Het verbond van heks en duivel
(1983)–Lène Dresen-Coenders– Auteursrechtelijk beschermdEen waandenkbeeld aan het begin van de moderne tijd als symptoom van een veranderende situatie van de vrouw en als middel tot hervorming der zeden
[pagina 43]
| |
3. Een oude en een nieuwe manier van leven in vrouwenkloosters en religieuze gemeenschappen van ongehuwde vrouwen. Het verzet van het trotse klooster Klingental tegen de hervorminga. Toename van het aantal vrouwenkloostersDe vroegste kloosters voor vrouwen waren vaak stichtingen van adellijke of vorstelijke personen, die geld en grond ter beschikking stelden om ongehuwden de gelegenheid te geven een Godgewijd gemeenschapsleven te leiden. Essentieel voor het kloosterleven zijn de geloften van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid. Die leefwijze werd nader uitgewerkt in de regels van de orde, waartoe de stichting zich rekende, bijvoorbeeld die van de benedictijnen/benedictinessen of van de reguliere kanunniken/kanunnikessen van Augustinus. De kloosterlingen van de vroege stichtingen behoorden vaak tot de hoogste stand: de adel en later ook het stedelijk patriciaat. Het lag in die situatie voor de hand dat de kloosters niet alleen een wijkplaats voor vrome zielen werden, maar ook een beschermd tehuis voor dochters die niet konden of wilden trouwen, of voor weduwen die onbeschermd achterbleven. Nog afgezien van andere selectiesystemen (bijvoorbeeld een aantal adelskwartieren) verhinderde alleen al de ‘dos’ (een bedrag dat bij intrede moest worden betaald) dat minvermogenden zonder meer konden toetreden. Tijdens de 12e, 13e eeuw nam het aantal vrouwenkloosters sterk toe. De bevolkingsgroei, de verstedelijking en de toenemende welvaart in de steden gingen samen met een toename van kloosterstichtingen, zowel van de bovengenoemde oude typen als van nieuwe. In de 12e eeuw maakten bijvoorbeeld de nieuwe stichtingen van de cisterciënzers en de premonstratenzers een enorme bloei door. De vrouwelijke gegadigden overtroffen de mannen verre. In de 13e eeuw kwamen daar onder meer de clarissen en de dominicanessen bij. Maar ook deze kloosters trokken dikwijls meisjes uit adellijke en patriciërskringen aan.Ga naar eind1 Een goed voorbeeld voor deze ontwikkeling biedt de orde van de boetelingen van Maria Magdalena. Deze orde werd in het begin van de 13e eeuw in Duitsland opgericht om prostituées (fahrende Weiber) te bekeren en hun de gelegenheid te geven als kloosterling boete te doen. Maar vóór het einde van de eeuw waren de door schenkingen tot welstand gekomen kloosters zich al gaan toeleggen op de opvoeding van meisjes uit de voornaamste stand. Zij noemden zich dan ook geen ‘boetelingen’ meer, maar - naar hun kleding - ‘Witte Vrouwen’. In de 14e eeuw bezaten zij in Duitsland ongeveer veertig kloosters.Ga naar eind2 Terwijl in de 14e eeuw op veel plaatsen een stabilisatie van het aantal kloosters optrad, begon aan het einde van die eeuw en in de 15e eeuw het aantal kloosters weer toe te nemen. In die tijd valt ook de strijd om de observantie van de kloosters, waarover wij reeds spraken. De toename van vrouwenkloosters in de | |
[pagina 44]
| |
15e eeuw in Nederlandse steden is zeer markant.Ga naar eind3 Blijkbaar was er een toenemende behoefte om de dochters van de stedelijke burgerij een alternatief voor het huwelijk te bieden. Met de uitbreiding van het aantal kloosters groeide echter ook de kritiek vanuit de burgerij. De kloosters dreigden onevenredig veel grond in de stad in beslag te nemen en de kloosterlingen hadden met hun voorrechten een relatief gunstige positie, zowel in de produktie- als de consumptiesfeer.Ga naar eind4 | |
