussel een antwoord ‘Bij den Coninck’ ondertekend. De waterproef wordt verboden; niet alleen omdat zij ‘hier te lande van outs’ ongebruikelijk is, maar ook omdat zij verworpen is ‘by den rechten, soo wel geestelijck als weerlijck, als smaeckende superstitie ende andersins teenemael onseecker en bedriegelijck’. Maar de brief begint en eindigt met een ernstige vermaning om de toverij met alle wettige middelen grondig uit te roeien.Ga naar eind6 Kort daarna, op 8 november 1595, laat de Luitenant-Gouverneur der Nederlanden een brief uitgaan naar alle rechters van de Zuidelijke Nederlanden. Met verwijzing naar de brief van 20 juli 1592 onderstreept hij nog eens het belang van de uitroeiing van de toverij. Hij constateert een toename van de aanklachten, vooral op het platteland en tegen vrouwen. Velen daarvan zouden als heks (sorcière) verbrand zijn, in sommige dorpen in aantallen van 40 à 50. Hem is ter ore gekomen dat hierbij de waterproef wordt gebruikt. Deze is onwettig en doet gemakkelijk onrecht aan eenvoudige en onschuldige mensen en verdwaasde oude vrouwen: en juist die laatsten worden naar men zegt vaak van hekserij beschuldigd. Hij wil daarom op de hoogte gebracht worden van de aantallen processen en de procesgang in de onderscheiden provincies en vooral in Brabant, Vlaanderen, Luxemburg, Henegouwen en Limburg. Want in die provincies zou de hekserij het meeste voorkomen. De wijze van procederen moet nauwkeurig in het oog worden gehouden. Want enerzijds gaat het hier om het allerafschuwelijkste misdrijf van majesteitsschennis, anderzijds gaat het om een ingewikkelde materie. De laagste rechtbanken mogen daarom niet op eigen verantwoordelijkheid vonnis wijzen. Het proces moet verwezen worden naar hogere gerechtelijke instanties. Deze moeten weer hun superieuren consulteren of tenminste te rade gaan bij vijf of zes geleerde adviseurs. Over de hele materie vraagt de Luitenant-Gouverneur verslag en advies, zo mogelijk binnen 14 dagen.Ga naar eind7
De processen waarnaar de ‘klagte’ van de Bossche schepenen verwijst, zijn niet allemaal bekend. Wat wij wèl weten is dat protesten van verontruste ingezetenen uit de heerlijkheid Asten er toe hebben bijgedragen. In Asten had de nieuwbakken kasteelheer Bernard van Mérode - sinds kort getrouwd met de erfdochter van de heerlijkheid - twee mannelijke inwoners gevangen laten nemen. Zij zouden zijn aangeklaagd door een van de heksen die in de naburige heerlijkheid Mierlo en Lierop waren verbrand. In Mierlo was in datzelfde jaar de dienstmaagd van de pastoor ervan beschuldigd dat zij een kind door liefkozing betoverd zou hebben. De heer van het dorp zou zij hebben willen beheksen door middel van peren.Ga naar eind8 Tijdens het proces had zij gezegd dat zij vijfentwintig jaar geleden een leugen niet had willen bekennen en bij de duivel had gezworen dat zij - indien zij niet de waarheid sprak - | |
[pagina 198]
| |
hem met ziel en lichaam wilde toebehoren. Het feitelijk verbond met de duivel zou zij acht jaar daarvoor gesloten hebben in de tijd dat zij bij de bisschop in Den Bosch diende. Zij noemde verschillende Bossche vrouwen met wie zij op het Janskerkhof zou hebben ‘gedanst’. De namen van die vrouwen worden in het protocol niet genoemd, misschien omdat de heer van Mierlo de hoogschout in Den Bosch liever buiten de zaak hield. Gedwongen door de foltering noemde zij eveneens namen van inwoners van Mierlo. Ook deze werden gefolterd en noemden weer nieuwe namen. Bij de processen werd de waterproef toegepast. Alle beschuldigden bleven drijven, behalve één vrouw en één van de twee aangeklaagde mannen. Die werden vrijgelaten. Uiteindelijk werden veertien vrouwen - allen arm - en één man verbrand. Eén vrouw stierf bij de foltering. Een aantal meer bemiddelde beschuldigden konden voor grof geld geding en straf afkopen. De terechtgestelden hadden allen onder foltering bekend wat van hen werd verwacht: zij hadden geboeleerd met duivels, die met name werden genoemd. Maar alle