Het verbond van heks en duivel
(1983)–Lène Dresen-Coenders– Auteursrechtelijk beschermdEen waandenkbeeld aan het begin van de moderne tijd als symptoom van een veranderende situatie van de vrouw en als middel tot hervorming der zeden
[pagina 53]
| |
4. Het mens- en maatschappijbeeld van Johannes Dominici en Antoninus van Florencea. De vrouwelijke ondeugden en de huwelijksmoraalIs voor wat betreft het verschijnsel ‘moderne heksen’ vooral Nider de autoriteit waarop de auteurs van de Malleus Maleficarum steunen, voor het staven van hun betoog over de minderwaardigheid van de vrouw steunen zij voor een belangrijk deel op een oudere en een jongere Florentijnse tijdgenoot van Nider: Johannes Dominici en Antoninus van Florence. Met name ontlenen zij veel aan het reeds genoemde alfabet van vrouwelijke ondeugden en de toelichting daarop.Ga naar eind1 Dit is afkomstig van Dominici, maar Antoninus geeft het weer in het derde deel van zijn Summa Theologiae Moralis, die hij tussen 1440 en 1454 schreef.Ga naar eind2 Het is onderdeel van zijn verhandeling over het huwelijk. De invloed van dit grote en lange tijd gezaghebbende moraalwerk werd ongetwijfeld nog versterkt door de positie van Antoninus als aartsbisschop van Florence en zijn heiligverklaring in 1523. Minstens dertien incunabel-uitgaven uit de periode 1474-1500 zijn bekend en een even groot aantal uitgaven uit de 16e, en zelfs nog een uit de 18e eeuw.Ga naar eind3 De Keulse dominicaan Johannes Molitor publiceerde in 1484 een samenvatting, die ook apart werd uitgegeven. Ook sommige stukken van Antoninus' Summa werden afzonderlijk uitgegeven, waaronder het hoofdstuk over het huwelijk, dat de litanie met de ondeugden der vrouwen bevat. De vroegst bekende uitgaven hiervan zijn uit 1477 en 1480. In de passage die aan het alfabet voorafgaat, behandelt Antoninus samenvattend vijfentwintig categorieën van doodzonden, waaraan zowel mannen als vrouwen zich op huwelijksgebied schuldig kunnen maken. Zij betreffen de huwelijkssluiting en het huwelijksleven in engere en bredere zin. Het verzwijgen van door de kerk geformuleerde huwelijksbeletselen wordt het eerste als zonde aangemerkt. Dan volgt het verzwijgen van afgelegde voorlopige kloostergeloften of de gelofte van kuisheid. Geen dispensatie daarvoor vragen en het huwelijk ook nog voltrekken zijn afzonderlijke doodzonden. Ook een clandestien huwelijk, zonder de vereiste getuigen en openbaarheid, is altijd doodzonde. Zondig zijn ook het valselijk voorwenden van een huwelijksbelofte alleen om de ander tot geslachtsgemeenschap over te halen, en het verbreken van een huwelijksbelofte. Ik noem deze als eerste genoemde categorieën, omdat zij goed illustreren dat de kerkelijke huwelijkswetgeving de controle op het huwelijk niet beheerste. Op het Concilie van Trente zou dat een eeuw later resulteren in de bepaling dat alleen huwelijken geldig waren, die voor een gemachtigd priester in het bijzijn van twee getuigen zouden worden gesloten. Ook de protestanten zouden het clandestiene huwelijk niet erkennen en het officieel gesloten huwelijk verplicht stellen. | |
[pagina 54]
| |
Tot de zonden die het huwelijksleven in bredere zin betreffen, rekent Antoninus onder andere: het slaan van de echtgenote door de man zonder ernstige reden; het toestemmen door één van de echtgenoten in overspel of sodomie van de ander en verspilling door de echtgenote van het bezit van de man zonder zijn toestemming. De laatste categorieën zonden betreffen de zorg voor kinderen, huishouden en personeel. Hierbij wordt opgemerkt, dat het niet altijd om doodzonden, maar ook om dagelijkse zonden kan gaan. Apart worden onder meer nog genoemd: het op allerlei wijzen in de hand werken van een miskraam en het door onoplettendheid van de vrouw verstikken van kleine kinderen in bed. Dat laatste is des te zondiger als het gaat om kinderen die door nalatigheid nog niet gedoopt zijn. Ook het onderschuiven van een door overspel verwekt kind alsof het een kind van de echtgenoot is, wordt als afzonderlijke categorie genoemd. Het alfabet begint met een lofspraak voor de moeder-maagd Maria, die als enige haar kind niet in zonde ontving. Dan volgen de alfabetisch geordende waarschuwingen tegen de ondeugden der vrouwen.
