| |
| |
| |
1 Mei in Buchenwald
In het concentratiekamp Buchenwald, waar Drees een jaar opgesloten
heeft gezeten, heeft hij op 1 Mei 1941 een Meirede gehouden, die hier in
haar geheel volgt:
Waarde toehoorders,
Er zijn er onder u, die, evenals ik, menige 1 Mei-dag hebben medegemaakt onder
zeer uiteenlopende omstandigheden, maar een 1 Mei-vergadering als deze zullen
zij nooit mogelijk hebben geacht. Een samenkomst op de le Mei met een
sociaaldemocratisch spreker midden in een Duits concentratiekamp is wel iets
ongekends, iets, waarvan wij nooit zelfs maar hadden kunnen dromen.
Wèl doorleven wij deze 1 Mei-dag niet zonder te ondervinden, hoe het
Nationaal-Socialisme er zijn stempel op tracht te zetten. Wij worden gewaar, hoe
in dit kamp met zijn schrille tegenstellingen een nationaal-socialistische 1
Mei-viering is georganiseerd. Wij hebben dat kunnen zien op het veld achter onze
barakken, voor het gebouw waarin nu eens films worden vertoond, dan weer
gevangenen worden gegeseld. Wij horen ook nu de schetterende muziek. In
Duitsland heeft het nationaal-socialisme zich meester gemaakt van de
Mei-gedachte en haar trachten om te vormen en te bezoedelen. Wij willen echter
ook nu en hier onze Mei-gedachte tot uiting brengen.
Ik verheug mij erover, dat ik dat kan doen in een bijeenkomst, waarin
gelijkdenkenden en geestverwanten samen zijn met belangstellenden van andere
levensopvattingen en maatschappijbeschouwingen. Deze uiting van medeleven mag ik
wel zien als een getuigenis van de sterke verbondenheid, die tussen velen van
ons is uitgegroeid, nu wij hier als Nederlan- | |
| |
ders van uiteenlopende
richtingen door de overweldiger zijn samengebracht. Mijn woord op de 1 Mei-dag
zal trachten een getuigenis te zijn, ook voor de andersdenkenden, wat voor ons
democratisch-socialisten de le Mei in de loop der jaren geweest is, en wat hij
voor ons onder de tegenwoordige omstandigheden betekent. Daarmede tevens een
getuigenis omtrent de gedachten en de ontwikkeling van het democratisch
socialisme zelf.
De le Mei, zoals wij die nu tientallen van jaren hebben gekend, is geboren uit de
strijd der arbeiders, en een internationale samenwerking.
Uit de strijd der arbeiders. Oorspronkelijk waren de 1 Mei-betogingen in het
bijzonder gericht op de eis van de invoering van de 8-urendag.
Men zou kunnen zeggen, niet anders dan een belang, en dan een
specifiek arbeidersbelang. In het vooropstellen van deze eis echter lag toch wel
iets meer dan een belangenstrijd.
Als belang spreekt, en sprak zeker aan het eind van de tachtiger jaren, toen op
het internationale socialistische congres in Parijs van 1889 werd besloten tot
de 1 Mei-betoging ten gunste van de 8-urendag, nog sterker de noodzakelijkheid
van loonsverhoging of andere stoffelijke verbetering. Dat de verkorting van de
arbeidstijd zo sterk in het centrum van de aandacht stond, en dat in de
Mei-beweging alle andere eisen daarnaast verbleekten, wijst op een
belangstelling voor iets anders dan de enkel stoffelijke kant.
De arbeiders, die tegenover de socialistische beweging stonden, hadden vaak nog
bezwaar tegen een eis tot verdergaande verkorting van de arbeidstijd, omdat zij
vermindering van verdiensten vreesden. De georganiseerden, in het bijzonder de
socialistisch georganiseerde arbeiders, brachten echter in de eis van deze
verkorting tot uiting hun verlangen, niet enkel naar wat minder inspanning en
uitputting, maar naar vrije tijd, om meer vollevend mens te kunnen zijn, om een
werkelijk gezinsleven deelachtig te kunnen worden, om actief te kunnen | |
| |
zijn, niet enkel in de loonarbeid in het bedrijf, maar in
maatschappij en staatkunde.
