Het verbond van heks en duivel
(1983)–Lène Dresen-Coenders– Auteursrechtelijk beschermdEen waandenkbeeld aan het begin van de moderne tijd als symptoom van een veranderende situatie van de vrouw en als middel tot hervorming der zeden
[pagina 84]
| |
2. De wezenskenmerken van de heks volgens de Malleus Maleficaruma. Het tekort van de pauselijke bulDe bul Summis desiderantes, die Innocentius VIII op 5 december 1484 ondertekende om Sprenger en Institoris bij hun werk in Opper-Duitsland te ondersteunen, bleek in de praktijk al spoedig niet genoeg overtuigingskracht te hebben. Het feit alleen al dat de paus de ‘succesvolle’ processen in het bisdom Konstanz met brieven moest ondersteunen, geeft te denken. Ook de tegenstand die Institoris in het bisdom Brixen kreeg wijst in die richting.Ga naar eind1 De tegenwerking die beide inquisiteurs ondervonden van de zijde van predikanten, kerkelijke overheden en zowel kerkelijke als wereldlijke rechters, bracht hen ertoe hun argumenten op papier te zetten. Dat de bul te weinig effect had, kwam niet alleen omdat het gezag van bullen niet erg groot kon zijn in een tijd waar deze documenten vaak door middel van geld en manipulaties konden worden verkregen. Het kwam ook omdat de bul de heksenleer, waarmee Sprenger en Institoris opereerden, onvolledig weergaf. Twee belangrijke verschillen vallen op als de bul vergeleken wordt met de Malleus en ook met de processen in Konstanz en elders, waarvan de Malleus gewag maakt.Ga naar eind2 Het eerste verschil is dat de bul geen specifieke klemtoon op vrouwen legt. Of Rome hier de ongetwijfeld door de inquisiteurs zèlf geïnspireerde brief heeft gewijzigd, is onbekend. Dat zou gebeurd kunnen zijn omdat men daar veel meer gevaar zag in mannelijke tegenstanders, die het gezag van paus en Curie via ketterijen en concilies betwistten. Een rol kan ook gespeeld hebben dat de angst voor heksen in Rome en geheel Midden- en Zuid-Italië niet zo leefde. De heksenwaan heeft er nooit zo'n omvang aangenomen als in Midden- en Noordwest-Europa. Wij komen daarop nog terug.Ga naar eind3 Maar het is ook mogelijk dat Institoris, die de Romeinse verhoudingen uit eigen ervaring goed kende, de brief zó geredigeerd heeft, dat hij in Rome acceptabel zou zijn. Een tweede belangrijk verschil is dat de paus niet spreekt van een nieuwe ketterij, die erger is dan álle andere. Maar waarover spreekt de bul dan wèl? De bul is een persoonlijke ondersteuning voor de inquisiteurs Sprenger en Institoris in een omschreven rechtsgebied en een bevestiging van het blijkbaar omstreden feit dat de heksenvervolging tot hun taak behoort. Het rechtsgebied dat de paus omschrijft, omvat enige gedeelten van Opper-Duitsland alsmede de aartsbisdommen Mainz, Keulen, Trier, Salzburg en Bremen: dus praktisch het hele toenmalige Duitse rijk. Het kwaad dat de paus ter ore is gekomen, wordt als volgt gekenschetst: Personen van beiderlei kunne | |
[pagina 85]
| |
zweren het geloof af, worden door incubi en succubi (resp. duivels in mannelijke en vrouwelijke gedaante) misbruikt en brengen door allerlei tovermiddelen grote schade toe. Die schade wordt uitvoerig omschreven. Zij ‘verderven, verstikken en brengen om’: de borelingen van de vrouwen, de jongen van de dieren, de vruchten der aarde, de wijndruiven en de boomvruchten, evenals de mensen: mannen en vrouwen; de dieren, het vee en andere diersoorten; ook de wijngaarden, vruchtentuinen, grasvelden, weidegronden, granen, koren en andere veldvruchten. Zij plagen en pijnigen met verschrikkelijke in- en uitwendige kwalen mannen, vrouwen en allerlei groot- en kleinvee en meer in het bijzonder beletten zij dat mannen kunnen verwekken, vrouwen kunnen ontvangen en dat mannen en vrouwen ten opzichte van elkaar hun echtelijke plicht vervullen. De paus waarschuwt vervolgens al die geestelijken en leken in de genoemde gebieden, die ‘meer willen begrijpen dan nodig is’ en de opdracht van de inquisiteurs halsstarrig willen inperken. Daarmee bevorderen zij de ketterij en schaden zij het zieleheil. De vorstbisschop van Straatsburg roept hij met name op om de inquisiteurs alle steun te geven die zij nodig achten. Bedoeld zal hier vooral zijn: de steun die Institoris nodig had. Schlettstadt immers behoorde tot het bisdom Straatsburg en uit de Malleus weten wij dat Institoris in verschillende plaatsen van het bisdom ‘ervaring opdeed’. Het bisdom Straatsburg behoorde formeel wel tot het aartsbisdom Mainz, maar in feite was het daarvan geheel onafhankelijk.Ga naar eind4 De paus beschrijft dus nevenschikkend een aantal elementen van de ketterij: geloofsafval, geslachtelijke omgang met de duivel, maleficium. Maar dat was niet nieuw. Geloofsafval was een altijddurende dreiging, het verschijnsel van incubi en succubi was al door Augustinus en Thomas beschreven, en het schade toebrengen met behulp van de duivel was al herhaaldelijk veroordeeld.Ga naar eind5 Nodig bleef dus de voorlichting over de hekserij als een verschijnsel dat in zijn onderdelen niet nieuw was, maar in zijn samenhang wèl. Met recht kon Sprenger dan ook in de Apologia zeggen dat de Malleus Maleficarum alleen nieuw was in de wijze waarop in de verschillende delen de verwijzingen naar vroegere auteurs waren verwerkt en in de manier waarop de delen onderling waren verbonden (novum vere partium compilatione earumque aggregatione). En iets verder, dat zijzelf - de inquisiteurs - weinig of niets (pauca et quasi nulla) aan eigen inzicht hadden toegevoegd. De censoren van de Keulse theologische faculteit die de - al of niet vervalste - Approbatio voor de Malleus afgaven, moet in ieder geval nagegeven worden dat zij dat ‘weinige’ signaleerden.Ga naar eind6 Na de compilaties van door de kerk gebillijkte of toegelaten geleerden te hebben goedgekeurd, noemen zij ook de ervaringen van de inquisiteurs, die in de Malleus verwerkt zijn. En zij vervolgen: ‘Ofschoon hieraan vanwege de faam van de betreffende vooraanstaande personen, tevens inquisiteurs, geloof gehecht moet worden, is het toch raadzaam dit traktaat alleen aan geleerde en toegewijde mannen ter beschikking te stellen, die daaruit gezonde, menigvuldige en rijpe adviezen over de vernietiging van de heksen kunnen afleiden...’ Een nauwelijks uitvoerbare beperking uiteraard, zeker bij een gedrukt boek. | |
