Hans Sterk, de olifantenjager. Avonturen uit het leven in Zuid-Afrika
(1911)–Kapitein Drayson– Auteursrecht onbekend
[pagina 29]
| |
Vierde hoofdstuk.Het vertrek naar de jachtplaats van den vorigen dag. - Een verradelijke aanval der Matabele's. - Strijd met de Matabelesoldaten. De moord op Zeidenberg.Het was 't beste, dat wij de Kaffers de wagens naar de plaats lieten brengen, waar de geschoten olifanten liggen; dan kunnen wij intusschen voortrijden, zeide Hans. - Meent ge, dat wij het spoor volgen moeten, Viktor, of zullen wij beproeven den olifanten den weg af te snijden? - Ik geloof, dat wij het beste doen met het spoor te volgen, sprak Viktor. Wat denkt gij er van Hendrik? - Ik geloof, dat wij het spoor op de plaats moeten onderzoeken, waar wij de olifanten het laatst hebben gezien; dat is de zekerste weg. Na deze korte beraadslaging steeg het gezelschap te paard, om de jacht voort te zetten. Op den weg naar het tooneel van den vorigen dag vertoonde zich slechts weinig wild, maar dit schreven de jagers toe aan het geweervuur van den vorigen dag. De zon was intusschen opgegaan en deed den zwaren dauw opdrogen, die de struiken gedurende den nacht bedekt had. Voor hare brandende stralen trok de nevel op en het landschap nam weder zijn gewoon tropisch karakter aan. | |
[pagina 30]
| |
Hans, die zijn verrekijker voor den dag gehaald had, om den omtrek beter te verkennen, riep plotseling: - Daar staat een van onze Kaffers bij de olifanten! Wie kan vóór ons daar aangekomen zijn? - Het is misschien Nquane, hij is zeer flink en zal ons in den nevel voorbijgereden zijn. - Neen, zeide Hans, Nquane gaat evenals alle Kaffers niet graag uit, dan als de zon de lucht gedroogd en verwarmd heeft. Het kan veeleer een Matabele zijn. Dat komt er niet op aan, zeide een der Boeren, laten wij verder rijden, dan zullen wij het wel dadelijk zien. Toen zij het woud naderden, waren geen Kaffers te bemerken, zoodat allen, Hans uitgezonderd, in twijfel geraakten, of hetgene, wat zij voor een mensch hadden gehouden, niet misschien een boomstronk was. Nu verliet het gezelschap het vlakke land en reed men het bosch binnen. Zij waren nauwelijks een paar honderd pas daarin doorgedrongen, toen plotseling een gil weerklonk en zij zich aan alle kanten door Matabele's omringd zagen. Het waren ongeveer tweehonderd man, die met luid geschreeuw op de Blanken afkwamen, terwijl zij tot vermeerdering van het lawaai met hun lange speren tegen hunne schilden sloegen. In een oogenblik hadden de jagers den eenigen weg ter redding uit het hun bedreigende gevaar ingezien, Zij wendden hunne paarden snel om, losten een vernielend salvo op de Matabele's, die hun den terugweg versperden en stormden naar de opening, die hunne kogels gemaakt hadden. Hun aanval kwam zóó onverwacht en hun doorbraak zoo snel, dat de jagers zich binnen vijf minuten buiten het bosch bevonden en geene verdere verliezen te beklagen hadden dan twee door de speren hunner aanvallers gewonde paarden. - De lieden behooren tot de bende van dien alouden booswicht Moselekatse, zeide Hans; wij moeten beproeven hen uit het woud te lokken en dan geen enkele van hen sparen, | |
[pagina 31]
| |
anders nemen zij onze wagens en onze ossen weg. Hebt ge allen geladen, mannen? vroeg Hans, die hoewel een der jongste van het gezelschap zijnde, dadelijk de plaats van aanvoerder ingenomen scheen te hebben. - Wij zijn allen klaar, luidde het antwoord van zijn makkers. - De Matabele's komen hier heen, zorgt nu, dat geen schot zijn doel mist. Een dozijn schoten knalden en de vallende lichamen der Wilden lieten dezen dadelijk den ernst van den strijd inzien. Daar de Matabele's twee afdeelingen vormden, om de jagers in te sluiten, was eene spoedige terugtocht noodig. Intusschen was ieder der jagers in staat, ook in den snelsten galop zijn geweer te