Om de aantijgingen van Dominici en Antoninus aan het adres van de vrouw te begrijpen, moeten zij in het kader van hun leven en werk worden geplaatst. Er blijken dan opvallende overeenkomsten met Johannes Nider. | |
b. Johannes DominiciJohannes Dominici werd geboren in 1357.Ga naar eind4 Zijn vader, die stierf vóór zijn geboorte, was zijdewever. Zijn vrome moeder voedde haar enig kind alleen op. Op 14-jarige leeftijd wilde Dominici intreden bij de dominicanen, maar hij werd niet aangenomen omdat hij stotterde. Zijn moeder stuurde hem voor een handelsopleiding naar Venetië. Op zijn aandringen kon hij echter toch nog op 17-jarige leeftijd zijn intrede doen in de dominicaner orde te Florence. Hij overwon zijn stotteren, hetgeen hij toeschreef aan de wonderbaarlijke tussenkomst van de dominicaanse tertiaris Catharina van Siena (1347-1380), die destijds in en buiten Toscane als een heilige profetes en hervormster werd vereerd. (In 1461 is zij officieel heilig verklaard.) Onder haar invloed zou hij ook dominicaan geworden zijn. Wij zagen al dat haar biechtvader en biograaf, de dominicaan Raymundus van Capua, als generaal (1380-1399) de hervormingsbeweging binnen de orde der predikheren ondersteunde. In Italië werd Johannes Dominici de grote stimulator van de hervorming binnen de orde der predikheren. De hervorming in de vrouwelijke tak van de orde was al eerder begonnen in Pisa, onder leiding van de weduwe Clara Gambacorta, die ook onder invloed van Catharina van Siena stond. Dominici wilde haar voorbeeld volgen. Hij begon daarmee in Venetië, waar hij in 1391 het eerste hervormde mannenklooster oprichtte. In 1395 bracht hij het hervormde vrouwenklooster Corpus Christi tot stand, waar ook zijn moeder intrad. Met dit klooster voelde hij zich zijn gehele leven bijzonder verbonden. Hij bleef er - onder meer door correspondentie - mee in contact. Uit zijn brieven blijkt een | |
[pagina 55]
| |
sterke en emotioneel getoonzette nadruk op de geestelijke vereniging met Christus. Raymundus van Capua benoemde hem tot vicaris van alle gereformeerde Italiaanse kloosters, maar na diens dood in 1399 werd die benoeming herroepen vanwege de weerstanden in de kloosters der niet-hervormden, de conventuelen. In datzelfde jaar werd Dominici uit Venetië verbannen, omdat hij ondanks het verbod van het stadsbestuur de biddende stoeten boetelingen steunde, die door Noord-Italië trokken. De ‘Witten’, zoals zij vanwege hun kleding werden genoemd, trokken onder zijn aanvoering Venetië binnen. Dominici ging naar Florence, waar hij een beroemd en gezocht volksprediker werd. Met succes keerde hij zich in die preken bijvoorbeeld tegen het populaire dobbelspel en tegen de luxe in de kleding van de vrouw. Hij wist te bereiken dat hiertegen zelfs wettelijke strafmaatregelen werden genomen, iets wat overigens niet alleen in Florence, maar ook in andere steden gebeurde.Ga naar eind5 Gebruik makend van zijn invloed stichtte hij in Fiesole bij Florence een hervormd dominicanenklooster. Zijn toegewijde leerling Antoninus trad hier in.
Zo gevierd als Dominici was in Florence, zo omstreden was hij toen hij vanaf 1406 als raadsman van de paus van Rome optrad. In die kwaliteit werd hij zelfs tot kardinaal benoemd. Als kardinaal van Ragusa stelde hij zich ten doel het Westers Schisma uit de wereld te helpen. De meningen van zijn tijdgenoten over zijn tactische manoeuvres waren verdeeld. Traineerde hij het afstand doen van de twee en tenslotte drie pausen die elkaars legitimiteit betwistten, ten voordele van die van Rome? Of was het uitstel waaraan hij meewerkte erop gericht om de verzoening der partijen veilig te stellen? Hoe dan ook: op het Concilie van Konstanz, waar die verzoening tot stand kwam, was Dominici de grote man, die namens Gregorius XII in 1415 het concilie als legitiem erkende. Het was toen echter onder de bescherming van de latere Duitse keizer Sigismund al sinds 1413 bijeen en had onder meer besluiten genomen, die de superioriteit van het concilie boven de paus inhielden. Wie met Dominici de pauselijke macht verheven achtten boven het concilie, konden de erkenning van Gregorius als een overwinning zien. Wie de superioriteit van het concilie beleden, zagen die erkenning als een formaliteit die nodig was om Gregorius afstand te laten doen en zo te komen tot de keuze van een nieuwe paus. Toen het concilie voorbij was, werd Dominici door de nieuwe paus met een zending voor de bekering van de hussieten vereerd. Hij was voor een harde aanpak en had geen succes. Tijdens die zending stierf hij, in 1419. Met zijn omstreden positie hangt waarschijnlijk samen dat hij pas in 1813 zalig werd verklaard. | |
c. Dominici als pedagoogTijdens zijn verblijf in Florence (1399-1406) keerde Johannes Dominici zich ook tegen de toenemende invloed van de heidense klassieke schrijvers op het onderwijs. Hij deed dat onder meer met een strijdschrift, gericht aan Salutati, | |