duivels bleken bij het boeleren ‘koud van nature’. Zij hadden God en het christendom verloochend. Zij hadden ‘gedanst’ (dat wil zeggen: aan de sabbath deelgenomen) op verschillende concreet omschreven plaatsen, dichtbij en veraf. Naar verre dansplaatsen waren zij met behulp van zalf uit mensenvet gevlógen. En verder hadden zij natuurlijk allerlei maleficia bedreven. De duivel had hen verleid door hun geld en goed te beloven, maar had zijn belofte niet gehouden. De vrouwen was hij verschenen in de gedaante van een mooie jongeling of een man van middelbare leeftijd, soms tevoren in de gedaante van een haas of hazewind.Ga naar eind9 De mannelijke beschuldigde verscheen hij in de gedaante van een vrouw. Die duivelse boelin heette Serpens. Zij was ‘fraey gecleedt ende hadde schoon lang lobben aan’. De man bekende ‘dat hy dry mael daer mede te doen had gehadt; ende dat sy nature hadde oft twee ysers hadden geweest; ende was cout ende hadde een cael gemecht’. Eén van de slachtoffers smeekte de schepenen voor haar kind te zorgen en ‘bad om een korte doot’. Een ander verzocht om haar bekentenis geheim te houden, ‘op dat niet en soude worden voergestoten oft verweten haerder dochter’. Voor de terechtstelling gebeurde er iets dat de koppeling van magisch volksgeloof enerzijds en heksenwaan anderzijds illustreert: een aantal ‘behekste’ inwoners en ouders van ‘betoverde’ kinderen vroeg de veroordeelden om hen door zegening van de beheksing te bevrijden. Op 2 oktober 1595 werden de twee te Mierlo beschuldigde inwoners van Asten aan de waterproef onderworpen. Een van hen bleef drijven en werd daarom ‘pijnlijk ondervraagd’. Kort daarop liet de heer van Asten nog twee vrouwen arresteren, die door heksen uit Mierlo-Lierop en Heezen-Leende als medeplichtig zouden zijn genoemd. Ook zij ondergingen de waterproef. Toen zij bleven drijven, waren zij daarmee tot de foltering veroordeeld. Een van hen stierf enige tijd later in de gevangenis aan de gevolgen van de marteling. Gedwongen door de foltering hadden deze vrouwen weer nieuwe namen genoemd. Zo belandden nog drie vrouwen uit Asten via de waterproef in de gevangenis en op de folterbank. In alle gevallen betrof het te goeder naam en faam bekend staande personen. Sommigen van hen waren niet onbemiddeld. Er is reden om | |
[pagina 199]
| |
te vermoeden dat het vooruitzicht op de confiscatie van hun bezit voor Bernard de Mérode niet onaantrekkelijk was. Gelukkig riep het eigenmachtig gedrag van de kasteelheer niet alleen verzet op bij zijn ingezetenen, maar ook bij de pastoor. Deze bracht in een brief verslag uit aan bisschop Masius in Den Bosch. Blijkens zijn brief wist hij van de veroordeling door Binsfeld van de waterproef. Binsfeld had de waterproef als bijgelovig verworpen.Ga naar eind10 De Malleus had dat al met de vuurproef gedaan.Ga naar eind11 Binsfeld beroept zich daar dan ook op. En ook Bodin had de waterproef verworpen.Ga naar eind12 De bisschop alarmeerde op zijn beurt de Bossche Schepenbank. Brussel reageerde op ‘de klagte’ niet alleen met de eerder genoemde brieven, maar stuurde ook een afgevaardigde naar Den Bosch om de zaak te onderzoeken. Bernard van Mérode werd bij hem op het matje geroepen. Intussen hadden de schepenen weten te voorkomen dat er doodvonnissen werden geveld. Hun was het verstandige rechtskundige advies toegespeeld om het definitieve vonnis voor te leggen aan een hogere rechtbank, de Kamer van Cuyck. Kort na aankomst van de koninklijke ordonnantie van 24 oktober, waarbij de waterproef werd verboden, liet de heer van Asten zijn gevangenen op borgtocht vrij. Het valt niet aan te nemen, dat Bernard van Mérode onbekend was met de bezwaren van Bodin en Binsfeld tegen de waterproef. Hij had namelijk in de jaren 1579/1580 aan de universiteiten van Bazel, Straatsburg en Lausanne gestudeerd. Maar hij beriep zich op het gebruik in de Duitse vorstendommen. Wij zagen al dat in het hertogdom Kleef, Gulik en Berg de waterproef in 1581 weer was ingevoerd.