laden. Nadat zij zich ver genoeg teruggetrokken hadden om het gevaar van omsingeld te worden te ontkomen, hielden de Boeren stil en vuurden hunne doodaanbrengende geweren op den vijand af. Toen de aanvoerder der Matabele's bemerkte, dat deze manier van strijden weinig uitzicht op overwinnig beloofde, verzamelde hij zijn mannen en begon hij den terugtocht. Intusschen waren de jagers niet van plan den vijand te sparen; zij volgden hem op den voet en schoten de Matabele's met zekerheid neder, totdat deze het dichtste deel van het bosch bereikt hadden, waar de paarden nutteloos werden en de jagers het niet waagden tegen een tienmaal sterkere macht te voet op te trekken. Na een korte beraadslaging besloten zij, dat ééne afdeeling zou blijven, om de Matabele's te bewaken, terwijl de overigen zoo snel mogelijk de wagens op zouden zoeken, om deze in geval zij mochten aangevallen worden, te verdedigen. Dit laatste was veel moeielijker dan de lichte, gemakkelijke ruitermanoeuvres uit te voeren, die bij den aanval der zwarte krijgers met zulk een goed gevolg waren in toepassing gebracht. In de geheele geschiedenis der Engelsche koloniën zijn niet veel gebeurtenissen te vinden, die van meer gewicht | |
[pagina 32]
| |
kunnen geacht worden - om de gevolgen - dan die verhuizing van ongeveer vijf duizend Boeren uit het Oostelijk gebied van de Kaap de Goede Hoop, die ontevreden met de regeering, waaronder zij leefden, met vrouw en kind, have en vee de wildernis introkken, om daar, ver van de Engelsche heerschappij, een nieuw vaderland te stichten. Dat geschiede in 1836, onmiddelijk voor de gebeurtenissen waarmede ons verhaal begint. Over een groot deel van het gebied, dat ongeveer onder den zes en twintigsten breedtegraad ligt, heerschte toen een opperhoofd, Moselekatse genaamd, wiens volksstam de Matabele's genoemd werden. Van geboorte een Zoeloe, was het hem gelukt een nieuwen stam van krijgers te vormen, die gedurende eeniger tijd met de Griqua's aan de Oranjerivier in oorlog leefden, daar de laatsten beproefd hadden, de buitengewoon rijk van vee voorziene Matabele's hunne kudden af te nemen. De Griqua's, een Hottentottenstam, zijn bijna Blanken, daarom beschouwt een Matabele iederen Blanke als zijn doodvijand. Daar Hans en zijn gezelschap geloofden, dat de streek, waarin zij gingen jagen, te ver verwijderd was van het gebied der Matabele's om gevaarlijk te zijn, hadden zij er niet aan gedacht, om een gezant vooruit te zenden, om hunne in aantocht zijnde jacht aan te kondigen. Waarschijnlijk zouden zij ook door de krijgers van Moselekatse onopgemerkt gebleven zijn, indien niet een afdeeling Matabele's de opdracht had gehad, een verkenningstocht in Natal tegen de Zoeloe's te doen, die, zooals men vertelde, toebereidselen maakten om een inval in het gebied der Matabele's te wagen. Op hunnen terugtocht hadden deze lieden het schieten der blanke jagers gehoord en dadelijk het plan gevormd om hunne geweren te veroveren, en die aan het opperhoofd te brengen. Terwijl zij zich zorgvuldig voor de oogen der Boeren verborgen hielden, hadden zij de gedoode olifanten ontdekt en dadelijk geraden, dat de jagers den volgenden dag terug zouden keeren, om zich in het bezit van het ivoor te stellen. Deze | |
[pagina 33]
| |
gelegenheid wilden zij gebruiken om de Blanken in een hinderlaag te laten vallen en hen dan plotseling te omsingelen. Dat alles was voorzichtig bedacht, maar tengevolge van de dapperheid en vastberadenheid der jagers werd toch hun aanslag verijdeld. Ondertusschen waren de Matabele's zeer gevaarlijke vijanden, die, voordat zij handelden, eerst altijd heel goed nadachten. Hadden de jagers echter een begrip van hunne slimheid gehad, dan waren zij over het einde van den strijd minder tevreden geweest, dan dit thans het geval was, nadat zij hunne aanvallers gedwongen hadden