b. BegijnenVanuit die behoefte om niet-gehuwde vrouwen en weduwen uit de stedelijke burgerij een religieus geïnspireerd en beschermd communiteitsleven te geven, ontstond aan het einde van de 12e eeuw in het stadje Nivelles in het bisdom Luik een niet-kloosterlijke gemeenschap van vrouwen, die de naam van ‘begginae’ - begijnen - kregen. In die naamgeving ligt al het wantrouwen van de kerkelijke overheid besloten, want ook de ketterse Albigenzen werden als ‘beggini’ aangeduid. De communiteiten van begijnen breidden zich vanuit de zuidelijke Nederlanden zeer snel over heel Noordwest-Europa uit. Soms ging het alleen maar om huizen waar een aantal vrome vrouwen onder de dagelijkse leiding van een zelf gekozen meesteres samenwoonde; soms ging het om hele begijnhoven, met eventueel een eigen kapel. Er ontstond ook een mannelijke pendant, die van de begarden, maar deze zijn nooit zo talrijk geworden als de begijnen. De leden van de begijnen-communiteiten beloofden voor de tijd dat zij lid waren gehoorzaamheid en kuisheid. Het ging daarbij niet om kloostergeloften. Begijnen konden uittreden om te trouwen. Zij mochten ook eigen bezit hebben en velen kochten dan ook een kamer of een huis in de woongemeenschap, die zij later weer konden verkopen of door erfenis vergeven. Zij werkten voor de kost, bijvoorbeeld door naaien, spinnen of weven, of als verpleegster in de particuliere ziekenverpleging. Over toelating tot de gemeenschap besliste de vergadering van zusters. De betrekkelijke onafhankelijkheid van de individuele begijnen en van hun communiteiten bleef de oorzaak van een ambivalente houding bij de kerkelijke overheden. Enerzijds zagen velen in dat de begijnenconventen een oplossing boden voor ongehuwde vrouwen; anderzijds wekte hun zelfstandigheid argwaan. De begijnen - en meer nog de begarden - werden dan ook herhaaldelijk van ketterij beschuldigd. Die ambivalentie kwam goed tot uiting op het Concilie van Vienne (1311). De religieuze organisaties van begijnen en begarden werden verboden, omdat zij werden verdacht van ketterij en met name van relaties met de Sekte van de Vrije Geest. Maar tegelijk werd een uitzondering gemaakt voor gemeenschappen van vrome vrouwen, waarop niets viel aan te merken.Ga naar eind5 In onze streken bleven de begijnhoven bestaan. In toenemende mate kregen zij echter naast de weerstand van kerkelijke zijde ook tegenstand vanuit de stedelijke burgerij te verduren, vooral vanwege hun economische onafhankelijkheid en hun gunstige concurrentiepositie, bijvoorbeeld in de linnen-industrie.Ga naar eind6 | |
[pagina 45]
| |
De term ‘begijn’ heeft in de Nederlandse volksliteratuur van de 15e, 16e eeuw vaak de negatieve betekenis van ‘al te eigengereide, loslopende non’.Ga naar eind7 Ook in de moraliserende literatuur van die tijd worden de begijnen vaak zeer negatief afgeschilderd. Wij zagen dat al bij Nider. Felix Hemmerlin (Zürich) en Johann Geiler von Kaisersberg, Thomas Murner en Sebastian Brant (Straatsburg) volgden dat spoorGa naar eind8, zoals zij het ook in de heksenleer deden.Ga naar eind9 Om zich te beschermen tegen het kerkelijk wantrouwen, gingen begijnen zich al vroeg aansluiten bij een zogenaamde ‘derde orde’, meestal die van de franciscanenGa naar eind10, maar ook wel die van de dominicanen. Zij werden dan ‘tertiarissen’, maar dat betekende niet dat zij geloften deden. Ook gehuwden konden tertiaris worden. Dominicanen en franciscanen geraakten herhaaldelijk in conflict over de begijnen. In het begin van de 15e eeuw liep dat conflict in Bazel zeer hoog op.Ga naar eind11 Dat was dus kort vóór Nider er zijn Formicarius schreef. | |