Het succesvolle verzet tegen de heksenprocessen in Asten wordt wel eens als een bewijs van Verlichting gehanteerd, bijvoorbeeld door Baschwitz.Ga naar eind13 Dat is maar tot op zekere hoogte waar. De verwerping van de waterproef maakte - net als de vervolging van de heksen - deel uit van de totale strijd tegen de duivelse superstitie, zoals bijvoorbeeld Binsfeld die voerde. Ongetwijfeld zal die verwerping wel eens gebruikt zijn om slachtoffers van de heksenwaan te redden. Maar zij kon zeer goed samengaan met geloof aan heksen. De dramatische vervolging in Trier - waar de waterproef uiteraard niet werd toegepast - is daarvan een voorbeeld. Bodin zegt het kort en krachtig: door de waterproef wordt het recht afhankelijk van toverij. Baschwitz beschrijft de verwerping van de waterproef door de universiteit van Leiden (1594) ook als een symptoom van Verlichting. Hij verbaast zich over de snelheid en geleerdheid waarmee de professoren het door het Hof van Holland gevraagde advies uitbrachten.Ga naar eind14 Maar zo verwonderlijk was dat niet. De hooggeleerden kunnen in het betoog van Binsfeld een model hebben aangetroffen aan de hand waarvan zij alle aspecten - de medische, filosofische en theologische - konden behandelen. Binsfeld werd niet alleen in de Zuidelijke Nederlanden gelezen, zoals wij nog zullen zien. | |
[pagina 200]
| |
b. De opzienbarende processen tegen heksen en tovenaars uit Amersfoort en omgeving.De processen die in 1595 in Amersfoort en UtrechtGa naar voetnoot* gevoerd werden, zijn veel typerender voor de verbinding van de heksenleer met het magisch volksgeloof dan de processen in Asten. In Asten ging het om ‘te goeder naam en faam bekend staande’ personen, die niet onbemiddeld waren. In Amersfoort en omgeving ging het om personen die vanwege hun familiebanden met reeds veroordeelde heksen of vanwege hun reputatie op magisch gebied voor verdenking in aanmerking kwamen. De processen moeten destijds veel indruk hebben gemaakt. Vooral de processen die voor het Hof van Utrecht plaatshadden. In de Amersfoortse Kroniek van St. Aagten worden zij vermeld, maar ook de vermaarde Utrechtse jurist en historicus Arend van Buchell vermeldt ze in zijn Latijnse dagboek, het zogenaamde Diarium.Ga naar eind15
Het St. Agatha-klooster in Amersfoort was omstreeks 1380 onder invloed van Geert Groote gesticht als een tehuis voor Zusters van het Gemene Leven. De zusters hebben een kroniek bijgehouden, die reikt van de tijd van stichting tot die van het uitsterven van het klooster in 1637. Van Ingen neemt daar in zijn Geschiedenissen een uittreksel van op.Ga naar eind16 Voor het jaar 1595 worden slechts twee feiten vermeld: de uitzonderlijk grote watersnood uit dat jaar en de heksenprocessen voor het Hof van Utrecht. De kroniek zegt: Anno 1595 den 5 Marty is den Rhynvloet hijer gecommen en 't water hooch in de stadt gegaen, dat sommige straten onder water stonden, ende syn eenige poorten en bruggen van de stadt wech gelopen. Dat de kroniek spreekt van ‘wederom’ slaat waarschijnlijk mede op een aantekening uit 1591: In den jare 1591 worden alhier gevangen drye tovenaersters in de somer, een oude vrouwe met haer dochter ende een dochters dochter, oudt 15 jaren, d'welcke veel affgrijselicheyd van den viand verhaelden. De moeder en dochter worden op den berch gebracht om gebrand te worden, ende dwijle den scherprechter de dochter worchde, brack d'boose viand de moeder den hals. Het kijndt worde t'Utrecht gebracht ende ijewerts bestelt.Ga naar eind18 Over het jaar 1592 is een notitie van belang: ‘In deesen tijden waren in dit landt groote mennichte van wolven, sulcx dat men nijet veijlich op 't landt conde | |
[pagina 201]
| |