[pagina 56]
| |
de invloedrijke Florentijnse staatskanselier, die een voorstander was van klassieke vorming.Ga naar eind6 In dit geschrift, Lucula noctis (Nachtlichten) bestrijdt hij het gebruik van Ovidius, Vergilius, Cicero en Terentius bij het onderricht aan kinderen en jeugdigen. De ouders, zegt hij, kweken bij de kinderen liefde door hen te omhelzen, te kussen, hun geschenken te geven en spelletjes met hen te doen. Dat gaat vooraf aan het onderricht. Zo moet ook het bevorderen van de liefde tot God en Christus aan het onderwijs voorafgaan. Het gebruik van de klassieke schrijvers is alleen in dienst hiervan geoorloofd. Dat is alleen op oudere leeftijd en bij selectief gebruik mogelijk. Hij daagt Salutati uit liever zijn pen te gebruiken om een in het Latijn en Italiaans geschreven katechismus voor de jeugd te vervaardigen.Ga naar eind7 In een ander geschrift, Regola del governo di cura familiare, gaat hij niet alleen op het onderricht aan jongens in, maar behandelt hij ook de opvoeding van jongens èn meisjes in gezinsverband. Aanleiding was het verzoek van een vooraanstaande Florentijnse dame - Bartholomea Alberti - om advies over de opvoeding van haar kinderen. Haar echtgenoot was als gevolg van een partijtwist uit Florence verbannen, zodat zij alleen voor de opvoeding stond. Dominici schrijft dat hij geaarzeld heeft om aan haar verzoek te voldoen, omdat zijn geschrift gemakkelijk in handen kan komen van lezers, voor wie het eerder schadelijk dan nuttig kan zijn. Lezers uit een andere stand bijvoorbeeld, of die in andere levensomstandigheden verkeren. Toch wil hij zó schrijven, dat zijn raad ook voor anderen van betekenis kan zijn. Dit Italiaanse geschrift is pas in de tweede helft van de 19e eeuw in druk verschenen. In de inleiding van de verkorte Duitse uitgave (1894) wordt het hoog geprezen.Ga naar eind8 Het is inderdaad opvallend hoe het in mentaliteit overeenkomt met de katholieke pedagogiek van die jaren. Dat het in tegenstelling tot de werken van Nider en Antoninus in de 15e eeuw niet gedrukt is, zal waarschijnlijk samenhangen met de geringe toepasbaarheid van dit boekje voor het grote lezerspubliek. Het is doorspekt met voorbeelden die zijn geënt op de situatie van een patriciërsvrouw in het Florence van begin 15e eeuw. Ik behandel het daarom niet uitgebreid en beperk mij vooral tot de aspecten die typerend zijn voor het mens- en maatschappijbeeld van de auteur. In de eerste drie delen van zijn geschrift gaat Dominici achtereenvolgens in op de geestelijke en lichamelijke vermogens en het beheer van het familiebezit. Wat dat laatste betreft raadt hij Bartholomea aan het erfdeel van haar kinderen veilig te stellen, maar overigens liever alles bij haar leven aan de armen te geven dan het in verkeerde handen te laten vallen. Want iedereen gehoorzaamt het geld, ook priesters, leden van orden en prelaten. In onze dichtbevolkte stad, zo schrijft hij, kun je iedere week wel 10.000 gulden aan de armen geven en neem je de omgeving erbij, dan wel 20.000. In het laatste deel - het vierde - behandelt hij de eigenlijke kinderopvoeding. Hij doet dat aan de hand van vijf punten: de opvoeding van de kinderen ter ere Gods, tot plichtvervulling tegenover de ouders, tot hun eigen morele zelfstandigheid, tot nuttige burgers, en tot mensen die staande blijven bij beproevingen. Opvallend is dat er in zijn boekje weinig blijkt van een bijzonder wantrouwen | |
[pagina 57]
| |
ten opzichte van vrouwen. Wel zegt hij dat de meisjes door hun grotere zwakheid meer geneigd zijn tot ijdelheid in kleren, haardracht en dergelijke. Kinderen moeten er aan wennen eenvoudig gekleed te gaan: geen goud, zilver en edelstenen, fijn borduurwerk, modieuze snit, make-up en gekrulde en geblondeerde haren... Maar ook zegt hij dat de meeste meisjes als maagd het huwelijk ingaan, terwijl kuise jongemannen nauwelijks zijn te vinden. Hij brengt dan ook als zijn mening naar voren dat vrouwen minder in ellende geraken en meer kans op de zaligheid hebben. Dat zal hij toch niet alleen hebben gezegd om Bartholomea te behagen? Uitspraken als deze illustreren hoezeer tirades over slechte en gevaarlijke vrouwen in hun context moeten worden gezien. Zij kunnen meer de functie hebben om de tot onkuisheid geneigde man schrik aan te jagen, dan om de grotere ondeugd van de vrouw aan te tonen. Opvallend is ook dat Dominici bij zijn adviezen rekening houdt met wat wij leeftijdsfasen noemen. Kleine kinderen moeten zo spoedig mogelijk vertrouwd worden gemaakt met hen aansprekende voorstellingen en beelden van heilige kinderen (bijvoorbeeld Jezus die gezoogd wordt, of bij Maria op schoot met een appel speelt). De moord op de onschuldige kinderen en op Ursula en haar 11.000 maagden is geschikt om hun afschuw te leren van soldaten en van wapengeweld. Ook voorstellingen van de heilige maagden Cecilia, Catharina en Agnes en van de heilige weduwe Elisabeth