Zo hartstochtelijk werd dit gevoeld, dat de op zichzelf natuurlijk vrij
willekeurige begrenzing tot 8 uur als een ideaal, als een beginsel, als een
absolute norm werd gesteld. En de geschiedenis heeft in dit geval, gelijk in
vele andere, geleerd, welk een kracht er kan uitgaan van een zo hartstochtelijke
wil, ook als men schijnbaar zo ver boven practische mogelijkheden wil grijpen.
In de jaren na 1890, toen de arbeidsdag dikwijls enkel begrensd werd door de
noodzakelijkheid, ook voor de arbeiders, om te slapen en te eten, toen dagen van
13 en 14 uur veelvuldig voorkwamen, en 12 uur in tal van bedrijven als normaal
werd beschouwd, scheen de achturendag slechts een utopie. Van verwezenlijking op
korte termijn kon dan ook geen sprake zijn. Toch is de schijnbaar onmogelijke
eis uitgangspunt geweest van een beweging, die tenslotte in brede gebieden van
het economisch leven tot volledige verwerkelijking ervan heeft geleid.
Wij stoten ons in het kampleven aan al wat daar buiten ons prikkeldraad voorvalt.
Wij lijden onder excessen, ook al zien en horen wij deze slechts zonder die zelf
te ondergaan. Maar ook de normale gang van zaken voelen wij als een permanente
druk. Daarbij valt ons in deze mooie voorjaarstijd op, de lange werktijd, die
hier wordt opgelegd aan de moderne slaven, die wij zien ploeteren in de
steengroeven, bij het rooien van bomen, bij het voortzeulen van karren met
stenen. Laten wij er ons van bewust zijn, dat die werktijd niet langer is dan in
het begin van de strijd der arbeidersbeweging algemeen als normaal gold. Laten
wij ook daaruit begrijpen hoezeer het gewettigd was, dat de arbeiders
georganiseerd de strijd aanbonden om zich te bevrijden van het juk, dat zij
droegen, en laten wij uit het begrip van de toenmalige verhoudingen eerbied
putten voor die arbeiderspioniers, die, ondanks de ontstellend lange
arbeidstijden, nog het inzicht, de kracht, de durf, de | |
| |
energie
hadden om hun makkers op te wekken tot die strijd, en om daarbij leiding te
geven, en laten wij bedenken, dat dergelijke arbeidstijden ook nu nog in sommige
bedrijven voorkomen, en in achterlijke landen nog vrij algemeen zijn.
De eis van de 8-urendag, waaraan de Mei-dag gewijd was, werd een symbool voor het
verheffen van de strijd voor belangen tot een strijd tevens voor het recht op
vrije ontplooiing der menselijke persoonlijkheid en deelneming aan het
geestelijk leven der mensheid, ook voor de massa, die daarvan vrijwel
uitgesloten was.
Maar ook in ander opzicht groeide, mede door het karakter, dat de 1 Mei-dag
kreeg, de arbeidersbeweging boven een strijd voor groeps- of klassebelangen uit.
De Mei-dag was geboren uit internationale samenwerking. Het internationaal
socialistisch congres van 1889 wekte de arbeiders van alle landen op tot een
betoging op de le Mei, ook met een beroep op hun internationale verbondenheid.
En het feit zelf, dat in alle landen op éénzelfde dag voor éénzelfde eis werd
gedemonstreerd, wekte of versterkte het besef van internationale solidariteit en
saamhorigheid. Het deed zien over de grenzen, het deed de eenheid gevoelen met
makkers in andere landen, maar het deed ook begrip groeien van de
noodzakelijkheid der samenwerking, niet enkel tussen de arbeiders der
verschillende landen, maar tussen de volkeren.
De 1 Mei-dag is dan ook in de loop der jaren, en sterker naarmate spanningen
toenamen en oorlogsgevaar groeide, steeds meer geworden tot een demonstratie
voor vrede, internationale samenwerking, ontwapening.
En ook daarbij verwijdde zich wat ontsprong uit gemeenschappelijk opkomen voor
arbeidersbelangen tot een betoging voor hoge, algemeen menselijke idealen.
Dit alles geldt ook voor het democratisch-socialisme in heel zijn economisch,
maatschappelijk, staatkundig streven. Het is geboren uit de drang der
arbeidersmassa's naar verbetering | |
| |
van hun lot, naar meer welvaart,
naar groter zekerheid van bestaan, naar gelijkberechtiging in de samenleving.