[pagina 86]
| |
In de Approbatio is nog een speciale passage opgenomen voor predikanten. Dezen worden gemaand om niet te preken dat beheksing onmogelijk is. Maar ook hier een moeilijk uitvoerbare beperking: ‘De geheimen die de inquisiteurs soms horen, mogen niet aan iedereen worden onthuld...’ Juist immers de met behulp van suggestief verhoor en/of foltering opgedane ‘ervaringen’ van de auteurs waren een opzienbarende illustratie van hun abstracte leer. Voor predikanten die in de heksenleer geloofden, moet de bekoring om met deze ‘ervaringen’ te werken, groot geweest zijn. | |
b. De analyse van de heksenleer in de Malleus MaleficarumDe heksensekte wordt in de Malleus gekarakteriseerd aan de hand van vier hoofdkenmerkenGa naar eind7: I. de gehele of gedeeltelijke afzwering van het geloof; II. de toewijding aan de duivel met lichaam en ziel; III. het offeren aan de duivel van ongedoopte kinderen; IV. het geslachtelijk verkeer met incubi en succubi. Deze hoofdkenmerken hangen onlosmakelijk met elkaar samen. De geslachtelijke omgang met de duivel is niet alleen uitdrukking van de geloofsafval en toewijding aan de duivel, maar dient ook tot vermeerdering van het aantal ‘duivelskinderen’. Ofschoon de voortbrenging van duivelskinderen in het algemeen gebeurt door incubi die met heksen paren, kunnen succubi in het systeem niet helemaal worden gemist. Duivels zijn immers geesten. Alleen door middel van het in de paring met mannen opgevangen zaad kunnen zij vrouwen bevruchten. Het offeren van ongedoopte kinderen is een directe aanslag op de uitbreiding van het Rijk Gods. Dit offeren op zich maakt vrouwen al - en heel bijzonder vroedvrouwen - het meest verdacht. Die hebben daartoe immers meer gelegenheid dan mannen. Opvallend in de heksenleer van Sprenger en Institoris is dat zij enerzijds de veelsoortige schadelijke heksenwerken - de maleficia - niet tot de wezenskenmerken van de ketterij der heksen rekenen, maar anderzijds deze in hun boek breed uitmeten. Het geloof aan het maleficium - de schadelijke toverkracht - was op zichzelf niet nieuw. Het wortelde in het oude volksgeloof en het bestaan ervan was door kerkelijke uitspraken bekrachtigd.Ga naar eind8 Door het nieuwe vrijwillige verbond tussen heks en duivel kreeg het alleen een grotere werking, die om nieuwe bestrijdingsmiddelen vroeg. De enormiteit van het nieuwe heksengevaar vroeg volgens Sprenger en Institoris om een taakverdeling tussen de kerkelijke Inquisitie en de gewone rechtspraak. En juist het maleficium - waarmee schade werd toegebracht aan mensen en dieren, have en goed - bood daar een mogelijkheid toe. Maar dan moesten de gelovigen eerst door de predikanten goed worden voorgelicht over het moderne gevaar, en tegelijkertijd moesten de rechters en de wereldlijke overheden ervan overtuigd worden, dat het gevaar alleen met inquisitoire methoden bestreden kon worden. Heel in het kort is dit de samenhangende boodschap van de Malleus Maleficarum. Méér en stelselmatiger dan voorafgaande auteurs, waarschuwen Sprenger en Institoris tegen de vrouw als bron van gevaar. Door de keuze van de vrouwelij- | |
[pagina 87]
| |
ke uitgang (maleficarum en niet maleficorum) komt dat zelfs in de naamgeving van hun boek tot uiting. Werden aanvankelijk juist ijverige ketterjagers - zoals Hieronymus of Geert Groote - met de eretitel malleus (hamer) aangeduid, in de vijftiende eeuw werd deze term niet alleen gebruikt voor ketterverdelgers, maar ook op boeken toegepast. Zo was er bijvoorbeeld van Inquisitie-zijde al een Malleus Judaeorum verschenen.Ga naar eind9 Sprenger en Institoris benadrukken dus in hun titel de noodzakelijke verdelging van vrouwen die maleficium bedrijven. Hansen stelt dat zij dit deden om de wereldlijke rechters via de ook voor hen strafbare schadelijke toverij tot medewerking in de heksenvervolging te brengen.Ga naar eind10 Al is die bedoeling niet uitgesloten, de tekst zèlf van de Malleus ontkent dit. Want maleficere is volgens de Malleus afgeleid van male de fide sentire (slechte gevoelens koesteren tegenover het geloof) en verwijst dus rechtstreeks naar de geloofsafval. Het gaat volgens de auteurs om de ergste vorm van ketterij, waarin een vrijwillig en uitdrukkelijk pact met de duivel wordt gesloten. Maleficium is dus volgens hen in het geval van de heksen veel méér dan kwaad doen met behulp van de duivel.Ga naar eind11
Een analyse van de Malleus Maleficarum is geen eenvoudige opgave. Om te beginnen is het een dik boek, dat slordig is geschreven, propvol met voor ons gevoel soms wijdlopige details. Die details betreffen zowel theologische explicaties en discussies als voorbeelden uit eigen praktijk, van horen zeggen en uit andere geschriften. Er is wel een duidelijke systematiek in de hoofdverdeling en de onderverdeling, maar vooral in de twee eerste delen is de uitwerking daarvan door alle details vaak onoverzichtelijk. Het boek is kennelijk onder grote tijdsdruk geschreven. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het tijdens de periode van de heksenvervolgingen nooit uit het Latijn is vertaald. Voor een breed publiek is het in deze vorm niet geschikt en ook niet bedoeld; voor priesters, juristen en andere intellectuelen was vertaling niet nodig. Het volk werd via de preekstoel bereikt. Andere - meer toegankelijke - werken over de heksenleer werden later echter wel degelijk vertaald, of meteen in de landstaal geschreven en eventueel daarna in het Latijn overgebracht.Ga naar eind12 De hoofdindeling van de Malleus wordt bepaald door de doelstelling van het boek. Het eerste deel wil de vele argumenten ontzenuwen, die tegen het bestaan van heksen worden ingebracht. Het wil aantonen dat het geloof aan heksen geheel volgens de kerkelijke leer is, ja zelfs dat het ontkennen van hun mogelijk bestaan ketters is. De hiermee verband houdende vragen en antwoorden zijn over 18 hoofdstukken verdeeld. Terwijl dit eerste deel meer theoretisch is, bevat het tweede deel meer richtlijnen voor de praktijk. Het gaat eerst in 16 hoofdstukken uitvoerig in op afzonderlijke aspecten van de hekserij: wat doen de heksen en hoe doen zij dat. Vervolgens behandelt het in 8 hoofdstukken de verschillende middelen om beheksing te voorkomen of op te heffen; de kerkelijke worden aangeprezen, de traditionele uit het volksgeloof meestal afgewezen. Vooral dit deel is doorspekt met eigen ‘ervaringen’ en ‘ervaringen’ van derden. Zij dienen niet alleen als | |