beveelt hij aan. Dat is allemaal veel stichtender dan al die heidense figuren die de jongens op school leren kennen. Goede raad is wat de school betreft duur. Er is eigenlijk geen school meer die deugt, ook de kloosterscholen niet, en huisleraren zijn ook al niet te vertrouwen. Het enige wat erop zit is waakzaamheid en gestrengheid (meteen naar huis!). Maar te grote gestrengheid kweekt tegenzin. Beloning helpt vaak beter. In zijn ijver om aan te tonen dat de opvoeding niet vroeg genoeg kan beginnen, betoogt hij zelfs dat kinderen die ter ere Gods zijn verwekt, betere levenskansen hebben dan kinderen die in dierlijke lust zijn geteeld. Dat ziet hij geïllustreerd in de bijbel en in heiligenlevens, waar juist hoogstaande ouders van rijpere leeftijd goede kinderen kregen. Omdat in de opvoeding de omgang zo belangrijk is, waarschuwt hij tegen het zogen door een min. Mocht dat toch nodig zijn, dan kieze men een rijpe vrouw van onbesproken gedrag en geen jong meisje. Vanaf 3 jaar tot ongeveer 25 jaar moeten de ouders hun kinderen niet meer omhelzen en mag de vader zijn dochter niet al te lief aankijken, noch de moeder haar zoon. Ook moeten meisjes en jongens vanaf die leeftijd zoveel mogelijk worden gescheiden. Dat alles ‘om het schaamtegevoel te bewaren en de liefde tot het andere geslacht niet voortijdig op te wekken’. Kinderen hebben ontspanning nodig. Vooral het hete bloed van de jongens vraagt om beweging, maar spelen met degen of dolk, kaarten en dobbelspel en dansen met meisjes is uit den boze. Hij raadt aan om liever een of twee altaartjes te kopen, zodat de kinderen kunnen naspelen wat ze in de kerk zien. Hij weet wel dat er mensen zijn die dit soort opvoedingsadviezen onuitvoerbaar vinden, die niet geloven dat al die zorg ergens toe dient, omdat dezelfde | |
[pagina 58]
| |
moeder soms kinderen met een goede of een slechte aanleg krijgt en omdat de praktijk uitwijst dat kinderen met twaalf jaar het ‘moederlijk juk’ afschudden en door de omgang met anderen in drie dagen verliezen wat in al die jaren is opgebouwd, maar hij vindt dat tegenwerpingen van ongelovigen die de voornaamste ouderplicht verzaken. De ouders moeten van hun kinderen eerbied en gehoorzaamheid eisen, zelfs als zij al een ‘volle baard’ hebben. Zij moeten hun ook niet toestaan eigen geld - ook al is het zelf verdiend - te beheren. Zolang een zoon onder vaderlijk toezicht staat, behoort zijn inkomen aan de familie. De tegenwerping dat de zoon door eigen beheer met geld leert omgaan, verwerpt hij als werelds. Zolang een van de ouders leeft, behoort het kinderlijk erfdeel hem niet te worden gegeven. Als zonen echter in kerkelijke of wereldlijke ambten komen te staan, dan mogen ouders zich daarmee niet bemoeien. De kinderen moeten worden opgeleid voor een beroep dat met hun aanleg strookt. Dat geldt zowel voor meer intellectuele beroepen als voor ambachtelijke. Het is immers in het belang van stad en staat dat ieder zijn ambt of beroep zo goed mogelijk uitoefent. In dat verband klaagt hij, dat er bijna geen onpartijdige en niet op eigenbelang beluste magistraten, rechters en advocaten zijn, en dat het ‘gewone volk’ daarvan de dupe is. De keuze van een militaire loopbaan vindt hij helemaal uit den boze. Zelfs als krijgslieden voor Christus ten strijde trekken, leiden zij een overmoedig en onzedelijk leven. Van de waardigheid van de ridderstand is weinig meer over. De kinderen moeten worden opgevoed tot vrije mensen: vrij van de slavernij van het geld, vrij van berekening uit eigenbelang, vrij van de slavernij van de zonde (Satan), zonder de onvrijheid die wraakzucht, partijdigheid en de neiging om schulden te maken met zich meebrengt. Zij moeten ook vrij kiezen of zij het ‘juk’ van het huwelijk op zich nemen of niet. Maagdelijk blijven leidt niet alleen meestal tot grotere deugdzaamheid, maar ook tot grotere vrijheid en minder zorgen. Na verloving en huwelijkssluiting is het voor altijd met de vrijheid gedaan. Omdat deze afhankelijkheid tot grote verbittering kan leiden, moet de keuze met veel zorg geschieden. Meisjes die niet trouwen en buitenshuis in dienst gaan, staan aan grote gevaren bloot. Zij worden vaak het slachtoffer van ‘een wolf, die zij voor een lam hebben aangezien’. Zij kunnen dus beter in het klooster treden, maar zij moeten in hun keuze niet gedwongen worden. Ook voor jongens geldt dat de vrijwillige maagdelijkheid te verkiezen is boven het huwelijk. Niet alleen omdat de Godgewijde maagdelijke staat de hoogste is, maar ook omdat het huwelijk veel zorgen en ellende met zich mee kan brengen. Mannen die een slechte vrouw hebben getroffen of in armoede veel kinderen moeten opvoeden, weten daarover mee te praten. Als jonge mensen willen trouwen, moet men hun afraden om met iemand te trouwen om zijn geld, zijn stand of zijn familierelatie. Ook dat leidt tot onvrijheid. Jonge mannen en vrouwen rade men aan met gelijken te trouwen.