c. De Zusters van het Gemene LevenHet eerste wat Geert Groote na zijn bekering deed, was zijn ouderlijk huis te Deventer ter beschikking stellen voor arme ongehuwde vrouwen die een vroom leven wilden leiden (1374). In 1379 sloten Groote en het stadsbestuur een overeenkomst, waarbij onder meer werd bepaald dat aan de kandidaten voor zijn zusterhuis geen ‘dos’ mocht worden gevraagd, dat vriendschapsrelaties bij de toelating geen rol mochten spelen en dat opname en vertrek aan de stedelijke overheid ter goedkeuring zouden worden voorgelegd. Wél moest de stedelijke overheid advies vragen aan de meesteres en wijzere zusters. Voor de stedelijke overheid een aantrekkelijke overeenkomst als instrument om de toename van goederen in de dode hand te bestrijden.Ga naar eind12 Geert Groote en zijn medestanders waren zich duidelijk bewust dat er, naast de bestaande en eventueel te hervormen kloosters en naast de begijnhoven, een nieuwe voorziening moest komen voor ongehuwden die een vroom leven wilden leiden. Zij waren zich ook bewust dat zij hun stichtingen voor een tweezijdig gevaar moesten behoeden. Het eerste gevaar was de associatie met de begijnen, die werden verdacht van ketterij en van relaties met de Sekte van de Vrije Geest. Het andere gevaar was de schijn van een nieuwe kloosterorde. Voor de stichting daarvan was namelijk verlof van de paus nodig. Inderdaad hebben dominicaanse inquisiteurs in de jaren negentig van de 14e eeuw de Zusters onder verdenking proberen te stellen. De Broeders van het Gemene Leven, die als prior voor de zusterhuizen optraden, hebben die verdenking weten te keren.Ga naar eind13 De Zusters van het Gemene Leven maakten in de eerste decennia van de 15e eeuw een explosieve groei door. Hun conventen waren talrijker dan die van de Broeders en hadden meer bewoners. Om zich tegen verdenking van ketterij te beschermen, sloten velen zich aan bij de derde orde van Franciscus, zoals de begijnen dat vóór hen hadden gedaan. Maar daarbij bleef het niet. De gestrenge leefwijze die wezenlijk was voor de Moderne Devotie en die deze onderscheidde van de leefwijze van veel kloosterlingen en begijnen, dreef veel zusters als | |
[pagina 46]
| |
vanzelf in de richting van geloften: soms alleen de gelofte van kuisheid, maar niet zelden ook de volledige kloostergeloften in het kader van een bestaande orde, zoals die van de reguliere kanunnikessen. Maar dat waren dan natuurlijk kloosters die tot de observantiebeweging behoorden en ‘hervormd’ mochten heten.Ga naar eind14
Een beroemd voorbeeld van een vrouw die als tertiaris in de wereld bleef leven en vandaaruit de observantiebeweging ondersteunde, was in Italië Catharina van Siena, een verversdochter. Zij was tertiaris van de orde van Dominicus. Haar biechtvader en biograaf Raymundus van Capua werd na haar dood (1480) de eerste generaal der dominicanen die - zoals wij zagen - de observantiebeweging stimuleerde door middel van figuren als Johannes Dominici en Konrad van Pruisen. Kerkhervorming en observantiebeweging liggen bij Catharina duidelijk in één lijn: de hervorming ‘van hoofd en leden’. Maar zij trok in het Westers Schisma - veel duidelijker dan de voortrekkers van de Moderne Devotie - partij voor de paus van Rome,Ga naar eind15 en mèt haar deden dat Raymundus van Capua en Johannes Dominici. In de verre Nederlanden lag een fervente partijkeuze minder voor de hand. Daar domineerde aanvankelijk de trouw aan de Romeinse paus. Toen deze en zijn tegenspeler van geen wijken wisten, koos men partij voor een nieuw te benoemen paus (Pisa, 1409).Ga naar eind16 De aanhangers van de Moderne Devotie concentreerden zich niet op ‘het hoofd’, maar op ‘de leden’. Catharina deed allebei en schrok er niet voor terug de paus, voor wie zij vocht, duchtig de les te lezen.Ga naar eind17 | |