gaen.’Ga naar eind19 De beschuldigingen van 1595 voor het Utrechtse Hof, waarin de ook door de Malleus genoemde lycantropie (verschijning in de gedaante van een wolf) een belangrijke rol speelt, kunnen daarmee verband houden.Ga naar eind20 De processen van 1595 voor het Hof van Utrecht worden door Arend van Buchell op de voet gevolgd. In zijn Diarium noteert hij wie er terechtgesteld werden, op grond van welke beschuldiging, en op welke dag het vonnis werd voltrokken. Op 14 juni vermeldt hij anoniem de dood van een gevangengenomen maleficus, die, nadat hij vele afzichtelijke misdaden heeft toegegeven, door het Hof veroordeeld is en - uiterlijk flink en overgegeven aan God - naar de plaats van terechtstelling werd gevoerd, waar hij eerst half werd gewurgd en toen verbrand.Ga naar eind21 Blijkens de stukken van het Hof van Utrecht gaat het hier om Volckert Dircxz, de Volcker met zijn vijf kinderen, uit de Kroniek van St. Aagten. Hij is de hoofdpersoon uit de in 1595 voor het Hof van Utrecht gebrachte beschuldigden uit Hoogland bij Amersfoort. Het gerecht Hoogland had geen hoge jurisdictie, vandaar dat de beschuldigden in Utrecht terechtstonden.Ga naar eind22 Op 8 juli deelt Van Buchell mee dat een Amersfoortse heks - bijgenaamd de Roode Cater - die de waterproef heeft ondergaan en de volgende dag gefolterd zou worden, gestikt en met een gebroken nek in de gevangenis is aangetroffen.Ga naar eind23 Op 26 juli is Van Buchell uitvoerig. Kennelijk is zijn aandacht nu op de zaak gericht. Hij beschrijft hoe Antonius Buycken (=Bulken of Bulck), pachter, ongeveer 40 jaar oud, op dezelfde manier terechtgesteld is als Volckert Dircxz. Hij heeft God afgezworen en zich anderhalf jaar geleden aan de duivel toegewijd. Hij heeft ook in de gedaante van een wolf en een hond schade toegebracht aan groot en klein vee. Die gedaante wordt nader omschreven als voortkomend uit de fantasie, of beter: van duivelse oorsprong (forma fantastica seu potius diabolica). Van Buchell voegt eraan toe dat de hele materie de raadsleden en de rechters erg in beslag heeft genomen, want het gaat om een gecompliceerde en gevaarlijke zaak. De mogelijkheid is niet uitgesloten dat bij een dergelijke aanklacht jaloersheid in het spel is. Het is eigenlijk meer een zaak voor theologen, filosofen en medici dan voor juristen. Omdat een sluitende bewijsvoering zo moeilijk is, neemt men in het algemeen aan dat er nogal wat heksen vrij rondlopen. Terugkomend op de zaak van Antonius Bulken vermeldt hij dat diens vader bij verstek veroordeeld is. Deze is voortvluchtig en er is een prijs op zijn hoofd gezet. Maar men krijgt hem maar niet te pakken, al wordt er gezegd dat hij dikwijls wordt gezien, wegvluchtend in de gedaante van een wolf, een ooievaar of een andere vogel. Tenslotte deelt hij mee dat de Raad van Utrecht opdracht heeft gegeven, dat voortaan bij de terechtstelling van malefici de assisterende soldaten niet alleen met zwaarden, maar ook met dubbele bijlen en lansen moeten worden uitgerust.Ga naar eind24 Op 1 augustus noteert Van Buchell dat twee heksen na lichte wurging zijn terechtgesteld. De oudste, Maria Barten, heeft God verloochend en zich aan de duivel gewijd. Rondspringend in de gedaante van een wolf heeft zij verschillende heksenwerken (maleficia), vergiftigingen en bezweringen verricht. De jongste - een meisje van nog geen 18 jaar - genaamd Hendrikje, dochter van Volckert, was 11 jaar toen zij de duivel haar trouw betuigde. Haar moeder of | |
[pagina 202]
| |
grootmoeder hadden haar daartoe verleid. De duivel gaf haar allerlei kleine geschenken. Zij was 14 jaar toen zij voor het eerst tot de afzichtelijke daad van paring met hem overging. Zij heeft vaak - naar het schijnt - in de gedaante van een wolf, kat of van een ander dier aan de dansen meegedaan die de duivel heeft uitgevonden om God te beledigen. Ook heeft zij runderen en andere dieren woedend aangevallen en gebeten met tanden die door duivelse kunst vergiftigd waren. Het jaar daarvoor had zij een hagelbui veroorzaakt. Haar vier broertjes moesten toezien hoe zij werd verbrand. Zij hadden zich ook wel in dienst van de duivel gesteld en in de gedaante van wolven veel schade aan vee toegebracht, maar vanwege hun leeftijd werden zij alleen gegeseld en daarna in de gevangenis gestopt.Ga naar eind25 | |