Uit de verhoudingen, waaronder de arbeiders in het kapitalisme leven, kwam
noodzakelijk op de eis naar ingrijpende sociale hervormingen. Maar er moest ook
uit groeien het besef, dat afdoende verbetering slechts te bereiken valt door
een omvorming van een maatschappij van vrije, op winst gerichte concurrentie, in
een samenleving met een door de gemeenschap beheerste productie, die zich een
voorziening in aller behoeften tot doel stelt, en die de ontzaglijke technische
mogelijkheden, die de moderne mensheid kent, weet te gebruiken om allen een
menswaardig bestaan te verschaffen.
En daarmede richtte de strijd van het democratisch socialisme, hoezeer gevoerd in
de eerste plaats door diegenen, die zich de onderliggende klasse gevoelden en
het sterkst onder de maatschappelijke omstandigheden leden, zich tenslotte op
samenwerking tussen de volkeren en binnen de volkeren. Op de opheffing van de
klasse-tegenstellingen door de vestiging van een klasseloze maatschappij.
Kunnen wij onder de tegenwoordige omstandigheden nog met geestdrift en trouw voor
die idealen de strijd voeren?
Worden de woorden van internationale samenwerking, van vrede, van ontwapening,
worden ook de gedachten aan welvaart, bestaanszekerheid niet tot as in onze
mond?
Wij zien de mensheid voor de tweede maal in een kwart eeuw gestort in een hel van
volkerenstrijd.
Wij zien, hoe de middelen der techniek weer worden aangewend tot verwoesting in
plaats van tot opbouw.
Wij weten, dat de oorlog nieuwe haat tussen de volkeren heeft gewekt.
Wij zien het woord ‘socialisme’ gebruikt voor een régime, dat het karakter draagt
van algemene staatsslavernij.
Wij zien, hoe de democratie in een groot deel van de wereld het onderspit heeft
gedolven tegenover dictatuur en terreur.
| |
| |
Is er nog grond voor toekomstvertrouwen? En hoe staan wij tegenover wat wij
vroeger hebben verdedigd?
Met hartstochtelijke belangstelling volgen wij de loop der oorlogsgebeurtenissen.
Wij willen de oorlogsinspanning der landen, die tegenover de As-mogendheden
staan, tot het uiterste opgevoerd zien.
Wij zijn teleurgesteld als er in Amerika, dat mede de wapenen moet leveren,
waarmede Engeland strijdt, spanningen uitbreken, waarbij blijkt, dat er nog
arbeidersgroepen zijn, die hun eisen stellen boven dat belang.
Wij zien daartegenover met instemming, dat vakverenigingen verlenging van
arbeidstijd aanvaarden om de productie op te voeren. Zijn wij militaristische
nationalisten geworden? Leggen wij er ons bij neer, dat in de wereld het
wapengeweld het laatste woord spreekt?
Neen. Wat ons nu drijft is in diepste wezen niet anders dan wat ons vroeger
bewoog. Maar wij geven er ons rekenschap van, dat de wereldontwikkeling een zo
noodlottige loop heeft genomen, dat thans vóór alles en tot het uiterste
vrijheid en recht moeten worden verdedigd.
Verdedigd ook met de wapens. De vrijheid en het recht der volken, de vrijheid en
het recht ook van de individuen.
Wat wij vroeger hebben geleerd, dat de economische ontwikkeling der
kapitalistische vrije concurrentie onhoudbaar doet worden, dat zij zichzelf
onmogelijk maakt, dat is door de feiten bevestigd.
Nergens houdt het vrije spel der maatschappelijke krachten stand. Zoals een
Oostenrijks econoom het eens uitdrukte, er zal op de duur een orde van zaken
ontstaan, waarvan het voorlopig een kwestie van smaak en terminologie zal wezen,
of men het socialisme zal noemen of niet.
Maar vaak komt in een of andere vorm een regeling, een beheersing van bovenaf tot
stand, waarbij ik niet gaarne van socialisme of van beheersing door de
gemeenschap zou willen spreken. Want dit is tevens gebleken, dat zich vormen
kunnen | |
| |
ontwikkelen van beheersing der economie, die niet in het
minst hun humanitaire karakter dragen, die voor ons met de gedachte aan
socialisme onverbrekelijk verbonden was.