d. Het trotse klooster KlingentalDe geschiedenis van de strijd van Nider en zijn geestverwanten om de kloosterhervorming van Klingental is karakteristiek, niet alleen voor de botsing van kerkelijke opvattingen, maar ook van culturele patronen aan het einde van de middeleeuwen. Het leven dat de nonnen van Klingental leidden en waaraan zij vasthielden, heeft veel overeenkomst met het kloosterleven zoals dat bij ons bijvoorbeeld van de nonnenabdij Rijnsburg bij Leiden wordt verteld.Ga naar eind18 En ook in ons land rees daar terzelfder tijd kritiek op vanuit de Nederlandse hervormingsbeweging. Ook voor het kloosterleven in Engeland bestaan soortgelijke schilderingen van nonnen die een betrekkelijk zelfstandig en comfortabel, maar daarom volgens onze huidige normen nog geen ongeordend leven leidden. Zij hadden bijvoorbeeld zeggingsmacht over eigen bezit, ontvingen en bezochten familie, hielden honden en katten enz.Ga naar eind19 Wat juist de geschiedenis van het klooster Klingental voor ons een extra dimensie geeft, is het feit dat Nider zo nauw bij de eerste hervormingspoging betrokken was. In de dissertatie van Renée Weis-Müller, Die Reform des Klosters Klingental und ihr Personskreis, zijn vele en goed gedocumenteerde gegevens te vinden.Ga naar eind20
Wie Bazel bezoekt, komt nu nog onder de indruk van het geweldige kloostercomplex Klingental aan de overkant van de Rijn, tegenover de plaats waar | |
[pagina 47]
| |
Het klooster Klingental. Detail van een stadsgezicht van Bazel door Matthäus Merian uit 1615.
| |
[pagina 48]
| |
vroeger het dominicanenklooster lag. Sinds het midden van de 16e eeuw is het voor allerlei zeer profane doeleinden gebruikt, onder andere als kazerne. Veel is afgebroken en afgetuigd. Maar toch is het niet moeilijk om je voor te stellen, wat een voortdurende ergernis dat imposante en rijke complex voor de hervormde dominicanen aan de overkant moet hebben betekend. Want zij mochten dan wel met Nider aan het hoofd het geruïneerde mannenklooster in bezit hebben genomen, het vrouwenklooster aan de overkant kregen ze niet klein. Met behulp van hun machtige kring van relaties slaagden de nonnen er tientallen jaren in om onder de leiding van de observanten uit te komen.
Klingental was aan het begin van de 13e eeuw gesticht op het platteland, maar in 1274 uit veiligheidsoverwegingen naar Klein-Bazel gekomen. Het was genoemd naar zijn hoog-adellijke begunstiger Walter von Klingen. Adel was echter geen voorwaarde om te kunnen intreden. Dochters van patriciërsfamilies hadden ook toegang. In een klooster dat door zijn ligging zo afhankelijk was van een welvarende stad, kon dat haast ook niet anders. Veel voorname Bazelse families hadden dan ook allerlei persoonlijke relaties met Klingental: via dochters, tantes, moeders (weduwen), voorouders (die er vaak begraven lagen) enz. De meeste kloosterlingen waren ofwel zeer jong (tussen hun 5e en 10e jaar), ofwel op gevorderde leeftijd als weduwe naar Klingental gekomen. In het klooster troffen zij een situatie die enigszins op een familieverband leek. De meisjes werden toevertrouwd aan een individuele kloosterlinge, bij wie zij introkken. Die leerde hun lezen, zingen enz. Vaak was die non een familielid. Zij werd ‘moeder’ voor haar jonge pleegdochter. Als deze oud genoeg bevonden werd (12 jaar!) om te beslissen of zij in de wereld wilde terugkeren of in het