| |
| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
Het plan der jagers. - Aanval der olifanten. - De jachtbuit.
Welke jager van ons bijna geheel ontgonnen en dicht bevolkt land, kan zich van zulk een gevaarvolle jacht een juiste voorstelling maken? Wie kan zich een begrip vormen, wat eigenlijk zulk een strijd met een kudde groote wilde olifanten voor de beheerschers van Afrika's oerwouden is? Wat is een vossenjacht over de grasvlakte van Oud-Engeland, een everzwijnenjacht in de wouden van Noord-Duitschland, een hertenjacht op de Veluwe, in vergelijking met de kracht en bedrevenheid, die noodig zijn om de list en de reuzenkracht van een geweldigen honderdjarigen olifant, die aan alle kogels en speren van zijne vijanden tegenstand biedt, te bedwingen.?
Het bloed vloeit sneller door de aderen bij de gedachte, in het dichte gewas van een Afrikaansch oerwoud alleen te staan, slechts weinige schreden van een dezer waakzame reuzen verwijderd, wiens voet den mensch even gemakkelijk kan vertreden, als deze een muis of een rat dood trapt, en tegen welks aanval geen enkele hindernis bestand is. Om in de nabijheid van een troep dezer monsters zich zeker te kunnen verbergen, om hunne bewegingen nauwkeurig gade te
| |
| |
slaan en de gunstige gelegenheid voor het doodelijk schot af te wachten, waarop dan het wildst en woedendst gebrul van het gewonde dier volgt, dat is in de hoogste mate prikkelend oogenblik van zulk een jacht.
Stelt men zich het met de prachtigste bloemen bedekte en door allerlei bonte vogels bevolkte tropisch landschap voor, terwijl sierlijke gazellen naar alle richtingen het ongewone, door de jagers veroorzaakte rumoer ontvlieden, dan wordt ons het geheim van dien vurigen jachtlust verklaarbaar, die allen, die eens aan deze soort ‘sport’ gedaan hebben, aantrekt, en hoe deze jachtavonturen voor zulke lieden een levensbehoefte wordt. De mannen, die Hans vergezelden, waren insgelijks geoefende jagers, en het gezicht der rustig grazende olifanten vervulde hen met nieuwen strijdlust.
- Wij mogen ons niet laten zien, zeide Hans, de struisvogels daar beneden hebben ons reeds bemerkt; zij mochten hunne onrust eens aan de olifanten mededeelen. Wij zullen ons terugtrekken en overleggen, wat ons te doen staat.
Het geheele gezelschap verliet zijn hooge standplaats op den heuvel en ging zich in het gras legeren, zoodat men ook aan de scherpste blikken was onttrokken, uitgezonderd misschien aan die der gieren, die hoog in de lucht in cirkels rondvlogen. Ieder der jagers onderzocht den toestand van den grond, die het gezelschap van de rivier scheidde, in welker nabijheid de olifanten graasden.
Na eene stilte van veinige minuten vroeg een der oudste mannen aan zijn makkers, welk plan zij gemaakt hadden.
- Spreek gij het eerst, Pieter, antwoordde Hans, daarna zullen wij onze meening zeggen.
- Ik geloof, zeide Pieter, dat wij ons naar rechts moeten wenden, dat boschje moeten ingaan, en dan naar de rivier moeten sluipen, totdat wij in de nabijheid der olifanten zijn. Bijna alle stemden met dit plan in, behalve Hans, die zeide, dat hij om twee redenen een ander plan beproeven wilde.
| |
| |
- Ten eerste is de wind voor dezen tocht ongeschikt, daar hij onze lucht bij het ingaan van het boschje dadelijk naar den olifant toevoert. Dan ligt dat groote dichte woud ongeveer een mijl achter de olifanten. Zoo gauw zij dat binnengaan, krijgen wij hen niet weer te zien. Om deze redenen ben ik er voor, dat wij ons links wenden, ons tusschen het bosch en de kudde plaatsen en dan wachten, totdat zij ons onder het grazen genaderd zijn. Voor het geval, dat zij zich uit de voeten trachten te maken, moeten zij in de richting van onze wagens loopen, en als wij ze vandaag niet allen dooden, dan kunnen wij de vluchtelingen morgen te paard vervolgen.
Na eenig talmen keurden de jagers dit plan goed, en besloten om nu tot den aanval over te gaan. Ieder onderzocht het slot van zijn geweer, voorzag het van nieuwe patronen en inspecteerde den inhoud van zijn patroontasch: daarna begaven zij zich achter elkander in de afgesproken richting voorwaarts.