Vormen, waarbij de staatsslavernij drukkender is dan ooit het juk was, door het
kapitalisme op de massa's gelegd, waarbij niet een klassenloze maatschappij
groeit, maar een maatschappij met klassen blijft bestaan, die echter alle aan de
willekeur van een despoot en despootjes zijn onderworpen. Waarbij bovendien de
tegenstellingen tussen de volkeren mateloos worden verscherpt, en de
onderwerping van kleinere volkeren aan grotere als ideaal wordt gesteld.
De vraag is niet meer òf de vrije concurrentie gebreideld zal worden en òf deze
door een georganiseerde productie zal worden vervangen, maar hòe.
En dan zeggen wij, dat daarbij voor ons onvoorwaardelijk eis is, handhaving van
de rechtsstaat, handhaving van de geestelijke vrijheid, eerbiediging van de
menselijke persoonlijkheid, en bij de noodzakelijke samenbinding der volkeren,
eerbiediging van de rechten ook van de kleine naties. De vrije volkeren moeten
bereid zijn alles op het spel te zetten om deze waarden te handhaven.
Met bitterheid kunnen wij terugdenken aan de mogelijkheden om de heerschappij van
het geweld en het uitbreken van deze oorlog te voorkomen, mogelijkheden, die
ongebruikt voorbij zijn gegaan. Men heeft na 1918 de noodzakelijkheid van
internationale economische organisatie miskend.
De organisatie der collectieve veiligheid, die de Volkenbond had kunnen brengen,
is achterwege gebleven.
Men heeft lijdzaam toegezien, hoe volk na volk onderworpen werd, toen tijdig
ingrijpen nog zonder bloedvergieten had kunnen geschieden.
Maar het baat niet te treuren om wat werd nagelaten. Nu is niet anders mogelijk
dan de strijd, die moet voorkomen, dat dictatuur en terreur Europa eerst en
daarna de wereld tot één groot concentratiekamp maakt.
| |
| |
Als de afweer gelukt is, moeten de grondbeginselen voor de toekomst worden
gelegd.
Daarbij zal de democratie, een sterker georganiseerde democratie dan wij gekend
hebben, bestaanszekerheid moeten brengen, economische samenwerking tussen de
volkeren, collectieve veiligheid, en zij zal dat hebben te doen op een wijze,
die waarborgt, dat economische binding niet geestelijke vrijheid en menselijke
rechten aantast. Zo is wel het accent van onze strijd verlegd, maar het doel
niet veranderd.
Wij hopen, dat velen zullen openstaan voor deze grote beginselen. Democratie, in
de zin ook van recht en vrijheid; socialisme, economische orde; internationale
samenwerking, een klassenloze maatschappij, en dat alles op den duur voor heel
de mensheid.
Wij weten, dat het ideaal hoog gesteld is, en wij weten ook, dat een dergelijk
ideaal niet in alle volmaaktheid verwezenlijkt wordt. Toen vele jaren geleden
aan de oude Liebknecht de vraag gesteld werd, hoe hij zich de verwerkelijking
van het socialistisch ideaal dacht, begon hij zijn antwoord met de schijnbaar
nuchtere en sceptische opmerking: een ideaal gaat niet in verwezenlijking. Dat
is een algemene waarheid. De gelovige Christen zal zeggen, dat de oorzaak ligt
in de zondigheid van de mens. Anderen zullen het anders uitdrukken, maar
erkennen, dat in de onvolkomenheid van de mens de onmogelijkheid ligt van
volmaaktheid van wat hij tot stand brengt. Maar dit besef mag niet leiden tot
kleinmoedigheid of tot het beperkt houden van onze doeleinden. Het best
mogelijke wordt niet verkregen zonder zijn streven te richten op wat tenslotte
niet geheel bereikbaar is. Thorbecke heeft gezegd: niemand heeft de
verwezenlijking van zijn ideaal in de hand, maar waarheen koerst hij, die het
niet in het oog houdt?
Zo hopen wij straks, als voor ons de gevangenschap van het concentratiekamp en
voor de mensheid de hel van de oorlog geëindigd zullen zijn, weer de hand aan
het werk te slaan. In de maatschappelijke en staatkundige activiteit van de dag
het oog | |
| |
gericht houdend op een groot en hoog doel, dat ons te liever
zal zijn geworden nu wij het volstrekte tegendeel daarvan op zo verschrikkelijke
wijze hebben doorleefd.
|
|