klooster blijven en zij koos voor het laatste, dan kon zij toch bij de ‘moeder’ blijven wonen. Als deze oud werd, kon zij haar verzorgen en tenslotte geld en goederen bij testament van haar erven. De nonnen konden namelijk vrij over hun kleine en grote bezittingen beschikken. Tot de kleine behoorden ringen, rozenkransen, gebedenboeken, meubels, kussens, wandtapijten enz. Tot de grote zowel geërfd vermogen als bezittingen in grond, boerderijen, molens enz., waaruit grond- en pachtrechten werden geïnd. Bij hun leven beheerden zij die bezittingen zelf. Alleen al daarom was het voor hen vanzelfsprekend dat zij moesten kunnen uitgaan en bezoek ontvangen. Een besloten leven - zoals de observanten dat eisten - was voor hen onmogelijk. Zowel de kleine bezittingen als de pacht- en grondrechten gingen bij testament vaak op andere kloosterzusters over. Dat gebeurde ook met het recht op een of meer (soms tot twaalf toe!) klooster-‘cellen’. Meestal kwam alleen het kapitaal dat de nonnen bezaten aan het klooster. Het klooster en zijn inwoners bezaten dus een geweldige economische macht. Bekend is dat in de 15e eeuw alleen al uit meer dan honderd dorpen uit de omgeving van Bazel pacht- en grondrechten naar Klingental gingen. Ook uit Bazel zelf vloeiden de inkomsten toe en verder vanuit vele eigendommen tot ver in het huidige Duitsland en vooral Voor-Oostenrijk. Het beheer van zoveel bezit vroeg natuurlijk een geweldige organisatie. Er was dan ook een enorme staf aan | |
[pagina 49]
| |
lekenpersoneel. De nonnen die leidende functies bekleedden, kregen daarvoor een vergoeding.Ga naar eind21 Al met al een manier van leven, die in de verste verte niet strookte met de normen van orde en tucht, gehoorzaamheid en armoede, die de observantendominicanen uitdroegen. Een leefwijze ook, waar veel dominicanen door hun meer bescheiden-burgerlijke komaf weinig begrip voor hadden. | |
e. Klingental in verzet tegen hervormingToen Klingental naar Bazel was gekomen, waren de nonnen onder de geestelijke leiding van de dominicanen geplaatst. Vanaf die tijd werden zij tot de dominicanessen gerekend, al waren zij dat strikt naar de regel genomen niet. Met de conventuelen-dominicanen hadden zij het goed kunnen vinden. Velen ervan vervulden goed betaalde geestelijke ambten in het klooster. Toen de observanten de macht in het mannenklooster in Bazel overnamen (1429), wisten zij wat hun te wachten stond. De nonnen namen daarom een andere leefregel aan - die van de augustinessen - en vroegen en kregen de geestelijke leiding van de bisschop van Konstanz, tot wiens bisdom Klein-Bazel behoorde. De observanten legden zich daar natuurlijk niet bij neer en een jarenlang touwtrekken begon, dat tegen 1480 een dramatisch hoogtepunt zou bereiken.Ga naar eind22 Het begin van die strijd, die mede via wederzijdse relaties in Rome werd gevoerd, vond plaats met niet alleen de Bazelse burgerij als toeschouwer en soms partij. In het vorige hoofdstuk zagen we dat de nederlaag van Nider en de zijnen zich afspeelde voor de ogen van de vele invloedrijke geestelijke leiders die van heinde en ver naar het Concilie van Bazel waren gekomen. Voelde Nider zich misschien onbewust gedrongen een verklaring voor die nederlaag te zoeken in de richting van duivelse invloed? In de Formicarius maakt hij immers gewag van de duivelse invloed bij kloosterhervormingen.Ga naar eind23 In 1475 werd voor de eerste maal een provinciaal uit de kringen der observanten gekozen. Toen duurde het niet lang of de dominicanen deden een nieuwe poging om Klingental weer binnen hun invloedssfeer te brengen. De nieuwe provinciaal van