Als door jagers in den omtrek olifanten zijn ontdekt, dan is het natuurlijk, dat er niet op een kleiner dier geschoten wordt.
Indien zich dus een jagergezelschap verstrooid heeft, dan is één schot genoeg, om dadelijk bij elkaar te komen, daar men weet, dat er alleen op olifanten wordt geschoten. Een vette eland, wiens verschijning de Kaffers deed watertanden, liet men rustig onder eenen boom staan, en met verwondering naar een voor hem nieuw schouwspel, een kudde tweebeenige schepsels, kijken, die zijn weidegrond doorliep. Een schot had niet alleen den ganschen omtrek verontrust, maar ook den nutteloozen dood van een dier veroorzaakt, iets dat ieder echte jager vermijdt.
Terwijl de jagers iedere verhooging van den grond, elk boschje gebruikten om zich te verschuilen, liepen Hans en zijne makkers om de plaats waar de olifanten graasden, heen, en maakten, toen zij hen ongeveer achthonderd pas vooruit
| |
| |
waren, halt, zonder dat deze waakzame, scherpzinnige dieren hunne aankomst bemerkt hadden. Ieder van de jagers plaatste zich nu achter een boom en wachtte op een teeken van den aanvoerder, voordat de aanval begon.
Men bemerkte spoedig, dat de olifanten hen onder het grazen naderden; indien de jagers zich slechts rustig hielden, moest het wild onder het bereik van hunne kogels komen. De kudde bestond uit twaalf reusachtige, met groote slagtanden gewapende dieren, zoodat bij hunne nadering de harten der jagers in afwachting van den strijd die volgen zou, wel wat sneller begonnen te kloppen.
Rustig grazende kwamen de woudreuzen dichter bij de plek van hun verderf, waar de jagers in hinderlaag lagen opgesteld, maar ze schenen daarvan reeds de lucht gekregen te hebben; want van tijd tot tijd bleven zij met ver vooruitgestoken snuit staan en snoven de lucht op, als wilden zij zich hierdoor zekerheid verschaffen, welk ongewoon bezoek zich voor hen in het woud bevond. Vooraan den troep ging een geweldig groote mannetjesolifant, die uitstekend voor aanvoerder geschikt was. Met den snuit in de lucht en hoog opstaande ooren liep hij vooruit; plotseling hield hij stil en zoog met groote snelheid de lucht in, terwijl hij zich voortdurend van de eene zijde naar de andere wendde, met eene beweeglijkheid, die bij zulk een groot dier zeer verbazingwekkend is.
Zijn rusteloos oog nam iederen boom en iedere struik waar, en zijne dreigende houding duidde aan, dat hij bereid was zich met elken vijand, welken ook, te meten.
Plotseling moest hij iets verdachts bemerkt hebben, want hij hield zijn snuit hoog in de lucht en uitte eenige scherpe gillende geluiden als die van een trompet, die zeker twee mijlen ver gehoord konden worden. De kudde beantwoordde deze waarschuwing door een diep, brommend geluid; de dieren stonden echter dadelijk stil, onbeweeglijk, als uit ijzer gegoten, en slechts de beweging van hunne groote ooren duidde hunne
| |
| |
onrust aan. Een volle twee minuten lang bleven zij in deze waakzame houding staan; toen liet de aanvoerder weder een diepen kreet weerklinken en de geheele troep liep voorwaarts.
Daardoor gingen zij een gewissen dood tegemoet, want alras was de voorste onder schot gekomen en de buksen, klaar om te schieten, werden op het kolossale dier gericht. Gedurende een oogenblik heerschte er een diepe stilte, die slechts door den zwaren stap der olifanten afgebroken werd, daarop weerklonk als met één slag de donderknal van verscheidene zware geweren. In een oogenblik was het tooneel veranderd. De vooraanloopende olifant wankelde, terwijl hij een waren hagelregen op het lichaam kreeg maar zijn; sterk lichaam behield nog genoeg levenskracht om met een gillend gebrul naar een boom te stormen, waarachter twee jagers zich verborgen hadden. De boom was groot en sterk, en de jagers geloofden, dat hij zelfs den aanval van den olifant weerstaan zou, maar de door den doodschrik opgewekte woede van het sterke dier verdubbelde zijne kracht en zijn aanval op den boom was dan ook zoo geweldig, dat hij als een riet afbrak, zoodat het den jagers slechts met moeite gelukte om uit te wijken en niet door den vallenden boom gekwetst of vermorseld of .... door den woedenden kolossus vertrapt te worden. Terwijl de olifant, blind van woede, verder zijn weg vervolgde, kreeg hij een nieuw salvo uit den tweeden loop van de geweren der Boeren. Uit vele wonden bloedend, zette hij zijn dollen loop nog een klein poosje voort, daarna hield hij plotseling stil, stak zijn snuit in de hoogte, alsof hij daarmede zijn nederlaag te kennen geven wilde en viel met zulk een geweldigen schok op den grond, dat de aarde van zijn val dreunde.