Samenvattend: de pedagogiek van Dominici is gericht op een stedelijk, (hoog)burgerlijk publiek, waarvoor hij in de belustheid op luxe en geld de grootste | |
[pagina 59]
| |
bedreiging ziet. Zijn opvoedingsidealen stemmen overeen met zijn idealen voor de kloosterhervorming: een onthecht en gedisciplineerd leven, zowel in materiële zaken als in de verhouding tot het andere geslacht. Opvoeding moet de belangrijkste zorg van de ouders zijn en de eerste kinderjaren zijn daartoe van bijzonder belang. Rijpe opvoeders zijn meer geschikt dan jonge. De opvoedingsverantwoordelijkheid duurt lang, maar uiteindelijk moeten de jonge mannen en vrouwen, wat betreft beroep, klooster of huwelijk, zelf een keuze doen. Trouwen is niet vanzelfsprekend en betekent in elk geval een inperking van vrijheid. Ongetrouwde meisjes die elders in dienst gaan, lopen risico's. Zij dreigen het slachtoffer te worden van onbetrouwbare mannen. Mannen kunnen het slachtoffer worden van een slechte vrouw. Dominici zelf ziet zijn opvoedingsidealen niet alleen in de lijn van Gods wil en het individuele zieleheil, maar ook ten bate van de hervorming van de maatschappij. | |
d. Het alfabet van vrouwelijke ondeugden en de populariteit van het thema ‘vrouwenlisten’Het is niet bekend bij gelegenheid waarvan Dominici zijn alfabet van vrouwelijke ondeugden maakte. Volgens Antoninus zou het horen in zijn Lectiones super Ecclesiasten, die hij tijdens zijn verblijf in Venetië zou hebben vervaardigd. De grote bekendheid ervan kwam pas, toen de boekdrukkunst een ruime verspreiding mogelijk maakte via Antoninus' Summa. Het is juist die plaats in een gezaghebbend moraalhandboek - met name in het kader van de huwelijksmoraal - die het alfabet een bijzonder accent geeft tussen de vele tirades over de slechte eigenschappen van vrouwen, die reeds waren verschenen en nog zouden verschijnen. Daar komt dan nog bij dat juist het alfabet gebruikt werd om in de Malleus de bijzondere dispositie van vrouwen tot hekserij te staven.Ga naar eind9 In de tweede helft van de 15e eeuw verschijnt het thema ‘vrouwenlisten’ opvallend veel in de prentkunst. Niet dat het thema tevoren onbekend was, maar in de visuele kunst komt het dan plotseling veel meer voor en krijgt het een ander karakter. De ascetische kerkleraar Hieronymus (ca. 419) had zijn leerlingen al het voorbeeld voorgehouden van Adam, David, Salomon en Samson, die allen het slachtoffer van vrouwen werden en door háár in zonde vielen. De hele middeleeuwen door komt dat thema in de literatuur voor, al blijven de voorbeelden niet beperkt tot bijbelse figuren. Tegen de 13e eeuw bijvoorbeeld duikt het verhaal op van Aristoteles, die door Phyllis, de vrouw resp. geliefde van Alexander, wordt vernederd tot lastdier. Het verhaal van de vernedering van Vergilius - evenals Aristoteles vereerd om zijn wijsheid - begint in diezelfde tijd te circuleren. Vergilius, verliefd op een koningsdochter, zou door haar in een mand worden opgehesen naar haar slaapvertrek. Maar halverwege liet zij hem hangen, ten prooi aan de spot van de omstanders.Ga naar eind10 Deze en andere voorbeelden van vrouwenlist of vrouwenmacht komen geleidelijk aan ook in de beeldende kunst voor, vooral na 1400, en het meest in de toegepaste kunst. Vóór het laatste kwart van de 15e eeuw echter zijn die voorstellingen niet zonder meer negatief, zoals daarna. Zij beelden vaak com- | |
[pagina 60]
| |
plexe allegorieën uit, waarin de aantrekkelijke en de gevaarlijke kanten van de liefde verstrengeld zijn. Tot deze conclusie komt Susan Louise Smith in haar dissertatie To women's wiles I fell.Ga naar eind11 Waarom vanaf het einde van de 15e eeuw de voorstellingen van vrouwenlisten talrijker, gevarieerder en negatiever worden, kan zij niet verklaren. Evenmin kan zij verklaren waarom tot dan toe ongebruikelijke voorbeelden opduiken. In de kleine reeks houtsneden over vrouwenlisten van Lucas van Leyden bijvoorbeeld (ca. 1517), die alleen bijbelse voorstellingen heeft, komen plotseling Jezebel en Jaël op de proppen, die de dood van respectievelijk Nabot en Sisera op hun geweten hadden. Daarnaast bevat de reeks meer gebruikelijke voorbeelden: Eva die Adam verleidt, Samson gekortwiekt door Delila, Salomon offerend aan de afgod van zijn bijvrouw en Johannes de Doper als slachtoffer van Herodias. De twee eerste voorstellingen moeten op een onbekende tekst teruggaan, meent Susan Smith. Hier wreekt zich dat zij de hele moralistische literatuur, die aan het eind van de 15e eeuw zoveel opgang maakte, buiten beschouwing liet. Via de prediking had die moralistische literatuur een enorm bereik. De verraderlijke Jezebel en Jaël komen bijvoorbeeld beiden in het alfabet van Dominici voor, evenals de andere gevaarlijke vrouwen: Eva, Delila, Herodias en de vrouwen van Salomon. Judith en Holofernes of David en Batseba, die Susan Smith eerder verwacht zou hebben dan de twee eerstgenoemde ‘zeldzame’ paren, komen in het alfabet niet voor. Wat Judith betreft begrijpelijk, want zij wordt vaak als een voorbeeld van vrouwenlist ten goede gezien. Tezamen met Esther fungeert zij daartoe ook in de Malleus Maleficarum.Ga naar eind12 Thea Vignau Wilberg-Schuurman heeft in samenwerking met Renée Pigeaud vrouwenlisten in het kader van de moralistische literatuur van eind 15e, begin 16e eeuw bestudeerd.Ga naar eind13 Zij toont aan dat het thema vrouwenlisten en andere verwante thema's wel verband houden met oudere voorstellingen uit een hoofse cultuur, maar dat ze werden aangepast aan een burgerlijke stadscultuur, waarvoor de bescherming van huwelijk en huwelijkstrouw van wezenlijk belang was. Het is niet toevallig dat de vrouwenlisten in de prentkunst van rond 1500 zoveel aandacht krijgen. Juist de prent was geschikt om een populair thema relatief snel voor een ruim publiek te visualiseren. Evenmin is het toevallig dat de vrouwenlisten in diezelfde tijd nogal eens in en op raadhuizen worden afgebeeld. Het burgerlijk stadsbestuur maakt daarin zichtbaar hoe gevaarlijk buitenechtelijke liefde is. Indirect beklemtoont het daarmee het belang van het ordelijk huwelijksverbond voor de burgerlijke samenleving.Ga naar eind14 Merkwaardig is dat Susan Smith één vroege voorloper signaleert van het type ‘een reeks negatieve vrouwenlisten naast elkaar’, zoals dat populair werd aan het einde van de 15e en in de 16e eeuw. Het betreft de begin-14e-eeuwse reeks medaillons in het Haus ‘Zur Kunkel’ (spinrokken) in Konstanz.Ga naar eind15 Hier functioneren de vrouwenlisten al duidelijk in een door burgers beheerst milieu. In dat huis zijn ook een aantal schilderingen gevonden over het produktieproces van zijde en linnen. Juist in deze ambachten vormden de vrouwen een concurrerende macht ten opzichte van de mannen. Je zou je kunnen afvragen of juist dit kader niet leidde tot een vroege reeks visuele waarschuwingen tegen vrouwenmacht. De vraag rijst ook of een verge- | |
[pagina 61]
| |
Lucas van Leyden, Aristoteles en Phyllis. Een houtsnede uit ca. 1515.