zich in de beschutting van het kreupelhout terug te trekken. Van de jagers bleven er vijf bij het bosch om den vijand te bespieden; terwijl Hans Sterk, Viktor en drie andere Hollanders naar de wagens terugkeerden. Nadat zij eenige mijlen in draf doorgereden hadden, lieten zij hunne paarden stapvoets gaan, om de dieren wat uit te laten rusten. - Dit kan een slechte dag voor Moselekatse worden, zeide Viktor, want bij Oranjerivier zijn wij veel sterker dan hij; en als wij een troep mannen verzamelen konden, om hem aan te vallen, zouden wij hem zeer zeker overwinnen. Bovendien heeft hij dadelijk volop met de Zoeloe's te doen, die hem stellig na korter of langer tijd zullen aanvallen. - Ik geloof, zeide een andere Boer, dat het niet moeielijk zou zijn eene afdeeling te vormen om de Matabele's aan te te vallen, want daar zij veel vee bezitten, kan men den deelnemers een goeden prijs beloven. - Van morgen vroeg was het hun toch bijna gelukt, ons te overvallen, zeide Hans. Het is ons geluk, dat zij ons van nacht niet hebben aangevallen, want dan hadden zij ons geheel overrompeld; maar daar komt Nquane, die zeer veel haast schijnt te hebben. De Kaffer had de jagers nauwelijks herkend, toen hij hen met groote haast tegemoet liep, terwijl hij allerlei gebaren maakte. Toen hij hen bereikt had, zeide hij: Hans Steerk. | |
[pagina 34]
| |
- Hoofden, de Matabele's hebben de wagens overvallen, Coper en Jack gedood en alle ossen en paarden medegevoerd. Oh, het is heel erg! Uitroepen van hevigen toorn en van de uiterste verbazing werden bij dit bericht geuit, want de jagers wisten, dat zonder de ossen de geheele inhoud hunner wagens zonder waarde was, daar zij elk oogenblik door de krijgers van Moselekatse weggesleept konden worden. - Hoeveel Matabele's waren er wel? vroeg Hans. De Kaffer opende en sloot de handen vijf maal, zoodat hij op deze wijze te kennen gaf, dat het ongeveer vijftig man geweest waren. - Slechts vijftig! riep Hans uit. Wij zullen hen dadelijk nazetten; het zal ons toch niet moeielijk vallen vijftig Matabele's terug te slaan; dan komen er voor ieder onzer slechts tien. Ga nu naar de wagens terug, Nquane, we zullen je dadelijk de ossen terug brengen. De jagers gaven hunne paarden de sporen en reden snel weg in de richting, die de roovers hadden ingeslagen, en het duurde niet lang of Hans had met behulp van zijn verrekijker de ossen en hunne dieven ontdekt, die hun ongeveer twee mijlen vooruit waren. - Een prachtig vlak land, dat voor een schermutseling te paard als geschapen is! Nu zullen wij die negers eens toonen, waartoe wij wel in staat zijn. Nauwelijks hadden de Matabele's de ruiters ontdekt, die hen in een rustig, gelijkmatig tempo naderden, of zij lieten twee hunner bij de ossen en met luid geschreeuw liepen zij de jagers in eene lange rij te gemoet. De paarden der Boeren waren echter zoo goed gedresseerd, dat het rumoer der Zwarten hen volstrekt niet verschrikte; de jagers konden ook vanaf de ruggen hunner paarden schieten, zonder dat deze zich bewogen. Daarbij waren de vijf welgewapende Blanken veel gevaarlijker vijanden dan de Matabele's schenen te gelooven, want tot nu | |
[pagina 35]
| |
toe hadden zij slechts met de Griqua's en Hottentotten te doen gehad. Toen de Hollanders stilhielden en hunne geweren aanlegden om te vuren, stormden de Matabele's op hen in, waarbij zij, zooals het scheen, spottende kreten uitstieten. Plotseling knalden vijf schoten en vijf Zwarten stortten doodelijk getroffen op den grond. In een oogwenk hadden de jagers hunne paarden omgewend en ontweken zij in een stevigen galop den aanval van den vijand met zijn talrijke speren. Hetzelfde plan volgende al 's morgens, laadden de jagers hunne geweren weder en wendden zich opnieuw tegen den vijand, die intusschen de vervolging opgegeven had en naar de ossen was