Teutonia, Jacobus de Stubach, was afkomstig uit het klooster in Wenen, waar hij prior was. Jakob von Stubach (Jacobus Fabri) werd omstreeks 1420 in de omgeving van Salzburg geboren. Hij trad in het dominicanenklooster te Wenen, dat in 1434 overging naar de observantie. Hij werd niet alleen prior in dat o.a. vanwege zijn relatie met de universiteit belangrijke klooster, maar ook vicaris van de gereformeerde dominicanenkloosters in de provincie Austria.Ga naar eind24 Dat hij in 1475 provinciaal werd, was een grote overwinning voor de observanten. Hij zette zich onmiddellijk met grote energie in voor de hervorming van zijn orde. Evenals Nider had hij aan de universiteit gedoceerd. In zijn jeugdjaren moet hij Johannes Nider nog hebben gekend, die immers van Bazel naar Wenen uitweek. Hij zal er ongetwijfeld verhalen over die verwaten en rebelse nonnen hebben gehoord, al was het maar naar aanleiding van Niders geschriften die vanaf 1470 in snel tempo van de drukpers kwamen. | |
[pagina 50]
| |
In de ruim dertig jaar die intussen verstreken waren, was er in de leefwijze van de nonnen weinig veranderd, al waren er wel beloften over en pogingen tot kleine hervormingen gedaan. Renée Weis-Müller komt tot de conclusie dat de klachten tegen de nonnen niet zozeer de kuisheid betroffen, als wel hun eigengereidheid. ‘Ieder doet wat hij wil’, schreef een dienstdoende kapelaan in die jaren aan de bisschop van Konstanz, en hij noemt voorbeelden van nonnen die honden of vogels mee naar het koor nemen, in de gangen gaan kletsen in plaats van naar de (zijn?) preek te luisteren, naar bed gaan, opstaan en eten wanneer het hun uitkomt. Geen orde en regelmaat dus. Overigens moet hierbij in het oog worden gehouden dat deze zegsman in een conflict binnen het klooster betrokken was... En dan waren er natuurlijk de klachten over het gebrek aan kloosterlijke armoede. Maar juist die interpreteerden conventuelen en observanten heel anders.Ga naar eind25 Als provinciaal verwachtte Stubach blinde gehoorzaamheid. Totdat hij de strijd met Klingental aanbond, had hij die ook gekregen. Het voorspel tot die strijd begon al in 1477, toen paus Sixtus IV (1471-1484) een bul uitvaardigde, waarin hij de dominicanen opdracht gaf Klingental te hervormen.Ga naar eind26 Sixtus IV staat bekend als een zeer beïnvloedbaar man. Hij liet zijn familieleden schaamteloos misbruik maken van zijn positie en gaf om aan geld te komen grote uitbreiding aan de verkoopbaarheid van ambten. Een menigte ambtenaren dreef de kosten van brieven en bullen op. Over de omkoopbaarheid van de geestelijke ambtenaren werd veel geklaagd.Ga naar eind27 Waarschijnlijk is de bul van Sixtus IV betreffende de hervorming van Klingental niet door omkoping, maar door pressie van met de dominicanen bevriende personen tot stand gekomen. Het duurde echter nog tot 1480 eer Stubach echt aan de slag kon gaan. Toen pas waren de bezwaren van de bisschop van Konstanz en de financiële reserves van de Raad van Bazel langs allerlei omwegen overwonnen. Stubach trok, met autoriteiten omgeven, naar Klingental om er de pauselijke bul voor te lezen. De nonnen zorgden - volgens al eerder beproefd recept - dat zij die niet konden horen. Zij maakten gewoon te veel lawaai.Ga naar eind28 Iets dergelijks hadden aan het begin van het Concilie van Bazel de concilievaders gedaan, toen er een pauselijke bul zou worden voorgelezen, die een einde moest maken aan het concilie. Zij verlieten eenvoudig de zaal.Ga naar eind29 Om te voorkomen dat de weerstrevende nonnen het klooster zouden verlaten met medeneming van bezittingen, werden zij binnen het klooster gevangen