Aan de lezer
Waarom deze briefwisseling over literaire critiek, de vraag of zij mogelijk is, waarom zij tot de literatuur kan worden gerekend, welke methode voor de beoefening der literaire critiek de geschiktste is en welke andere dan literaire aspecten zij biedt, werd begonnen, is gemakkelijk te verklaren: omdat de schrijvers, zich als sprekers tezamen in een debat over critiek gemengd hebbende, bemerkten, het voldoende met elkander eens te zijn in hun critiek op de inleider, om - uit het strijdperk getreden - er van overtuigd te zijn, dat zij het in even voldoende mate niet eens waren, om tot een vruchtbare gedachtenwisseling over hetzelfde onderwerp te kunnen overgaan.
Waarom deze briefwisseling werd beëindigd? Omdat het probleem der critiek, behalve gecompliceerd, in wezen onoplosbaar is. Het hier volgende ‘vertoog in brieven’ tracht van dat vraagstuk enkele aspecten te belichten en enkele essentiële elementen nader te bepalen. De schrijvers beseffen, dat zij daarin niet ten volle zijn geslaagd, aangezien het probleem nu eenmaal wortelt in een menselijk geheim, dat niet volledig kan worden ontsluierd. De literaire critiek houdt zich weliswaar bezig met menselijke werken, maar het zijn dan ook werken van mensen die schrijven en daardoor alleen reeds afwijken van het gangbare type. Dit levert vele vraagstukken, waarvan er enige in het volgende essay-in-brieven ter sprake komen. Ongetwijfeld dient de criticus, bij voorbeeld, in het werk door te dringen, maar aangezien schrijven ook een sociale daad is, moet hij eveneens de culturele uitstraling van het werk tot onderwerp van zijn streven maken. Er bestaat dus ten minste een dubbele taak voor hem, doch daarbij blijft het niet. Welke zekerheid heeft de criticus, dat hij tot een definitief einde van zijn arbeid is gekomen? Is het niet waarschijnlijk, dat zijn werkzaamheid altijd ‘open’ blijft? Tot vaststaande oordelen brengt hij het niet, en hij mag ook zover niet komen.
Het einde is zo geheim als het begin.
S.D.
D.A.M.B.
Mei 1952, Leiden / Amsterdam