teruggekeerd. De Matabele's hadden blijkbaar geen juist begrip van de manier van vechten der Boeren, daar zij zeer langzaam terugtrokken, omdat zij waarschijnlijk geloofden, dat hunne vijanden trachtten een goed heenkomen te zoeken, maar zij zagen spoedig hunne vergissing in. De Boeren reden opnieuw tot op honderdvijftig pas naar hen toe en losten daarop een paar salvo's op de opeengedrongen menigte, waarvan er ongeveer een dozijn werd gedood. Nu eerst erkenden de Matabele's de macht hunner tegenstanders en zij namen de vlucht naar alle richtingen, onder achterlating van de ossen. Nog langen tijd werden zij, vervolgd, totdat de vervolgers gebrek aan amunitie kregen en zij naar hunne ossen moesten terugkeeren, die onbekommerd om den strijd, die om hen heen plaats had, gedurende den geheelen tijd rustig gegraasd hadden. De dieren werden nu naar de wagens teruggedreven en spoedig daarop weder ingespannen, waarna de vijf Hollanders en de Kaffer de spannen naar de tegenovergestelde richting van het Matabeleland leidden. Men had de beide Hottentotsche veedrijvers dood gevonden, maar er waren slechts weinige voorwerpen van de wagens meêgenomen, daar het medevoeren van hun buit den roovers bij hunne vlucht te gevaarlijk geweest was. De beide afdeelingen der Matabele's hadden in verstandhouding met elkaar gehandeld. | |
[pagina 36]
| |
De eene zou de wagens bewaken om ze mede te nemen, zoodra de jagers vertrokken zouden zijn; terwijl de andere afdeeling zich in de nabijheid der doode olifanten in hinderlaag gelegd had, om de jagers bij het ingaan van het bosch te overrompelen. Beide plannen waren nu echter geheel mislukt en het eenige gevaar, waarvoor de jagers nog vreesden, was de mogelijkheid, dat de overwonnen Matabele's, in de zekerheid, dat de wagens langzaam vooruit kwamen en dagelijks hoogstens vijf en twintig mijlen konden afleggen, met een grootere strijdmacht terug konden komen, om hunne nederlaag te wreken. Eer Hans de legerplaats verliet, schreef hij eenige woorden op een stuk papier, maakte het vast aan een in den grond gestoken stok, welks uiteinde naar de zon wees. Op het briefje had Hans een kort bericht van de gebeurtenissen van den dag geschreven en den stok daarom naar de zon gericht, om zijne makkers, die, zooals hij wist, spoedig naar de legerplaats terug zouden keeren, het uur van zijn vertrek aan te wijzen. - Het is treurig voor ons, als de rivieren gezwollen zijn, zeide Hans tot Viktor, terwijl zij beiden achter den laatsten wagen reden, - een dag oponthoud kan ons ons geheele eigendom kosten. - En ons leven bovendien! zeide Viktor. - Ons leven niet, zoolang wij waakzaam zijn, onze paarden blijven leven en onze ammunitie toereikend is. Wij kunnen tegen elk aantal Matabele's strijden, zoolang zij maar geen vuurwapenen hebben. Van den dag af echter, dat zij geweren en kruit hebben, kan het ons jagers moeielijk worden; want door hunne overmacht zijn zij dan zeer gevaarlijk. - De Engelsche kooplui leveren hun geweren, zoo veel zij maar willen, hernam Viktor, en door die geweren zullen wij of onze kinderen eenmaal het onderspit delven. Nadat de ossen een volle twee uur getrokken hadden, begonnen zij sporen van vermoeienis te vertoonen, doch daar | |
[pagina 37]
| |
een onmiddellijke aanval nu niet waarschijnlijk was, werd er halt gehouden en het middagmaal bereid. Doch nauwelijks was het vuur aangestoken en met het koken een begin gemaakt of de jagers werden door het hun zoo welkome gezicht hunner makkers verheugd. Twee hunner reden te paard, daar één der dieren tengevolge van een speerwond gestorven was, maar daar zij vijf reserve-paarden bij de wagens hadden, was dit verlies niet onherstelbaar. De nieuwaangekomenen berichtten, dat de Matabele's het niet geraden hadden geacht, om zich nog eens met hunne blanke vijanden te meten. Het geheele gezelschap