[pagina 88]
| |
illustratie, maar worden ook als argument beschouwd. Het derde deel behandelt de juridische procedures, die zowel de kerkelijke als de wereldlijke rechtbanken moeten volgen om de uitroeiing van de heksen te bereiken. De stof is verdeeld over 35 ‘kwesties’, die ieder weer een eigen hoofdstuk vormen. Een uitgebreide inleiding gaat daaraan vooraf, die wil aantonen dat hekserij geen zuivere ketterij is en daarom niet alleen onder de rechtsmacht van de Inquisitie valt. Dat laatste was bijvoorbeeld de mening van de Spaanse inquisiteurs.Ga naar eind13 Mijn uitgangspunt bij de analyse van de Malleus is de betekenis van de centrale plaats van de vrouw in de nieuwe sekte. Daarvoor zijn vragen belangrijk als: welk vrouwbeeld tekenen de auteurs als positief en welk als negatief? Is het beeld dat zij van de eigentijdse heks schilderen dat negatieve beeld in het extreme? Nemen zij veranderingen waar in de situatie en de rol van de vrouw als verklaring voor de opkomst van de nieuwe heksensekte? En tenslotte: kunnen wij de interpretatie van de auteurs, tegen de achtergrond van de levensgeschiedenis en de maatschappelijke situatie van de auteurs, achteraf verklaren als een symptoom van een maatschappelijk bepaalde rolverschuiving van de vrouw en als reactie daarop? Om die vragen te beantwoorden moet de Malleus ook vanuit dat gezichtspunt worden belicht en geanalyseerd. Een analyse aan de hand van de systematiek van de Malleus is daartoe niet geschikt. Deze is immers gericht op de verdelging van de heksen en het opruimen van de belemmeringen daarvoor. Voor dat doel waren de vele theologische en juridische argumentaties nodig die de Malleus bevat. Maar voor mijn doel zijn vooral díe passages van belang, die willen aantonen dat de heksen als eigentijds verschijnsel écht bestaan en dat de verklaring daarvoor in een eigentijdse situatie moet worden gezocht. Belangrijk is de vraag of de auteurs maatschappelijke veranderingen signaleren en of er verband is tussen de maatschappelijke problemen die zij aangeven. De vele slechte eigenschappen van de vrouw, die de auteurs behandelen in het kielzog van Dominici en oudere auteurs, zijn daarbij minder belangrijk dan het feit waarom deze eigenschappen haar juist nu - en niet vroeger - tot hekserij disponeren. Maar dat vraagt om een kwalitatieve analyse van de tekst in het licht van bovengenoemde vragen. De antwoorden op deze vragen zijn expliciet en impliciet door de héle tekst verspreid en liggen soms gevangen in een kleine tussenpassage, die voor de lezers blijkbaar geen verdere uitleg vroeg. Zij zijn ook verwerkt in de eigen ‘ervaringen’ van de auteurs. Die zijn dan ook voor ons doel belangrijker dan de vele citaten uit oude theologische werken, waarmee zij op onderdelen hun gelijk willen aantonen. Ik zal mij in hoofdzaak hiertoe beperken. Op andere belangwekkende aspecten van de Malleus - bijvoorbeeld uit het oogpunt van rechtsgeschiedenis of van de geschiedenis van geleerdheid versus volksgeloof - zal ik slechts zijdelings en in functie van het gekozen uitgangspunt ingaan. Eerst zal ik nagaan hoe de auteurs de hoofdkenmerken van de heks nader toelichten. | |
[pagina 89]
| |
c. Eerste hoofdkenmerk: de afval van het geloofHet eerste hoofdkenmerk van de heksen wordt vooral theoretisch behandeld. De auteurs dragen allerlei argumenten aan om te bewijzen dat heksen niet zo maar gewone ketters zijn, die alleen onder de Inquisitie vallen. Apostaten - dus zij die van het geloof afvallen zonder ketterse opvattingen te huldigen - vallen daar niet onder. En zoals wij zagen, was het juist de bedoeling van de auteurs om de gewone rechtbanken - bisschoppelijke of wereldlijke - voor de heksenverdelging te winnen. De zonden van de moderne heksen - betogen de auteurs - zijn de ergst denkbare: erger dan die van Adam en de gevallen engelen, erger dan die van andere ketters en apostaten. Zij verdienen daarom de ergste straf - hier en in het hiernamaals.Ga naar eind14 De zonde van Adam was wel groot vanwege zijn verheven staat en vanwege de gevolgen: verlies van onschuld en onsterfelijkheid, ook voor zijn nageslacht, maar op zichzelf was zijn zonde minder zwaar. Zijn ongehoorzaamheid is niet zo erg als hoererij, echtbreuk en moord: zonden, waaraan de heksen zich schuldig maken. De zonden van de heksen zijn ook erger dan die van de gevallen engelen.Ga naar eind15 Veel argumenten worden daarvoor genoemd. Zij komen vooral hierop neer, dat de gevallen engelen zich niet in een verloste staat, in staat van genade door het geloof, bevonden. Zij zondigden door hovaardigheid tegenover God, maar niet door afval van God èn de Verlosser. Een soortgelijk argument wordt aangevoerd om aan te tonen dat de heksen erger zondigen dan heidenen en joden. De heidenen immers bezitten het geloof niet en de joden hebben de bijbel niet in zijn consequenties aanvaard. Zij zijn dus geen afvalligen.Ga naar eind16 Heksen zondigen ook erger dan gewone ketters en apostaten. Erger dan andere ketters, omdat zij meer doen dan afwijzen van de gehele of gedeeltelijke geloofsleer. ‘Wij inquisiteurs’ - betogen de auteurs - ‘hebben vrouwen gevonden, die álle geloofsartikelen loochenden en andere die er maar een paar ontkenden. Altijd echter dwong de duivel hen de ware sacramentele biecht te loochenen.’Ga naar eind17 In deel III komen zij nog eens met een hele serie argumenten, waarom heksen niet alleen ketters zijn, maar ook apostaten, dus afvalligen. Om echte ketters te zijn moeten zij met het verstand dwalen betreffende de leer over de goddelijkheid en menselijkheid van Christus. Maar het is mogelijk dat heksen hun heiligschennende daden verrichten en het geloof afzweren, zonder dat zij met hun verstand de leer in twijfel trekken. Antoninus' Summa Theologiae Moralis wordt hierbij als getuige aangehaald. Het aanbidden van de duivel, het vertrappen van hosties, het offeren van levende kinderen, behoeft niet terug te gaan op ketterse meningen.Ga naar eind18 Apostaten kunnen het geloof verloochenen met woorden en daden of met het hart. Ook al zou dat laatste bij sommige heksen niet gebeuren (bijvoorbeeld omdat zij vanwege de belofte van rijkdom door de duivel worden overgehaald), dan nog blijven zij apostaten van een ernstiger soort vanwege hun verbond met de hel. Hun apostasie is veel erger dan die van iemand die onder externe bedreiging - bijvoorbeeld door mohammedanen - van het geloof afvalt. Ook al | |