c. Reconstructie van de reeksMet behulp van de dagboeknotities en de nog in het Rijksarchief van Utrecht aanwezige processtukken kan de reeks hekserijprocessen als volgt worden gereconstrueerd:Ga naar eind26 1. Blijkens de notitie uit de Kroniek van St. Aagten werd in 1591 een heksenproces in Amersfoort gevoerd, dat in de lijn van de Malleus ligt. Betrokken zijn een grootmoeder, haar dochter en een kleindochter. In de rechterlijke archieven van het Hof van Utrecht over hetzelfde jaar is een verzoek bewaard gebleven om assistentie van het gerecht van Amersfoort bij de examinatie van ‘drie vroupersonen tot Amersfoort gevangen ende van toverie befaemt synde’.Ga naar eind27 Het verzoek wordt ingewilligd en tevens wordt bepaald dat één van de drie vrouwen - een zekere Maria Folquen Dircxz. - in hechtenis moet blijven tot de examinatie heeft plaatsgehad. Onduidelijk is of de hier genoemde vrouwen iets te maken hebben met de vrouwen die door de Kroniek van St. Aagten worden genoemd. Onzeker is ook in hoeverre Maria Folquen Dircxz. familiebanden heeft met Volckert Dircxz., die in 1595 zou worden verbrand. Blijkens de processtukken tegen hem en zijn kinderen was zijn vrouw ongeveer twee jaar tevoren verbrand. Van het proces tegen haar zijn geen stukken aanwezig. De uitlating van Van Buchell dat Volckerts dochter het toveren geleerd zou hebben òf van haar moeder òf van haar grootmoeder zou erop kunnen wijzen, dat het in 1591 om familieleden ging.
2. Volgens het boek voor Criminele Informatiën van de stad Amersfoort werd in 1593 Geertgen Damen, een oude vrouw van 80 jaar, verbrand. Tot haar karige bezittingen behoren twee ‘hespelen met garen’. Waarschijnlijk heeft zij voor de kost gesponnen. Geertgen wordt ervan beschuldigd kinderen te hebben behekst. Een kind is ziek geworden na het eten van een stuk koek dat Geertgen haar gaf en een ander is gestorven nadat zij het gezegend had. Bij de eerste ondervraging ontkent zij niet dat zij kinderen en beesten op verzoek heeft gezegend. Zij wordt gevangengezet en gefolterd. Nu bekent zij alles wat haar gevraagd wordt, tot boeleren met de duivel toe. Ten overvloede wordt de waterproef nog toegepast. Zij blijft drijven ‘als een gans’. De dag erna al wordt zij veroordeeld tot de brandstapel na eerst te zijn geworgd.Ga naar eind28 | |
[pagina 203]
| |
3. Uit de archiefstukken van het Hof van Utrecht over het proces tegen Volckert Dircxz. blijkt dat ook zíjn gevangenneming het gevolg is van de beschuldiging dat hij kinderen en beesten heeft gezegend, vrijwillig of onder dwang, soms met fatale afloop, soms met succes. Meerdere getuigen bevestigen dat.Ga naar eind29 Veertien dagen later - op 2 mei - worden zijn dochter Hendrikje (17 jr.) en zoon Hessel (14 jr.) ondervraagd. Zij verklaren dat zij nòch van het toveren van hun vader, nòch van dat van hun moeder ooit iets hebben gemerkt. Maar op 15 mei wordt de 13-jarige Elbert aan de tand gevoeld: hij legt zeer belastende verklaringen af. Zij komen er vooral op neer dat zijn vader, Hessel en hijzelf met behulp van de ‘quade’ als katten hebben gedanst op de Bleek buiten Amersfoort en als wolven kleine ossen in de keel hebben gebeten en hun bloed hebben opgeslurpt. Dit is reden genoeg om de vader - die aanvankelijk had ontkend - te folteren. Maar hij houdt zijn ontkenning vol. Eind mei komt een delegatie van het Hof van Utrecht naar het Hoogland bij Amersfoort, waar de familie Dircxz. woonde. Zij horen er getuigen. Buren bevestigen dat hun beesten door wolven zijn gebeten en dat Hessel hun gezegd heeft dat hij en zijn vader en zijn broer Elbert dat waren. De buurman zegt: De wolven liepen in de richting van het huis van Dircxz. Op 5 juni wordt Volckert te Utrecht in de Oude Gracht aan de waterproef onderworpen. Daar blijkt hij ‘somwijlen te drijven, somwijlen onder te gaan’. Hij blijft eerst ontkennen, maar de volgende dag geeft hij - onder bedreiging met nieuwe foltering - alles toe. Hij blijft volhouden dat hij geen medeschuldigen kent. Zijn ‘leetwezen en berouw’ mag niet baten: 14 juni wordt hij verbrand.Ga naar eind30