| |
[pagina 62]
| |
lijkbare sociaal-economische situatie niet mede de achtergrond vormde van de populariteit van het thema vrouwenlisten in Midden- en Noordwest-Europa tijdens het einde van de 15e en de hele 16e eeuw. De zich uitbreidende handel en vroege industrie werden steeds meer een mannenzaak. Op de sociaal-economische positie van de vrouw in deze periode gaan wij bij de bespreking van de motieven voor de heksenvervolging verder in. | |
e. Antoninus van FlorenceAntoninus (de kleine Antonius) werd geboren in 1389 in Florence als zoon van een notaris, Pierrozi. Zijn moeder was de tweede vrouw van de notaris.Ga naar eind16 Zij stierf toen Antoninus zes jaar was. Zijn vader hertrouwde nog eenmaal. In het gezin moet een vrome geest hebben geheerst: van de zeven kinderen traden twee jongens en één meisje in het klooster. Een ander meisje, dat trouwde, werd tertiaris van de dominicaner orde. Na een vrome jeugd meldde Antoninus zich op 15-jarige leeftijd als novice bij Johannes Dominici. Hij behoorde tot de eerste bewoners van het door Dominici gestichte klooster in Fiesole. Toen deze kort daarna een omstreden figuur werd, moesten zij Fiesole weer verlaten. Evenals hun leermeester bekenden zij zich namelijk tot de paus van Rome, terwijl de Italiaanse dominicanen als geheel de nieuw benoemde paus in Pisa aanhingen. Pas na het Concilie van Konstanz, toen de pauskwestie was geregeld, konden zij naar Fiesole terugkeren. Antoninus treedt dan al spoedig in de voetsporen van Dominici. Hij bevordert de hervorming van de kloosters en wordt achtereenvolgens prior in een gereformeerd klooster in Napels en in Rome. In Rome vervult hij belangrijke kerkelijke functies en wint het vertrouwen van paus Eugenius IV (1431-1447). De dominicanen van Fiesole hadden sinds hun terugkeer hun zinnen gezet op een klooster binnen de stad. Aanvankelijk lukte dat niet, maar in 1436 gaf de paus, die intussen Rome had moeten ontvluchten en in Florence verblijf hield, verlof om het klooster van San Marco ‘over te nemen’. Dit klooster behoorde aan de orde van de sylvestrijnen. De bewoners protesteerden hevig, maar tevergeefs. De onderneming had de steun van de machtige broeders Cosimo en Lorenzo de Medici, die de herbouw van het klooster op allerlei wijzen steunden. In diezelfde tijd werd Antoninus vicaris van alle gereformeerde Italiaanse dominicanenkloosters. In 1439 werd hij prior van San Marco, juist op tijd om de gasten te ontvangen voor de voortzetting van het belangrijke concilie over de hereniging van de oosterse en de westerse kerk. Voor Florence was de aanwezigheid van het concilie een erezaak, voor het Concilie in Bazel was het een halszaak. De concilievaders daar protesteerden hevig tegen het feit dat de herenigingsbesprekingen buiten hen om gingen plaatsvinden en tijdens dit conflict trok Eugenius IV zijn handen af van dat lastige Concilie van Bazel. Wat in Florence gebeurde bij de voorbereiding van het concilie heeft opvallende overeenkomsten met de strategie van de observanten-dominicanen bij het naderen van het Concilie van Bazel: zorgen voor een goed gelegen pied-à-terre waar je gasten kunt ontvangen en onder leiding van een vooraanstaand medebroeder als Nider en Antoninus invloed kunt uitoefenen. Door het opdringen | |
[pagina 63]
| |
van de Turken was Constantinopel geneigd tot toegeeflijkheid, althans voor dat moment. Zo kon in Florence een dogmatische beslissing worden genomen, die de grondslag werd voor de leer over het primaatschap van de paus. Dat de paus zijn gezag ontleende aan de gemeenschap der gelovigen, zoals velen in Konstanz en Bazel hadden betoogd, had daarmee officieel afgedaan. Eugenius IV was het die al in 1437 een brief zond aan alle inquisiteurs om hen te machtigen tot de vervolging van personen die de duivel aanbaden en met zijn hulp allerlei heiligschennis en schadelijke toverij bedreven.Ga naar eind17 In een brief uit Florence aan de overgebleven concilievaders in Bazel van 1440 verwijt hij de daar gekozen tegenpaus Felix V dat op zijn grondgebied (Savooie) veel mannen en vrouwen tot de sekte van de ‘Waudenzes’ behoren. Zij wijden zich aan de duivel en bedrijven afschuwelijke misdaden. De term Waudenzes (niet: Waldenzes) komt in deze brief het eerst voor als aanduiding van de leden van een nieuwe sekte, die duivelaanbidding met schadelijke toverij combineert. In het Franse taalgebied zullen heksen en tovenaars nog tot in de 17e eeuw als vaudois worden aangeduid.Ga naar eind18 Dat Antoninus van deze brieven onkundig was, is - gezien zijn positie als adviseur van de paus - onwaarschijnlijk.