[pagina 90]
| |
zouden heksen zich bekeren, dan moeten zij niet - zoals andere ketters - tot eeuwige gevangenisstraf worden veroordeeld. Als apostaten van de allerergste soort - vanwege hun verbond met de duivel en hun toewijding aan hem met ziel en lichaam - verdienen zij ook de allerzwaarste straf, dat wil zeggen de doodstraf. Trouwens, die straf verdienen zij ook al om de schade die zij aan mens en dier toebrengen.Ga naar eind19 | |
d. Tweede hoofdkenmerk: de toewijding met ziel en lichaam aan de duivelHet tweede hoofdkenmerk wordt minder theoretisch behandeld dan het zo nauw ermee verbonden eerste. Er komen meer eigen ‘ervaringen’ van de auteurs aan te pas, of beter: bekentenissen die door heksen of getuigen tegenover hen zijn afgelegd. Ik geef de uiteenzettingen van de auteurs in het betreffende hoofdstuk zo letterlijk mogelijk weer, al kort ik hier en daar wel wat in vanwege de wijdlopigheid van hun betoog.Ga naar eind20 Alle heksen hebben gemeen dat zij hun heksenwerken kunnen verrichten door een vrijwillig gesloten pact met de duivel. Maar er zijn wel verschillende soorten heksen. Er zijn heksen die op grond van een bijzonder pact alleen maar genezen, er zijn er die zowel genezen als schade toebrengen, en dan zijn er nog die alleen maar schade toebrengen. Tot die laatste groep behoort de voornaamste klasse, die álle soorten kwaad doet, tot en met het verslinden van de eigen kinderen toe, en dat laatste is niet alleen tegennatuurlijk voor mensen, maar zelfs voor dieren. De auteurs stellen dat zij door de heksenwerken van deze hoogste klasse te beschrijven tevens samenvatten wat andere heksen op een beperkt gebied vermogen: ‘Zij sturen hagel, storm en onweer; zij veroorzaken onvruchtbaarheid bij mens en dier; zij wijden kinderen die zij niet verslinden aan de duivel, of doden hen. Maar dat laatste treft alleen de kinderen die niet door de doop herboren zijn. Als zij toch - zoals nog toegelicht zal worden - gedoopte kinderen ombrengen, dan gebeurt dat alleen met goddelijke toestemming; kinderen die onder de hoede van hun ouders bij het water wandelen, kunnen zij ongezien in het water gooien; zij kunnen bereden paarden schichtig maken; zij bewegen zich van plaats naar plaats door de lucht, hetzij lichamelijk, hetzij in hun verbeelding; zij kunnen de geest van rechters en overheden betoveren, zodat deze hun geen schade toebrengen; bij de foltering kunnen zij stilzwijgen bewerkstelligen bij zichzelf en anderen; zij kunnen hand en hart van degenen die hen gevangen willen nemen met een ontzettend beven treffen; zij kunnen openbaar maken wat anderen verborgen is; zij voorspellen de toekomst door informatie van de duivel, al kan dat ook een natuurlijke oorzaak hebben; zij kunnen iets wat elders gebeurt zien; zij kunnen mensen een ongewone neiging tot liefde of haat bezorgen; | |
[pagina 91]
| |
naar wens kunnen zij bepaalde mensen en dieren door de bliksem doden; zij kunnen de voortplanting of de bijslaap verhinderen, miskramen bewerkstelligen of kinderen in de moederschoot alleen maar door uitwendige aanraking doden; soms doden zij mensen en dieren alleen maar door het boze oog: dus zonder aanraking; zij wijden ook de eigen kinderen aan de duivel.’ Niet álle heksen kunnen dit dus allemaal. De hoogste klasse kan dit wel, tenminste als Gods rechtvaardigheid het toelaat. Maar álle heksen - van welke klasse ook - ‘geven zich aan ontucht met de duivel over’. Voor het bestaan van dit soort heksen wordt Nider als getuige aangehaald, waar hij in zijn Formicarius vertelt over de heksen in Savooie, niet ver van Bern. Maar, vervolgen zij, op dit moment is de inquisiteur van Como nog ijverig bezig met het ondervragen van heksen in Lombardije, in de buurt van het rechtsgebied van de hertog van Oostenrijk. In één jaar - en wel in het jaar des Heren 1485 - heeft hij al 41 heksen laten verbranden.
Het verbond met de duivel kan op twee manieren worden gesloten: óf als privéverbond, óf in een plechtige ceremonie. De beschrijving van de plechtige inwijdingsceremonie ontlenen de auteurs aan een jong meisje uit Breisach (diocees Bazel), dat zij op meerdere plaatsen in de Malleus ten tonele voeren. Het meisje zelf was bekeerd, maar haar tante was in het diocees Straatsburg als heks verbrand. Wij zullen zien dat zij in de Malleus als een soort kroongetuige fungeert. ‘Bij de plechtige gelofte komen heksen op een afgesproken dag en plaats samen. Daar treffen zij dan de duivel aan in de gedaante van een man. Hij moedigt hen aan om trouw te blijven, terwijl hij hun tijdelijke voorspoed en een lang leven belooft. De aanwezige heksen bevelen hem de novice aan, die hij aanvaarden moet. De duivel vraagt dan of zij bereid is het geloof af te zweren en te verzaken aan de heilige christelijke eredienst en aan de verering van de abnormale vrouw (want zo noemen zij de allergezegendste maagd Maria). Hij vraagt ook of zij wil beloven dat zij de sacramenten nooit meer met respect zal ontvangen. En als de novice daartoe bereid is, heft de duivel zijn hand op. Dat doet ook de novice en dan zweert zij dat zij zich aan de afspraak zal houden. De duivel voegt daar meteen aan toe, dat dit nog niet genoeg is. En als de novice vraagt, wat er dan nog meer moet gebeuren, eist de duivel de eed van toewijding. Die bestaat uit de belofte om hem voor altijd met lichaam en ziel toe te behoren en alles te doen om anderen - mannen en vrouwen - voor hem te winnen. Tenslotte voegt de duivel hier nog aan toe dat de nieuw-ingewijde zalf moet maken van de beenderen en de ledematen van kinderen, vooral gedoopte. Hierdoor zal zij met zijn hulp al haar wensen vervuld zien.’ Het meisje uit Breisach vertelde de inquisiteurs ook nog hoe haar tante haar had verleid. ‘Op een goede dag had deze haar naar boven gestuurd naar een bepaalde kamer. Daar trof zij vijftien jonge mannen aan, gekleed in groene ruiterpakken. Haar tante zei: Kies maar één van deze jonge mannen uit. Die je het liefste hebt, zal ik je geven en hij zal met je trouwen. Toen zij antwoordde | |