4. Blijkbaar bleef men zoeken naar medeschuldigen. 24 juni wordt dochter Hendrikje Volckerts verhoord. Zij vertelt dat zij ongeveer vijf jaar daarvoor door haar petemoei met de duivel in aanraking is gebracht. De kwade was bij haar gekomen in de gedaante van een mens, alleen met klauwen in plaats van handen. Hij beloofde haar dat zij zo rijk zou worden als het water diep is. Zij zou geantwoord hebben: ‘Kont gij dat doen, so wil ik u so lief hebben als onsen lieven Heer.’ Dan volgen de bekentenissen, waarvan wij bij Van Buchell de samenvatting lazen. Zij noemt ook medeschuldigen. Behalve haar vader noemt zij Marie Barten, vader en zoon Bulken en Grietje Seghers, die ‘de Roode Cater’ wordt genoemd. Daarnaast beschuldigt ze nog twee andere vrouwen, maar die beschuldiging houdt zij niet vol. Op 1 juli herhaalt ze haar bekentenissen en breidt de beschuldigingen ten aanzien van Antonius Bulken nog uit. Hessel bevestigt dat. Het Hof laat Bulken daarop folteren. Na herhaalde foltering bekent hij. Op 10 juli wordt Marie Barten voorgeleid en door Hendrikje en Hessel Volckerts en Antonius Bulken herkend als speelgenoot bij de dans op de Bleek bij Amersfoort. Na de gebruikelijke eerste foltering (het optrekken aan de pleie) bekent zij het meedoen aan de dans. Na de tweede keer bekent zij dat zij met de kwade heeft ‘gespeeld’. Een dag later dat ze God heeft afgezworen en de duivel beloofd heeft hem te dienen. Maar zij zegt wel dat zij later de duivel weer afgevallen is. | |
[pagina 204]
| |
Op 18 juli herroept Bulken al zijn verklaringen. Opnieuw wordt hij ‘aan de pleie gebonden’, waaraan hij lange tijd blijft hangen. Uiteindelijk bekent hij alles, behalve de beschuldiging ten aanzien van Marie Barten.Ga naar eind31 Wij zagen bij Van Buchell hoe Bulken op 26 juli en Marie Barten te zamen met Hendrikje Volckerts op 1 augustus werden terechtgesteld. De broertjes, die het schouwspel moesten bijwonen, werden al in september uit de gevangenis ontslagen en bij ‘goede mensen’ ter heropvoeding geplaatst. Arend van Buchell laat niet na ook dat te vermelden in zijn Diarium.Ga naar eind32
5. Uit het boek voor Criminele Informatiën van de stad Amersfoort blijkt dat er in augustus 1595 nóg een moeder en dochter in een heksenproces betrokken zijn geraakt.Ga naar eind33 Het zijn Grietgen Willems en haar 15-jarige dochter Adriana. Het gaat weer om arme lieden. De man van Grietgen is invalide. Blijkbaar moeten moeder en dochter moeizaam hun kostje bij elkaar zien te scharrelen. Moeder Grietgen komt uit Oost-Friesland en men zegt van haar ‘dat sy altoes spreckt van Euangelie’. Dat zou erop kunnen wijzen dat men haar van relaties met de Wederdopers verdenkt. Aanleiding tot het proces is een ruzie op straat. Adriana had geprotesteerd tegen de aantijging van een zekere Marritgen Claes dat zij ziek geworden was van een haring die zij bij Grietgen te eten had gekregen. De zegening die zij Grietgen had gevraagd (‘Godt segen u hooft ende hart’) had niet geholpen. Desgevraagd weigert Adriana de vrouw opnieuw te zegenen. Bij de daarop volgende woordenwisseling valt het woord ‘toverij’. Buren komen bij het gerecht getuigen en dragen beschuldigingen aan. Een vrouw getuigt dat Grietgen haar toververhalen verteld heeft, dat zij ‘suspect is van toverie’ en dat ‘op die dochter soe groet vermogen is als op d'moeder’. Een andere vrouw komt vertellen dat haar kind is gestorven, nadat Grietgen het ten doop heeft gehouden. Zij voegt eraan toe dat het kind van een schoenlapper is gestorven, nadat Grietgen het gezegend heeft. En ook dat ‘Greytgen can vuyter schrift spreecken off het een predicant waer, dat sy wunsten, dat die tovenaerster gebrant soude worden’. Een buurman - een bezembinder - getuigt dat Grietgen en Adriaentgen de wens hebben uitgesproken ‘dat Godt die vyant die macht soude geven om alle leugenaers den hals te breecken’.