De overige olifanten volgden hunnen aanvoerder, tot zij door de reuk van het bloed op het gevaar opmerkzaam werden; daarna weken ze naar beide kanten uit en vormden twee groepen, maar zij liepen niet in een bepaalde richting, want zij misten den aanvoerder. Nadat de jagers hunne buksen
| |
| |
opnieuw geladen hadden, liepen zij snel voorwaarts, om de olifanten van het dichte bosch terug te houden, waar deze heen vluchtten.
Een der olifanten, door Hans en twee zijner makkers in den schouder gewond, keerde zich met een gillend gebrul tegen zijne aanvallers. De struiken en de kleine boomen konden het dier niet tegenhouden; voor onervaren mannen zou het daar dan ook een hachelijke en onaangename positie geweest zijn. Ondertusschen was het voor Hans en zijne makker niets nieuws, door een woedenden, gewonden olifant aangevallen te worden; terwijl zij dicht bij elkaar bleven, liepen zij naar een open plaats in het woud, waar een aantal reusachtige boomen stonden. De mannen liepen naar die plaats toe en bleven, op zestig pas er vandaan, schouder aan schouder staan; maar de olifant met zijn reuzenschreden won al meer en meer veld en zou, naar het scheen, zijn kleine vijanden bereikt hebben, wier noodlot dan beslist geweest ware. Maar de hulpmiddelen van een jager missen hunne uitwerking nooit. Toen nu de olifant in een rechte lijn doorliep, gaf Hans een teeken, waarop het gezelschap dadelijk uit elkaar ging, terwijl Hans naar rechts uitweek en zijne makkers zich naar links wendden en, achter dikke boomen verscholen, uit het oog van hunnen vervolger verdwenen. De olifant, die niet wist welken zijner vijanden hij zou vervolgen - of de krijgslist niet bemerkte - zette zijn eenmaal ingeslagen weg voort. Maar hij had slechts weinig schreden gedaan, toen de knal der buksen door het woud weerklonk; door drie nieuwe kogels achter het oor getroffen, stortte het dier voorover, terwijl bij zijn val de groote slagtanden afbraken. Drie andere zwaar gewonden olifanten waren ontkomen; daar echter hun stervensuur geslagen was en zij den jagers niet ontgaan konden, verzamelde het jachtgezelschap zich nu om zich door een slok brandewijn te versterken en over de gebeurtenissen van de jacht wat samen te praten. Men besloot de wagens naar deze plek te brengen en de rest
| |
| |
der kudde te paard na te jagen, daar de omtrek misschien ongunstig terrein kon zijn en in dit geval een vervolging te voet zonder gevolg zou zijn geweest.
Het jachtgebied was nu eenmaal door de schoten verontrust en de jagers hadden dus geen reden om zich langer te verbergen, en zij verstrooiden zich, om voor een maaltijd in den vorm van een antilopen- of elandengebraad te zorgen. Gauw had men een flinken, vetten eland geschoten en een uur later vormde zijn rug een kostelijk gebraad, dat de jagers zich uitmuntend lieten smaken.
Kort voor zonsondergang bereikte men de wagens, waar dadelijk toebereidselen werden gemaakt, om nog vóór het aanbreken van den dag te kunnen inspannen en naar het heldere riviertje en het bosch, waar men de olifanten had gejaagd, heen te trekken.
- Ziezoo, zeide Hans, nu hebben wij goed water, brandhout en wild in overvloed, zoodat wij ons, eten, drinken, slapen en schieten uitgezonderd, om niets meer hebben te bekommeren. De jager leidt toch een gelukkig leven, wie zou het daarom niet willen wezen? Denk maar eens, Karel Lindeman is naar Kaapstad vertrokken en schrijft daar op een kantoor om geld te verdienen. Ons vrij leven is met geen goud te betalen, en mij schijnt het toe, dat één dag in de vrije natuur tegen een heel jaar in een rookerige, bedompte kleine stad opweegt. Niets gaat toch boven een vrij leven, niet waar, Bernard? En de olifantenjacht is het beste ambacht van de wereld! Goeden nacht, Bernard, slaap wel, besloot Hans, terwijl hij in zijn wagen kroop; onbekommerd over het gesnork van zijn makkers, sliep hij weldra vast en kalm tot kort vóór het krieken van den dag.
|
|