gezet. Op één non na bleven zij weigeren te gehoorzamen. Daarop introduceerde Stubach plechtig en krachtens pauselijk bevel een groep van dertien hervormde dominicanessen uit een naburig klooster. Onder hen waren vier heel jonge meisjes van eenvoudig-burgerlijke afkomst. Eventueel aanwezige nonnen van aanzienlijke familie werden voor de hervorming meestal niet ingezet. Dat zou de positie van het moederklooster verzwakken. De ‘nieuwe nonnen’ moeten zich in de atmosfeer van het rijke, grote klooster, waar de ‘oude’ nonnen aanvankelijk ook nog waren, wel vreemd te moede hebben gevoeld. Onder hun gebrek aan bestuurskunst zou Klingental ras achteruitgaan. De ‘oude nonnen’ hadden na een overeenkomst het klooster verlaten. Slechts een handjevol keerde - nolens volens - terug. Onder hen waren een paar jonge | |
[pagina 51]
| |
wezen, die hun familie niet had willen opnemen.Ga naar eind30 De dag na de installatie van de hervormde dominicanessen schreef Stubach een brief aan de paus, die nog in het Basler Staatsarchiv aanwezig is. Hij maakte daarin de nonnen van Klingental uit voor ‘onverbeterlijk’, voor ‘schaamteloze vrouwspersonen’, een ‘pestepidemie’, ‘doornstruiken die uit de akker des Heren moeten worden getrokken’ en - last but not least - werktuigen van de duivel.Ga naar eind31 In een andere brief aan de paus spreekt hij zijn vrees uit dat, als de hervormde zusters verdreven worden en de ‘oude nonnen’ terugkeren, de plaats aan de duivel zal zijn overgeleverd.Ga naar eind32 Maar al zijn moeite voor de zwaarste opdracht waarvoor hij zich ooit gesteld zag, mocht niet baten. De wereldwijze ‘oude nonnen’ hadden vele beschermers en bleven ook in Rome voor hun zaak ijveren. De doorslag in hun voordeel gaf echter de angst van de paus voor een nieuwe aanval op zijn macht, die vanuit Bazel door een dominicaan werd beraamd. Zijn vroegere vriend, de dominicaan Andreas Zamometić, aartsbisschop van Granea in Turkije, had in de Munsterkerk in Bazel een nieuw concilie uitgeroepen (1482). De prelaat richtte zich tegen de paus en de Curie, die hij wanbeheer verweet. Het was een nieuwe - snel onderdrukte - poging tot kerkhervorming. Zamometić had relaties in het dominicanenklooster en met de Raad van Bazel. Hij had de zaak van het hervormde Klingental bij de paus bepleit. Stubach was daar heel blij mee geweest. De paus reageerde snel. De Basler Rat trof een banbliksem en de dominicanen moesten van de hervorming van Klingental afzien. Zij werden enige maanden later zelfs veroordeeld tot een enorme boete voor de aangerichte schade.Ga naar eind33 De gehoorzame dominicanessen, die door Stubach in Klingental waren geïnstalleerd, werd nu bevolen naar hun oude klooster terug te keren. Maar zij revolteerden en weigerden op hun beurt gehoorzaamheid. Zij voelden zich bedrogen, werden tenslotte met geweld verdreven en zwierven nog jaren rond voor zij ergens een onderkomen vonden.Ga naar eind34
De dominicanen hadden door de hele affaire in Bazel zeer aan gezag ingeboet. Stubach hervormde elders kloosters en werd zelfs nog in 1485 vicaris-generaal in Rome. Maar hij ging al spoedig zwaar aan zijn taak tillen. In 1487 kreeg hij verlof zich terug te trekken en in 1488 stierf hij. Jacobus Sprenger verving hem vanaf 1487 als provinciaal - dus kort na de publikatie van de Heksenhamer - en werd in 1488 tot zijn opvolger gekozen.Ga naar eind35 De nonnen van Klingental zetten hun oude leven voort, maar het was uitstel van executie. Toen de Raad van Bazel in 1524 overging naar de protestantse Reformatie was het met Klingental gedaan. De meeste nonnen trokken weg en trouwden. De overigen verzetten zich nog een tijd, geholpen door hun relaties. In 1557 stierf de laatste abdis. De enig overgebleven non vertrok heimelijk met het testament van de abdis, oorkonden, sleutels en sieraden. In 1559 kwam de Raad van Bazel met haar en haar familie tot een regeling. | |