Dan worden moeder en dochter verhoord. Grietgen geeft de feiten toe, maar niet de toverij. Alleen het getuigenis van de bezembinder betwist zij. Die is dronken voor haar huis komen opspelen en heeft haar met een mes bedreigd. Het toververhaal dat zij heeft verteld, heeft ze van iemand anders gehoord, maar ‘niet vuyt ercheyt’ doorverteld. Aan Adriana wordt gevraagd waarom ze zo is uitgevallen en Marritgen Claes niet heeft willen zegenen. Zij antwoordt dat zij ‘wilde spreecken voor haer eer’. Een paar dagen later worden Grietgen en Adriana gevangengenomen. Nu komt de vrouw van de schoenlapper zelf een verklaring afleggen. Onlangs is een dochtertje gestorven en een ander kind - Peterken - zwaar ziek geworden. De buren zeiden dat het wel toverij zou zijn en nu heeft zij van Peterken gehoord, dat de kinderen allebei een appel van Grietgen en Adriana gekregen hadden. Ze | |
[pagina 205]
| |
moesten die van Grietgen meteen opeten. Daar zijn ze natuurlijk ziek van geworden. Peterken bevestigt dit verhaal. Daags daarna - op 30 augustus - wordt Adriana opnieuw verhoord. Waarschijnlijk heeft zij weet van de beschuldigingen, want als haar wordt gevraagd of ze wel eens appelen aan kinderen heeft gegeven, noemt ze allerlei kinderen, maar niet die van de schoenlapper. Als haar daar dan rechtstreeks naar wordt gevraagd, zegt ze dat ze het niet meer weet. Het verslag vervolgt: ‘Seyt daer nae is getuycht, soe is het onrechtveerdich getuycht, daer na seyt, by haar wetenschap. Hyer nae seyt, heeft sy het gedaen, soe heeft sy het door mistroostichheyt gedaen.’ En dan volgen de bekentenissen die men van haar verwacht en waarvan zij ongetwijfeld op de hoogte is door de voorafgaande processen: zij heeft haar eigen duivel, die is jong en in het zwart gekleed enz. Zij bekent ook dat zij samen met Marie Barten en Roode Cater gedanst heeft als kat. Deze bekentenissen legt zij af buiten tortuur, maar daarom natuurlijk nog niet zonder angst voor de foltering. Toen haar moeder met de uitspraken werd geconfronteerd, zei deze: ‘Haer dochter soe veel gevraecht te wesen, dat sy het heeft moeten lyden.’ Grietgen zelf blijft ontkennen. Het enige wat zij toegeeft is dat zij een vijftal jaren in de nabuurschap van de in 1593 als heks verbrande Geertgen Damen heeft gewoond. Nieuwe getuigenverklaringen volgen. Volgens één daarvan zou de man van Grietgen hebben verteld, dat zij hem donderdags altijd het huis uit wilde hebben. Dat klopt met Adriana's bekentenis, dat zij zelf op maandag en haar moeder op donderdag met de duivel boeleerde. Maar dan heeft Adriana een gesprek met een predikant. Zij deelt hem mee dat zij onschuldig is en herroept al haar verklaringen. Grietgen houdt haar ontkenning vol, ook als er een nieuwe beschuldiging tegen haar wordt ingebracht door de weduwe van een molenaar. Zij zou de molenaar geprezen hebben dat deze geen spinsters in dienst had genomen. Elders was dat wèl gebeurd en toen was de duivel - in rood fluweel gekleed - tussen die spinsters in komen zitten. En zij zou gezegd hebben: ‘hoe verdoemen sy haer siel, die soe lopen spinnen en kallen van die luyden’. Grietgen geeft wel toe dat zij dit verhaal verteld heeft, maar zij heeft het ooit eens gehoord en het is niet in Amersfoort gebeurd. Tenslotte besluit de officier moeder en dochter ‘ter scherper examinatie te stellen’ op grond van hun ‘quader name ende fame’. Adriana voorkomt de foltering door