[pagina 92]
| |
dat zij geen van allen wilde, kreeg zij van haar tante zo'n ongenadig pak slaag dat zij tenslotte maar toegaf en op de boven beschreven wijze een plechtig verbond met de duivel sloot.’ Het meisje vertelde ook dat zij vaak 's nachts - vliegend met haar tante - grote afstanden had afgelegd; zelfs van Straatsburg naar Keulen. De inquisiteurs vermelden nog dat het hier om hetzelfde meisje gaat, dat aanleiding was dat zij in het begin van hun boek de kwestie bespraken of heksen ècht en dus niet alleen in de verbeelding kunnen vliegen, zoals de Canon Episcopi (XXVI, 5) schijnt te suggereren.Ga naar eind21 Zij verklaarde dat zowel het een als het ander met duivelse hulp kan gebeuren. Aan haar verklaringen voegde het meisje ook nog toe dat de grootste misdaden worden verricht door vroedvrouwen. Deze zijn namelijk verplicht om zoveel mogelijk kinderen te doden of te offeren. Zelf was zij ernstig door haar tante mishandeld, omdat zij een geheime pot geopend had, waarin zij de hoofden van veel kinderen aantrof. En nog veel meer deelde zij de inquisiteurs mee. Maar eerst had zij natuurlijk - zoals dat behoort - gezworen dat zij de waarheid sprak. Aan de mededelingen van dit meisje, over de wijze waarop het pact met de duivel plechtig gesloten wordt, moet volgens de auteurs ‘onvoorwaardelijk geloof worden gehecht, mede omdat het overeenstemt met wat de vooraanstaande geleerde Johannes Nider hierover nog niet lang geleden schreef’. Zij halen dan uit de Formicarius het getuigenis aan van de inquisiteur van Edua en van rechter Peter von Boltingen. Beiden bevestigen de informaties van het meisje over de initiatie van heksen in een plechtige bijeenkomst. De inquisiteur van Edua heeft Nider verteld dat de heksen op de vastgestelde bijeenkomst de duivel opriepen in de gedaante van een man. De leerling was verplicht hem te beloven het Christendom te verloochenen, nooit de eucharistie te aanbidden en in het geheim zoveel mogelijk het kruisbeeld te vertrappen. Op de wijze waarop het privé-verbond gesloten wordt, gaan de auteurs slechts kort in. Zij zeggen er uit hun naspeuring wel veel voorbeelden van te weten, maar vinden het onnodig die weer te geven. Die materie biedt geen moeilijkheden.Ga naar eind22 De duivel begint zijn aanbieding met kleinigheden en voert zijn aanbod geleidelijk op. Soms benadert hij mensen in nood zèlf, soms via tussenpersonen. Hij belooft hun dat hij al hun wensen zal vervullen, als zij zijn raad maar volgen... Over het verschil tussen het privé-verbond en de plechtige toewijding achten de auteurs wel nog wat nadere toelichting gewenst. Er moet goed onderscheiden worden. Ter vergelijking: de geloofsafval kan geheel of gedeeltelijk zijn. Dat laatste is het geval als alleen sommige kerkelijke wetten worden overtreden, bijvoorbeeld vasten op zondag en vlees eten op vrijdag, of bepaalde zonden verhelen in de biecht. Op dezelfde wijze moet ook worden onderscheiden tussen een totale toewijding aan de duivel en een geleidelijke, die met kleinigheden begint, of een voorlopige voor een aantal jaren. Dat biedt ook een verklaring voor de ervaring van de inquisiteurs, dat sommige heksen - ondanks foltering - hardnekkig zwijgen en anderen bereid zijn om te bekennen. De duivel helpt de hardnekkigen om te zwijgen omdat hij toch zeker van hen is. Zij | |
[pagina 93]
| |
hebben met hun héle hart het geloof afgezworen en zichzelf onvoorwaardelijk aan hem toegewijd. Van deze soort hebben de auteurs in de stad Ravensburg (bisdom Konstanz) een voorbeeld meegemaakt. Een zekere Walpurgis - die bekend was vanwege haar stilzwijgen - instrueerde andere heksen hoe zij dat ook konden bereiken. Daarvoor moesten zij een jongetje - en wel een eerstgeborene - in een oven braden. Van de heksen die bekennen, is de duivel minder zeker. Hij mishandelt hen, zoals de inquisiteurs vaak uit hun gezwollen gezichten vol blauwe plekken hebben opgemaakt. Blijkens hun ervaring willen deze heksen zich, na de door de foltering afgedwongen bekentenis, ook altijd ophangen. Ondanks het feit dat de oppassers de gevangenen van uur tot uur moeten inspecteren, slaagt toch soms een heks er in zich aan een riem of een kledingstuk op te hangen. In Hagenau (bisdom Straatsburg) gebeurde dat laatste bijvoorbeeld nog geen drie jaar tevoren. De duivel zet daartoe aan, omdat hij bang is dat de heksen zich bekeren. Door de zelfmoord uit vertwijfeling tracht hij hen toch in de verdoemenis te storten. Maar de ‘vrome opvatting’ van de auteurs is dat zij vergiffenis hadden kunnen krijgen in een oprechte biecht, als zij maar niet vrijwillig ontucht met duivels hadden bedreven. Tenslotte nog een voorbeeld van een onvolledige toewijding. Een heks in Gewyll (diocees Bazel) had zes jaar lang een incubus in bed gehad, zelfs in aanwezigheid van haar slapende man. Dat gebeurde driemaal in de week: op dinsdag, vrijdag en zondag en ook op andere dagen, ‘die nóg heiliger waren’.Ga naar eind23 Zij had zich slechts voorlopig en wel voor zeven jaar aan de duivel overgegeven. In zijn barmhartigheid voorkwam God echter de volledige toewijding, want in het zesde jaar werd zij gevangengenomen. Zij bekende en besteeg rouwmoedig de brandstapel. De auteurs nemen aan dat God haar vergeven zal hebben. | |
e. Derde hoofdkenmerk: het offeren van kinderen aan de duivelWie de passages over het offeren van kinderen aan de duivel in de verschillende delen van de Malleus vergelijkt, moet het opvallen dat de zo vaak voorkomende verwijzing naar oudere autoriteiten achterwege blijft.Ga naar eind24 De vroegste zegsman is Nider, die in zijn Formicarius de inquisiteur van Edua laat getuigen over de heksen die in het hertogdom Lausanne hebben bekend, dat zij hun eigen kinderen hebben gekookt en opgegeten. Verder valt het op dat de auteurs dit derde hoofdkenmerk in één adem noemen met het verhinderen van de echtelijke samenleving, het bewerken van miskramen en het doden van borelingen. Deze laatste wandaden worden door de pauselijke bul ook genoemd, het hoofdkenmerk zèlf echter niet. De auteurs signaleren dat niet. Eerder suggereren zij het tegenovergestelde door al deze wandaden samen te voegen. In ieder geval constateren zij dat voor al deze misdaden de medewerking van vrouwen nodig is. Daarom sluit de duivel liever een pact met vrouwen dan met mannen. Zij geven toe dat juist wat betreft het opeten en offeren van kinderen nieuwe argumenten nodig zijn. Maar behalve op de ‘befaamde en nog in de herinnering en in zijn boeken voortlevende Nider’ | |