f. Een oude en een nieuwe manier van levenIn haar slotbeschouwing constateert Renée Weis-Müller dat zowel de ‘oude | |
[pagina 52]
| |
nonnen’ als de ‘nieuwe nonnen’ van hun recht overtuigd waren. Zij gingen echter van een verschillend standpunt uit, dat niet alleen aansloot bij een verschillend maatschappelijk milieu, maar ook bij een ‘oude’ en ‘nieuwe’ manier van leven. De kring van relaties van de ‘oude nonnen’, die vooral bij de adel en het oude stadspatriciaat lag, was zijn machtige positie al aan het verliezen. Het zou niet lang duren of een groep rijke burgers zou de macht overnemen. Het was dezelfde groep die bij de Reformatie in Bazel domineerde. In hun opvattingen en belangen paste het oude Klingental niet...Ga naar eind36 Bij de ‘oude manier van leven’ was zelfverzekerdheid, een zeker comfort en gezellig verkeer met familie en vrienden een vanzelfsprekend recht dat behoorde bij de leefwijze van de eigen stand. Alleen het streven naar heldhaftige deugd kon bewerkstelligen dat men daar afstand van deed. Maar dat was niet voor iedereen weggelegd. Bij de ‘nieuwe manier van leven’ paste soberheid, bescheidenheid, ingetogenheid en discipline: idealen die de kloosterhervormers in hun vaandel droegen, maar evenzeer eigenschappen die bij de middengroepen van de burgerij in hoog aanzien stonden. Om zich met hun ambachten te kunnen handhaven tegenover de rijke bovenlaag en op den duur daarmee te kunnen concurreren hadden zij die eigenschappen hard nodig. Voor vrouwen uit dit milieu moet de hervormde levenswijze heel wat meer vanzelfsprekend zijn geweest dan voor de kloosterlingen die uit de adel of de patriciërslaag kwamen. Toen de macht van die bovenlaag taande en de familierelaties tussen stadsbestuur en rijke kloosterlingen afnamen, werd de ‘nieuwe manier van leven’ voor de stedelijke overheid ook om economische redenen steeds aantrekkelijker. Op een dergelijke situatie werd door Geert Groote ingespeeld, toen hij in 1380 een overeenkomst sloot met het stadsbestuur van Deventer. Hij was zo verstandig om voor de ‘nieuwe manier van leven’ ook een nieuwe stichting in het leven te roepen, die de vorming van een economische macht zoveel mogelijk voorkwam. Klingental was in Bazel een economische factor van groot belang. Het stadsbestuur, dat was samengesteld uit vertegenwoordigers van adel, patriciërs en gilden, was ten tijde van de hervormingspoging van Stubach verdeeld.Ga naar eind37 Pas toen de protesterende burgerlijke middengroepen de macht in handen namen en de protestantse Reformatie introduceerden, kregen de tegenstanders Klingental klein. Radicaal klein. Het klooster zelf werd stadsbezit en diende vanaf die tijd vele profane doeleinden. Nu is het een museum, waarin onder andere stenen beelden staan opgesteld, die werden beschadigd door de beeldenstorm in de Münsterkerk.Ga naar eind38 Het ging niet alleen meer om een oude of nieuwe manier van leven binnen de ene kerk. Het ging om een oude manier van leven binnen de roomse kerk tegenover een nieuwe manier van leven daarbuiten. Maar ook binnen de roomse kerk bleef het streven naar een nieuwe manier van leven bestaan. Er was behoefte aan een aangepaste moraal, geënt op een in toenemende mate door de burgerij bepaalde samenleving. Wij zullen daar in de komende hoofdstukken nog vele malen mee worden geconfronteerd. |
|