haar revocatie weer terug te nemen en aan de duivel te wijten. Bij het op 10 september volgend officiële verhoor bekent zij alles wat haar ten laste wordt gelegd. De weerstand van haar moeder breekt pas tijdens de foltering. Zij bekent. De uitspraak van het gerecht luidt, dat Grietgen na worging zal worden verbrand en dat Adriana - waarschijnlijk op grond van haar leeftijd - in het openbaar zal worden gegeseld en daarna naar de gevangenis zal worden gestuurd, in afwachting of zij haar leven zal beteren. Tot de bewaard gebleven processtukken behoren ook de vragen die bij het verhoor aan Adriana werden gesteld. Zij weerspiegelen de ‘bekentenissen’ waartoe zij zich ‘spontaan’ had laten verleiden en spreken in hun suggestiviteit voor zich.Ga naar eind34 | |
[pagina 206]
| |
6. In de nazomer en herfst van datzelfde jaar werden in Amersfoort nog twee vrouwen verdacht van hekserij verhoord. De eerste was Swaentgen Seghers (34 jr.), de dochter van de Roode Cater. Zij had na de dood van haar moeder - waarschijnlijk uit voorzorg - Amersfoort verlaten. Toen zij terugkwam, werd zij onmiddellijk gevangengenomen. Zij verklaart dat zij weggegaan is, omdat zij niet kon aanhoren hoe haar moeder over de tong ging en dat zij teruggekomen is, omdat een zekere Henric Verhel van haar eiste dat zij zijn kind kwam zegenen. De zegening heeft hij haar voorgezegd. De aantijgingen tegen Swaentgen zijn niet zwaar genoeg om haar gevangen te kunnen houden. Zij wordt vrijgelaten, maar mag de stad niet verlaten. Wel moet zij een cautie stellen en de rechtskosten betalen.Ga naar eind35 Op het einde van het jaar werd nog een proces aangespannen tegen een zekere Jannetge Pots. Deze vrouw vluchtte aanvankelijk toen gevangenneming dreigde, maar keerde op verzoek van haar man terug. Onder de tegen haar ingebrachte getuigenverklaringen valt er één op, waarin wordt vermeld dat een heelmeester - dokter Rodolphus Tollius - gezegd zou hebben, dat achter een ziekte die hij niet kon genezen wel toverij kon zitten. Omdat het informatieboek over de jaren 1596/1597 ontbreekt, weten wij niet hoe het met Jannetge is afgelopen. Evenmin weten wij of Swaentgen verder met rust is gelaten.Ga naar eind36
Ik heb de Amersfoortse procesreeks zo uitgebreid weergegeven, omdat zij zeer illustratief is. Op wezenlijke punten keren alle elementen terug die wij bij de analyse van de Malleus Maleficarum tegenkwamen. Het magisch volksgeloof, vooral in de vorm van zegeningen van zieken, kan tot verdachtmaking leiden, met name als er iets misgaat. De heksenleer, met als centraal punt de toewijding aan de duivel met alle daarbij behorende details, wordt vooral tijdens de procesvoering toegevoegd. Vrouwen - vaak arme vrouwen en dochters van heksen - zijn het meest verdacht. Nauwelijks aan de kinderjaren ontgroeide verdachten slaan eerder door. Ook in de Malleus zagen wij dat een van de kroongetuigen een jong meisje was.Ga naar eind37 De verklaring daarvoor behoeft niet alleen gezocht te worden in de angst voor de foltering en de hoop om op grond van de leeftijd aan terechtstelling te ontkomen; ook kan meespelen een grotere weerloosheid tegen suggestieve en indringende vragen en een grotere gevoeligheid voor de fantastische verhalen die ongetwijfeld de ronde deden en door de processen zelf werden bevorderd. Op de maatschappelijke achtergrond van de beschreven procesreeks gaan wij in het volgende hoofdstuk in. |
|