[pagina 94]
| |
steunen zij alleen op de proceservaring van hun reeds genoemde collega van Como en op hun eigen ervaring. Het hoofdstuk waarin het derde hoofdkenmerk wordt uitgewerkt, beschrijft twee variaties van het offeren van kinderen.Ga naar eind25 De eerste betreft het doden van pasgeboren - bij voorkeur ongedoopte - kinderen. De tweede het toewijden van in leven gebleven kinderen aan de duivel. Eerste kroongetuige voor het doden van kinderen is het al genoemde bekeerde jonge meisje uit Breisach. Haar verklaring dat het geloof door niemand méér geschaad wordt dan door vroedvrouwen, werd bevestigd door heksen die tot de brandstapel waren veroordeeld. Een paar voorbeelden: In de stad Dan (diocees Bazel) heeft een heks toegegeven dat zij meer dan veertig kinderen had gedood. Zij deed dat door meteen bij de geboorte een naald in hun hoofd te steken tot bij de hersens. Zij werd verbrand. Een heks uit het diocees Straatsburg bekende ontelbare kinderen te hebben gedood. Haar aanhouding geschiedde als volgt: Zij was voor een bevalling naar een andere stad geroepen. Toen zij na afloop daarvan naar huis wilde terugkeren, bemerkten de poortwachters van de stad dat zij iets verloor. Toen zij het opraapten, bleek het een kinderarm te zijn. Er werd een onderzoek ingesteld. Een jongetje bleek ongedoopt gestorven te zijn. Het miste een arm... Waarom de heksen deze afschuwelijke misdaden begaan? De boze geesten dwingen hen er toe, omdat zij weten dat ongedoopte kinderen niet in de hemel komen. Het getal der uitverkorenen wordt daardoor langzamer bereikt. Zodoende wordt het Laatste Oordeel uitgesteld, dus ook het moment waarop de duivels voor eeuwig verdoemd zullen zijn. Met de ledematen van zulke kinderen laat de duivel de heksen zalf bereiden om daarmee hun heksenwerken te verrichten. De zalf wordt bijvoorbeeld gebruikt om een stok of een stoel te bestrijken ten behoeve van de heksenvluchten.Ga naar eind26 Maar strikt genomen is die zalf niet nodig: vliegen is ook mogelijk met behulp van duivels die de gedaante van een dier hebben aangenomen, of alleen door de onzichtbaar werkende kracht van de duivel.Ga naar eind27 Zo is het ook met de zalf die bereid wordt om stilzwijgen bij de foltering te verkrijgen. Daarvoor worden naast andere ingrediënten gekookte ledematen van ongedoopte eerstgeboren jongetjes gebruikt, zoals de reeds genoemde heks uit Hagenau vertelde. Maar al werden 100.000 jongens gebruikt, die zalf zou geen enkele uitwerking hebben als de duivel er niet achter zat. De duivel bedient zich echter van dit middel om de zielen te verderven en God te beledigen. Wat het toewijden van kinderen aan de duivel betreft, daartoe heeft vooral de vroedvrouw de gelegenheid,Ga naar eind28 tenminste als de moeder zelf geen heks is. Zij veinst bijvoorbeeld dat zij iets moet doen om het kind te verwarmen en draagt het kind de kamer uit. Dan gaat zij naar buiten, heft het kind omhoog en offert het aan de vorst der duivels - Lucifer - en alle andere demonen. En als het niet lukt om naar buiten te gaan offert zij het kind boven het keukenvuur.Ga naar eind29 Er volgt een voorbeeld over een vrouw die alleen haar eigen dochter als vroedvrouw wilde toelaten en geen andere vrouwen bij haar bevalling duldde. Maar de echtgenoot verstopte zich om te kijken wat er ging gebeuren. Hij observeerde het ritueel van de toewijding boven de keukenhaard, maar hij had geen getui- | |
[pagina 95]
| |
gen. Daarom nam hij getuigen mee toen hij het kind met zijn dochter ten doop droeg. Hij deed dat zo spoedig mogelijk. Op een brug gekomen bedreigde hij zijn dochter met verdrinking als zij het kind niet neerlegde en naar de overkant toverde. De dochter zwichtte en plotseling was het kind aan de overkant. Dank zij de getuigen kon de vader toen moeder en dochter aan de rechter overleveren en op de brandstapel brengen. Maar niet dan nadat eerst het kind gedoopt was!
Om de behandeling van het derde hoofdkenmerk af te ronden, geven de auteurs nog een aantal problemen weer, die te berde gebracht kunnen worden.Ga naar eind30 Waarom streven de duivels naar deze heiligschennende offering van kinderen? Wat bereiken zij er mee? Het antwoord luidt: In de eerste plaats bevredigen zij door deze op de goddelijke riten geïnspireerde toewijding hun trots. In de tweede plaats verleiden zij de heksen zo gemakkelijker. De toewijdingsdaad heeft immers de schijn van deugdzaamheid. Zo gaat de duivel ook vaak te werk als hij jonge meisjes of jonge mannen wil verleiden. Hij lokt hen met iets dat de schijn van kuisheid heeft. Maar in feite haat hij kuisheid, want de duivel haat boven alles de heilige maagd, omdat zij zijn kop verpletterde. Het derde oogmerk van de duivel is de toename van het aantal heksen door de toewijding aan hem vanaf de wieg. Maar daarmee rijst een ander probleem: Wat is nu het effect van de heiligschennende toewijding van de kinderen? Hier moeten drieërlei effecten worden onderscheiden. Het eerste effect is dat het kind niet meer voorbestemd kan zijn tot een heilig leven in waardige en gezegende dienst van God tot heil van hemzelf en anderen. Maar daarbij moet wel verschil gemaakt worden tussen kinderen die door hun moeder aan de duivel gewijd worden en kinderen die in het geheim door vroedvrouwen worden weggehaald uit de omarming van een eerzame moeder. De laatsten worden niet zo grondig van de genade beroofd, dat zij onherroepelijk tot hekserij vervallen. Naar vrome opvatting mag worden aangenomen, dat zij eerder het ouderlijk voorbeeld zullen volgen. Het tweede effect - met name bij de toewijding door de moeder - is de voorbestemming tot eeuwige verdoemenis, tenminste: als niet een wonder dat verhindert. Voor dit soort wonderen verwijzen zij naar het Exempelboek van de allergezegendste