In 1446 benoemde de paus Antoninus tot aartsbisschop van Florence. Tot 1459 heeft hij zich volgens ooggetuigen met grote toewijding voor zijn taak ingezet. Hij deed dat geheel in de geest van de hervormingsideeën van Dominici. Zelf levend in grote armoede organiseerde hij de armenzorg. Hij keerde zich tegen het openbare kaarten en dobbelen en wierp zelfs eenmaal eigenhandig de op straat opgestelde tafels voor het spel omver. Hij visiteerde zijn clerus en nam maatregelen tegen het veel voorkomende concubinaat van priesters. Voor recidivisten was hij streng. Hij nam de omstreden maatregel om een arts, die hij van ketterse opvattingen verdacht in de geest van de anti-pauselijke ideeën van de fraticelli, aan de wereldlijke macht over te leveren ter verbranding. Als predikant haalde zijn succes het niet bij dat van zijn leermeester. Daarom wijdde hij zich vooral aan de hervorming van de zeden via geschriften die in eenvoudig Italiaans of Latijn gesteld zijn. Daaronder horen ook adviezen over een christelijk leven voor vrome patriciërsvrouwen in Florence. Veel invloed hebben zijn biechtboeken gehad, die hij in het Latijn en in de volkstaal voor priesters en leken schreef. Daarvan bestaan zeer veel handschriften. Vanaf 1473 verschenen zij overal in Europa in druk.Ga naar eind19 Behalve zijn reeds genoemde grote moraalwerk in vier delen, de Summa Theologiae Moralis, kreeg ook een historisch werk via gedrukte uitgaven in de 15e en 16e eeuw bekendheid. Het is een onkritisch compilatiewerk, dat vooral morele bedoelingen had en in nauwe samenhang staat met zijn grote Summa. Van dit Chronicon zijn minstens 3 incunabel-uitgaven bekend.Ga naar eind20 | |
f. Het streven van Dominici, Antoninus en Nider en de weerklank van hun gedrukte werkenHet is duidelijk dat er tussen Nider, Dominici en Antoninus veel overeenkomsten zijn, zowel in hun leven als in hun werken. Ik vat die kort samen. | |
[pagina 64]
| |
Zij kwamen alle drie uit een stedelijk milieu, en wel uit de middengroepen van de burgerij. Zij stamden ook alle drie uit een vroom milieu, dat hun idealen waarschijnlijk mede vorm gaf. Nider en Dominici, die enig kind waren en hun vader vroeg verloren, zullen daarbij wel min of meer eenzijdig door de moeder zijn beïnvloed. Zij traden alle drie jong in en kozen bewust voor een hervormingsgezind klooster. Geheel in de lijn van hun ordestichter wijdden zij zich vooral aan de prediking in woord en geschrift. Zij probeerden vooral invloed uit te oefenen in die steden en situaties, waar knooppunten lagen voor het heil van de kerk, zoals zij dat zagen. Aanvankelijk hadden hun handleidingen voor de praktische zielzorg het meeste succes. De situatie van waaruit zij schreven in de eerste helft van de 15e eeuw - die van de grote handelssteden in Italië en Duitsland -, werd klaarblijkelijk aan het eind van de eeuw, toen hun werken gedrukt werden, over een breed gebied herkend, ook in ons land. Na de Reformatie en in de tijd van de Contrareformatie nam de herkenbaarheid van die geschriften voor de praktische zielzorg af. Hun waarschuwingen voor vrouwenondeugden, vrouwenmacht en de neiging tot hekserij klonken door tot diep in de 17e eeuw. Aan die getuigenissen bleek de behoefte eerder groter dan kleiner te worden. Blijkbaar was daar meer belangstelling voor dan voor de passages die zij aan goede en heilige vrouwen hebben gewijd. Antoninus bijvoorbeeld wijdt vele hoofdstukken van zijn Summa aan de Maria-verering. De hervormingsbeweging werd gedragen door mannen en vrouwen. Hervormingsgezinde vrouwen lieten zich niet alleen door de hervormers beïnvloeden, maar zij hebben ook invloed op hen uitgeoefend. Een tekst als die van het alfabet heeft niet op alle vrouwen betrekking. Zij behelst een waarschuwing tegen dat soort vrouwen, dat als een gevaar voor de man en de samenleving wordt beschouwd.