beklaagde zich luid over de trouweloosheid van de Matabele's om hen aan te vallen, terwijl de Boeren toch met Moselekatse in vrede leefden. Er werd door het gezelschap besloten, spoedig wraak te nemen en wel zoodra zij tot dat doel een genoegzame krijgsmacht verzameld zouden hebben. De jagers waren allen van meening, dat men geen tijd moest verliezen om uit deze streek van daan te komen; zoo werden de ossen ingespannen en de reis voortgezet. Gedurende de beide volgende dagen kreeg men den vijand niet te zien. Hoewel de jagers wild in overvloed aantroffen, schoten zij alleen, als zij zich van voedsel moesten voorzien, om hunne ammunitie voor een nieuwen aanval der Wilden te sparen. Op den derden morgen bemerkten de jagers in de verte een voorwerp, dat er als een gebroken wagen uitzag, maar er schenen noch menschen, noch vee in de nabijheid te zijn. Zulk een gezicht midden in de wildernis wekte dadelijk hunne nieuwsgierigheid; terwijl de ééne helft bij de wagens bleef, reden de overigen er heen om het voorwerp nauwkeuriger te bekijken. Toen zij de plaats naderden, kwam er een man uit een daar dicht nabijzijnd boschje en hinkte naar hen toe, terwijl hij allerlei gebaren met zijne handen maakte. Het was een Hottentot, die uit verscheidene wonden bloedde en half verhongerd scheen te zijn. | |
[pagina 38]
| |
Nadat zij hem wat eten gegeven hadden, deelde hij hun mede, dat hij de voerman van een der drie wagens van een Hollander was, en dat deze de streek met zijne lieden doorkruist had om op antilopen te jagen. Bij het aanbreken van den dag waren zij door eene afdeling Matabele's overvallen, die eenigen, waarbij de kinderen van den Hollander waren, levend hadden ontvoerd, den Hollander zelf echter en eenen Hottentot gedood hadden en ook hem doodgestoken zouden hebben, als hij zich niet dood had gehouden. Hans Sterk, die, terwijl hij naar de vertelling van den Hottentot luisterde, den wagen en de rondomliggende stukken hout bekeek, vroeg opeens naar den naam van den Hollander. Zeidenberg, riep Hans uit, terwijl hij zijne buks vaster beetpakte - en waren zijne kinderen bij hem? - Ja, zeide de Hottentot, de kinderen zijn door de Matabele's medegevoerd! - Vrienden, zeide Hans, zich tot zijn makkers wendende, binnen twee maanden zou Katharina Zeidenberg mijne vrouw worden. Ik zweer, dat ik haar uit de handen der Matabele's zal bevrijden òf daarbij den dood zal vinden. Wie van u wil mij ter zijde staan? - Ik, antwoordde Viktor. - Ik ook, zeide Hendrik. - En ik, zeide ieder der overigen. - Er werd dadelijk besloten, de reis voort te zetten, tot men de wagens in veiligheid had gebracht, daar de jagers met hunne half verhongerde paarden aan een vervolging der Matabele's, die bovendien een voorsprong van twee dagen hadden, niet konden denken. Meer mannen en meer ammunitie waren noodig om een expeditie met goed gevolg tegen Moselekatse en zijne krijgers te ondernemen. De gewonde Hottentot werd in een wagen gebracht en de verdere reis zoodanig versneld, dat de jagers drie dagen daarna de Nama-Hari-rivier overtrokken en daar zelfs een groot aantal Boeren aantroffen, | |
[pagina 39]
| |
die ten Zuiden van de rivier hun lagerGa naar voetnoot*) hadden opgeslagen. Het bericht van den aanval op de jagers, het vermoorden van Zeidenberg en de ontvoering van zijne kinderen wekten zoozeer den toorn en de wraakbegeerte der Hollanders op, dat zij zich allen bereid verklaarden de wapens tegen het zwarte opperhoofd op te vatten. Ook werd niet vergeten, dat de Matabele' reusachtige kudden vee bezaten, die natuurlijk het eigendom der overwinnaars zouden worden. Wie echter de overwinnaars zouden zijn, scheen nauwelijks twijfelachtig te wezen, als men de aan vechten gewende Boeren, voorzien van hunne getrokken dubbelloops geweren met de wilde, slecht gewapende Zoeloe's vergeleek. |
|