maagd Maria. Het derde effect is de duurzame neiging om mensen, dieren en vruchten der aarde te betoveren. Zich beroepend op Thomas van Aquino stellen de auteurs, dat kinderen vanwege de zonden van hun vaders in dit leven kunnen worden gestraft, want zij behoren met de dienaren en beesten tot zijn bezittingen. Al met al is de conclusie dat kinderen die door hun moeder aan de duivel zijn toegewijd, tot het einde van hun leven naar hekserij neigen. Wat de duivel eenmaal is toegewijd, laat hij niet los. De ervaring van de auteurs bevestigt dat ook. Die leert dat de dochters van heksen altijd meer dan anderen tot hekserij geneigd zijn. Ja, zelfs leert zij dat hun hele nakomelingschap geïnfecteerd is. Dat komt omdat de heks krachtens haar verbond met de duivel naar uitbreiding van haar perfide soort moet streven. Hoe zou anders te verklaren zijn dat jonge meisjes van acht of tien jaar storm of hagel kunnen opwekken, zoals dikwijls | |
[pagina 96]
| |
gebeurt? Want die kunnen nog niet het geloof afzweren, zoals volwassen heksen. Zij kennen immers nog niet eens de verschillende artikelen van het geloof. Zij moeten dus door hun moeders aan de duivel zijn gewijd. Volgt weer een voorbeeld. In Zwabenland ging een vader met zijn dochtertje van amper acht naar zijn akkers kijken. Omdat hij erg over de droogte klaagde, zei het meisje tegen hem dat zij het wel kon laten regenen. Geschrokken hoorde de vader haar uit. Het bleek dat zij dit van haar moeder geleerd had, maar deze had haar gewaarschuwd het aan niemand te vertellen. Zij bekende dat zij op ieder moment een meester op kon roepen, die alles voor haar deed. Deze en andere meesters had zij in de gedaante van mannen het huis van haar moeder zien binnengaan. Haar moeder had haar verteld, dat het machtige en rijke beschermheren waren, aan wie zij haar dochter had toevertrouwd. Toen vroeg de vader of zij het nu op slag kon laten hagelen en wel slechts op zijn eigen akker. Het meisje beaamde dat, maar daarvoor moest zij wel wat water hebben. De vader ging met haar naar de beek. Onder aanroeping van de demonen roerde zij daar in het water, zoals haar moeder haar had geleerd, en zowaar: het begon te regenen en wel alleen op het eigen land. Daarop zei de vader: ‘En laat het nu hagelen, maar alleen op één enkele van onze akkers.’ Ook dat gebeurde. De vader klaagde zijn vrouw aan bij de rechter. Zij werd gevangengenomen, veroordeeld en verbrand. De dochter werd herdoopt en aan God toegewijd, en vanaf dat moment kon zij dit soort toverwerk niet meer verrichten. | |
f. Vierde hoofdkenmerk: het geslachtelijk verkeer met mannelijke en vrouwelijke duivelsIn het betreffende hoofdstuk menen de auteurs een aantal vragen te moeten signaleren, waarop zij afzonderlijk willen ingaan.Ga naar eind31 Zij onderscheiden een zestal vragen. Gedeeltelijk zijn de antwoorden weer van theologische aard, gedeeltelijk berusten zij op ‘ervaring’. Vooral op de laatste soort antwoorden ga ik weer wat uitgebreider in. De eerste vraag betreft het lichaam waarmee de duivel copuleert. Het antwoord is volkomen theoretisch en wordt voornamelijk aan de hand van Thomas van Aquino gegeven. Het komt erop neer dat de duivel geen écht, zintuiglijk lichaam kan hebben, maar een aangenomen luchtachtig lichaam heeft. Over wat hij in deze gedaante vermag, wordt breedvoerig uitgeweid. Dit terwille van de predikanten die het volk moeten voorlichten.
De tweede vraag betreft de aard van de paring en in het bijzonder of daarbij altijd een zaaduitstorting plaatsheeft. De mogelijkheid van de paring is bij de eerste vraag al beantwoord. Twijfel is hoogstens nog mogelijk over het feitelijk stellen van deze afschuwelijke daad door de eigentijdse heksen en over de gevolgen ervan: komen er uit deze weerzinwekkende paring van duivel en heks weer heksen voort? Bij de weerlegging van de eerste twijfel wordt voortgebouwd op de Formicarius van Nider. Deze maakt onderscheid tussen de heksen van vroeger, waarover de bijbel en de kerkleraren spreken, en de heksen van zijn eigen tijd. Heksen, | |
[pagina 97]
| |
maleficia en incubi c.q. succubi hebben altijd bestaan, maar vroeger bezochten de incubi de vrouwen tégen hun wil, terwijl die van nu vrijwillig en wellustig toestemmen in zoiets afschuwelijks. Dat is niet alleen de opinie van Nider en de auteurs zelf, maar wordt ook gestaafd door de bekentenissen van heksen. ‘Want’, roepen zij uit, ‘hoeveel vrouwen hebben wij niet aan de wereldlijke arm overgeleverd in verschillende diocesen en vooral in Konstanz en Ravensburg.’ Zij hebben bevestigd dat zij jarenlang deze ontucht bedreven hebben, sommigen vanaf hun twintigste, anderen vanaf hun twaalfde en weer anderen vanaf hun dertigste jaar, en dat altijd gecombineerd met gehele of gedeeltelijke verloochening van het geloof. Zij stemden er allemaal mee in dat die ontucht diende tot vermeerdering van hun perfide soort. Ook de 41 heksen die de inquisiteur van Como in het jaar 1485 liet verbranden, hebben in het openbaar identieke getuigenissen afgelegd. Met verwijzing naar Thomas benadrukken de auteurs dat er uit de paring met de duivel kinderen geboren kunnen worden. Dat gebeurt doordat de duivel als succubus het zaad van een man opvangt en het zelf of via een andere duivel als incubus uitstort bij een vrouw. Maar, zeggen de auteurs: in het geval van de heksen is het moeilijk te constateren of zij uit een paring met de duivel voortkomen, of uit een andere vorm van samenwerking met de duivel. Dat laatste in ieder geval. Zij waarschuwen nog dat de duivel de geslachtsdaad niet voor zijn plezier stelt, maar alleen maar om te verderven. Het zaad zoeken zij bij een slechte man. Als de succubus van die man geen incubus wil worden voor een heks, brengt hij het zaad naar de incubus, die aan een bepaalde vrouw is toegewezen. Op de derde plaats beantwoorden de auteurs de vraag of de paring met de duivel altijd met een zaaduitstorting gepaard gaat. Met het antwoord zijn zij gauw klaar. De duivel houdt niet van onnut werk. Dus bij oude en steriele vrouwen gebruikt hij geen zaad, maar wekt lust op. Bij vruchtbare vrouwen gebruikt hij wel zaad. Soms mengt hij zelfs het zaad dat de incubus van een succubus heeft gekregen, met dat van de eigen echtgenoot.