In 1704 verscheen in Amsterdam een boek dat geheel was gewijd aan de weerlegging van ‘dat vuyl en leelijk A.B.C. vol hatelijke Namen der Vrouwen’.Ga naar eind21 De schrijver, Johannes Mauritius, was een voormalig dominicaan, afkomstig uit Lier bij Antwerpen. Hij schrijft het ABC toe aan Antoninus, aartsbisschop van Florence, die tot zijn ontzetting nog heilig verklaard is ook. Antoninus - en met hem paus en papen - verwijt hij dat zij de vrouw zo afschrikwekkend voorstellen om ‘de jonkheyd’ van het huwelijk af te schrikken en tot de priesterlijke of kloosterlijke staat te verleiden. De pausen, zegt hij in de inleiding, hebben het hatelijk verbod om te huwen voor priesters ingesteld, maar tegelijk staan zij de priesters toe dat zij - tegen betaling van één gulden aan de bisschop - een hoer mogen houden. Hij wil zich verdedigen tegen de aantijging dat hij de roomse kerk om een vrouw heeft verlaten. In afzonderlijke hoofdstukken geeft hij het hele alfabet weer en stelt daar een lofrede op de ‘vrouwelijke sekse’ tegenover. Maar die lofrede mag niet verkeerd worden begrepen! Ofschoon het mannelijk èn het vrouwelijk geslacht eer en respect verdienen en het laatste ‘van geen man verdrukt’ mag worden, staat wel vast dat in het huwelijk de vrouw aan de man ‘tot hulpe’ is gegeven. Zij is dus daar zijn mindere.Ga naar eind22 | |
[pagina 65]
| |
Mogelijk is dat Mauritius het alfabet niet in de context van de Summa, maar als aparte tekst heeft gekend. Hij vermeldt immers niet dat Dominici de auteur is. Maar het is ook mogelijk dat hij dat achterwege liet, omdat Antoninus in zijn tijd veel bekender was. Hij voert ook andere voorbeelden van ‘leelijke uytbraaksels’ tegen vrouwen uit de praktijk van het roomse leven aan. Zo vermeldt hij zonder bronaanduiding dat 112 jaar tevoren (!) iemand schreef dat de vrouw geen mens is. Andere - niet nader omschreven - roomse schrijvers laten het volgens hem voorkomen alsof vrouwen allemaal ‘tooveressen’ zijn. Een zekere pastoor in Brabant - Gummarus van Craan - heeft een boekje geschreven voor priesters dat vol waarschuwingen staat tegen de vrouw. De wijze Salomon, de sterke Samson en de heilige David, die allen ‘schipbreuk leden’ vanwege vrouwen, worden daarin als voorbeeld gesteld. Bij de weergave van het ABC komt Mauritius onder de letter Y nog eens op de aanklacht van toverij terug. Onder de kop Ymago dolorum (door hem vertaald als ‘geschilderd afgodsbeeld’) wordt de vrouw niet alleen aangeklaagd vanwege haar neiging tot opschik, maar ook om haar neiging tot afgoderij, magie en toverkunst. Als voorbeeld van een man die door een vrouw betoverd werd, wordt uit de bijbel Saul ten tonele gevoerd en uit de klassieke literatuur Apuleius, die in een ezel werd veranderd. Ook Circe, die de gezellen van Odysseus in dieren veranderde, dient als bewijs. Nog altijd - zegt Mauritius - worden in het ‘pauselijk gebied’ vrouwen van toverij verdacht. Men is er gewend ‘sodanigh Volk tot Assche te verbranden en het stof in 't Water te smijten’. Mauritius is zich bewust van een zekere overdrijving, althans bij de lofprijzing van de vrouw. Hij heeft alles aangegrepen ‘ter Wederlegging, gelijk een Drenkeling’! Inderdaad is zijn aanval niet gespeend van eenzijdigheid. Wij zagen dat de afbeeldingen van vrouwenlisten niet alleen in kerkelijk-celibataire kring populair waren. En wij weten dat de heksenvervolging ook protestantse gebieden teisterde, al leek dat in 1704 in Amsterdam misschien iets van lang vervlogen tijd. Van belang in ons kader is dat Mauritius het alfabet nog kent en het als uiting van vrouwenhaat in verband brengt met de heksenvervolging. Van belang is ook, dat hij - uitgaande van de superioriteit van zijn nieuwe geloof - toch wel duidelijk gesteld wil zien dat in het huwelijk de vrouw ondergeschikt is aan de man. Mauritius interpreteert het alfabet en soortgelijke moraliserende literatuur als een propagandamiddel voor het celibaat. Hij schijnt zich niet bewust dat de behoefte aan veiligstelling van het door hem zo geprezen huwelijk óók wel eens tot de functies van die literatuur zou kunnen hebben behoord. Toch geeft hij in het laatste deel van zijn boek zèlf een staaltje van pittig moraliseren en overvloedig exempelgebruik. Vrouwen die onbeschaamd rondlopen met ontblote hals en schouders worden bijvoorbeeld vergeleken met het hoofd van Medusa. Met haar verholen ‘Duyvelrije’ zijn zij erger dan Circe. Hij roept uit: ‘O Eerbaarheyd, o oude Schaamte en Zedigheyd’. Die is er niet meer. De ouders vermaant hij deze te bevorderen. Evenals Dominici beroept hij zich op de Ecclesiasticus (Cap. 26), met name in zijn uiteenzetting over de ‘Betame- | |
[pagina 66]
| |
lijkheyd der Vrouwen’. Goede vrouwen zijn kuis en nederig. Artemisia - die de as van haar man opdronk om een levend graf voor hem te worden - stelt hij als voorbeeld bij de ‘Lof der Vrouwen’: ‘Om hare sonderlinge Kuyschheid, Huwelyksliefde, Trouw en Teederheyd harer Herten’. Alleen door - ten onrechte - te stellen dat Antoninus het over àlle vrouwen heeft en hijzelf - Mauritius - een onderscheid maakt tussen goede vrouwen en ‘ellendige creaturen’, kan hij zich tegen Antoninus afzetten. Hij immers verdedigt de eerbaarheid van de huwelijksstaat. Alleen de ‘buytensporigheden zijn verdoemelijk!’ Hoezeer een tekst als het ABC van de ondeugden der vrouwen een dubbelsnijdend zwaard vormt - gericht op de moraal van ongehuwden èn gehuwden - zal in het volgende deel nog blijken. |
|