officier opnieuw den chronometer geraadpleegd en was tot de overtuiging gekomen, dat men de Kaap reeds voorbij was.
Dadelijk liet hij de tweede boot naderbij komen en zeide:
- Mannen, we zijn nu zoover voorbij de Kaap gedreven, dat wij die met deze kleine boot en zulk een onstuimige zee, moeielijk zullen kunnen bereiken vóór het water en onze proviand op zijn. We hebben echter nog twee kansen: hier blijven kruisen, totdat wij door een schip gezien worden òf met alle mogelijke vlugheid voortroeien om te trachten eenige onbewoonde eilanden te bereiken, die hier in het westen moeten liggen. Ik weet waarlijk niet of wij water of eilanden zullen vinden, maar dit laatste is mogelijk. Ik laat ulieden de keuze; gij kunt zeggen, welken weg wij zullen opgaan.
De matrozen overlegden eenige minuten met elkander; toen zeide Jonas, die het bevel voerde over de tweede boot:
- Wij zijn er voor, om naar de eilanden te stevenen, luitenant. Daarmede verliezen wij de kans niet om een schip te ontmoeten, ofschoon de eilanden zich een weinig bezijden den gewonen weg bevinden; blijven wij daarentegen hier, dan vergaan wij waarschijnlijk bij den eersten storm. Van walvischvaarders heb ik vernomen, dat er op de eilanden water is; wij zouden daar wat rust kunnen nemen en bij gunstig weder altijd naar een schip uitzien. Wij meenen, dat dit het beste is, luitenant.
- Dit is ook mijne meening, zeide de luitenant. Heeft iemand hier ook iets tegen in te brengen?
- Wij zijn het allen eens, riepen de matrozen.
- Welnu, vooruit dan, jongens, zeide de officier. Binnen twee dagen moeten wij de eilanden bereikt hebben. Met onze buksen zullen wij wel eenige vogels en robben kunnen schieten en als wij slechts water vinden, dan is onze toestand nog niet van de ergste.
De noordoostenwind, die in de streek van de Kaap de Goede Hoop gewoonlijk het karakter van een passaatwind aanneemt en dikwijls weken lang aanhoudt, verminderde de volgende twee dagen niet. Wijl de booten ook een gedeelte