De volgende vraag gaat over de tijd en de plaats, waarop de paring bij voorkeur gebeurt. Om de zinnelust van de heksen aan te wakkeren hebben de incubi voorkeur voor de heilige dagen van het jaar: Kerstmis, Pasen, Pinksteren en andere feestdagen. De eerste reden daarvoor is dat zij de heksen niet alleen schuldig willen maken aan geloofsafval, maar ook aan godslastering. De duivel houdt ervan om God zoveel mogelijk te beledigen. Verder bereiken zij daarmee dat God vanwege die belediging de duivel meer macht geeft om schuldige en onschuldige mensen te straffen met lichamelijke kwalen en verlies van have en goed. Zo'n straf trof ook de zonen van de Sodomieten, die vanwege de zonden van hun vaders moesten boeten. Nog een andere reden voor de voorkeur van duivels voor feestdagen is dat het op die dagen veel gemakkelijker is om vrouwen en vooral jonge meisjes ten val te brengen. Zij hebben dan niets te doen en lopen tuk op nieuwe belevingen rond. Oude heksen valt het daardoor gemakkelijker om hen te verleiden. Dat gebeurde bijvoorbeeld in de omgeving waar ‘een van ons’ vandaan komt (‘want met ons tweeën stelden wij dit boek | |
[pagina 98]
| |
samen’, voegen zij ten overvloede toe). Een jong meisje - en wel een vrome maagd - werd op een feestdag door een oud wijf mee naar boven genomen. Daar zouden zich enige zeer aardige jonge mannen bevinden. De oude vrouw ging voor en zei tegen het meisje, dat zij geen kruisteken mocht maken om zich te beschermen. Zij beloofde dat, maar deed het in het geheim tóch. Toen zij boven kwamen, troffen zij niemand, omdat de aanwezige duivels hun lichaam niet konden tonen. De oude vrouw zei vloekend: Maak dat je wegkomt, in naam van alle duivels. Waarom heb je een kruisteken gemaakt? ‘Dit verhaal heeft een van ons zelf uit de mond van dit goede en eerlijke meisje vernomen,’ betogen de auteurs. Tenslotte kan nog aangevoerd worden dat op feestdagen de duivel mensen eerder om de tuin kan leiden. De duivel houdt hun voor dat die paring toch zo erg niet kan zijn, als God het op de heilige dagen toelaat. Ofschoon deze ontucht dus wel op heilige tijden bedreven kan worden, kan zij niet op heilige plaatsen gebeuren. De heiligheid van die plekken staat dat niet toe. En wat nog sterker is: heksen benadrukken dat zij nergens rust vinden, behalve tijdens de eredienst in de kerk. Daarom gaan zij vlug naar binnen, maar langzaam naar buiten. Dat neemt niet weg, dat de duivel heiligschennende gedachten en daden van hen eist, bijvoorbeeld door bij het opheffen van de hostie op de grond te spugen of gemene gedachten te koesteren.
De volgende vraag gaat over het al of niet zichtbaar zijn van de incubi: voor de vrouw zelf en voor de omstaanders. De ervaring heeft de auteurs geleerd dat de duivel zichtbaar is voor de heks en wel op grond van het gesloten pact. Omstanders zien de duivel echter niet, zij zien alleen de heks. In bossen en velden zijn vaak vrouwen aangetroffen, liggend op hun rug, de ledematen in een voor die ontucht geëigende houding, de schaamdelen ontbloot, de armen en dijen bewegend. Een heel enkele keer is het voorgekomen dat iemand na afloop een zwarte damp zag opstijgen in het formaat van een man. Incubi die vrouwen in het echtelijk bed bezoeken, zijn soms voor de echtgenoot wèl zichtbaar. Maar als hij zijn concurrent dan wil aanvallen, grijpt hij in de lucht, tot vermaak van zijn vrouw.
Tenslotte rijst nog de vraag of de duivel alleen cohabiteert met vrouwen die uit ontucht met duivels zijn geboren of door vroedvrouwen aan hem zijn toegewijd. Daaraan toegevoegd wordt de vraag naar het begeleidend zingenot. De eerste vraag wordt ontkennend beantwoord. Integendeel, duivels geven juist de voorkeur aan eerbare en vrome meisjes. De ervaring heeft de auteurs geleerd dat heksen uit de eigen plaats of streek daarbij als verleidster en koppelaarster optreden. In Ravensburg hebben bijvoorbeeld enkele tot de brandstapel veroordeelde heksen verklaard, dat zij van hun meester op alle mogelijke manieren moesten proberen om vrome maagden en weduwen te verleiden. Wat het bijkomend zingenot betreft: is dat groter of kleiner dan bij een natuurlijke partner? Volgens de gegevens van de natuur zou men mogen veronderstellen dat de coïtus met een echte man meer zingenot geeft. Deze is immers tot meer verstijving in staat. De duivel met al zijn kunsten weet echter | |
[pagina 99]
| |
actieve en passieve elementen zó te mengen, dat hij met behulp van eigenschappen als warmte en temperament niet minder lust weet op te wekken.Ga naar eind32 | |
g. De sleutelpositie van de vrouw bij de voortplantingIn dit hoofdstuk heb ik slechts een relatief klein aantal hoofdstukken van de Malleus Maleficarum weergegeven, maar het is wel een essentieel deel, omdat het de door Sprenger en Institoris zèlf genoemde hoofdkenmerken betreft. Ik heb de auteurs zoveel mogelijk zelf aan het woord gelaten, in de eerste plaats om hun gedachtengang op deze wezenlijke punten tot hun recht te laten komen, en in de tweede plaats om hun denktrant, zoals die in het héle boek tot uiting komt, te illustreren. In de Malleus valt op, dat theologische argumenten en ‘ervaringsgegevens’ worden vermengd. Die ervaring wordt geïnterpreteerd en gemodelleerd in de lijn van het bestaande concept. De Malleus Maleficarum wordt vaak beschreven als een uiting van traditionele kerkelijke vrouwenhaat en van seksuele preoccupatie van celibatairen.Ga naar eind33 De vraag is echter of deze interpretatie niet eenzijdig is ingegeven door een tijdgebonden anti-kerkelijk klimaat. Wie de vier door de auteurs beschreven hoofdkenmerken bestudeert, moet tot de conclusie komen dat het hoofdaccent ligt op de rol van de vrouw bij de voortplanting, culminerend in haar sleutelpositie ten aanzien van het ongeboren en het jonggeboren leven. Wij zagen dan ook dat juist vanwege deze sleutelpositie de duivel volgens de auteurs de voorkeur geeft aan vrouwen. Door het nieuwsoortige verbond dat hij met hen sluit, kan hij zijn - door de verwachting van het einde der wereld geïntensiveerde - strijd het beste voeren.
Om de heksenleer aanvaardbaar te maken voor twijfelaars moesten de auteurs niet alleen de motieven en de handelwijze van de duivel, maar ook die van de heksen beschrijven. Waarom onderwierpen vrouwen zich in het verleden niet, maar de laatste decennia wel vrijwillig aan de duivel? En welke vrouwen waren daartoe het meest geneigd? Daarbij moet onderscheiden worden tussen verklaringen die teruggaan op de aard en het karakter van vrouwen in het algemeen, en verklaringen die meer tijdgebonden zijn. In het volgende hoofdstuk gaan wij daarop in. Daarna zullen wij nagaan in hoeverre de eigentijdse elementen in de verklaringen van de auteurs verwijzen naar een maatschappelijke problematiek, zoals wij die uit andere bronnen kennen. |
|