9
Kapitein van de Swajurka of van de Zeezweep?
Joris Jas snelt naar de kajuit, wacht een korte tijd en gluurt dan door een patrijspoort. De laatste sloep vaart naar het eiland; de Blauwe Boekanier zit erin, duidelijk ziet hij diens blauw gevederde hoed. Nu grijpt hij vlug wat wapens, gaat naar het achteronder en bevrijdt de gevangenen. Met hen samen maakt hij de matrozen die de wacht hebben onschadelijk en sluit hen op. ‘De Zeezweep is nu van ons!’ roept hij. ‘Of beter gezegd, zij is van mijn oom, Pieter Jas, in de stad Haerey, ver hier vandaan. Het schip zal voortaan niet meer Zeezweep heten, maar Swajurka. Ik zal het bevel voeren en jullie thuisbrengen.’
De bevrijde gevangenen juichen hem toe.
Joris telt hen, het zijn er twaalf; niet veel om een groot schip mee te bemannen. ‘Kunnen jullie varen?’ vraagt hij.
‘Ja zeker! Wij zijn matrozen.’
‘Is er geen stuurman bij?’ vraagt Joris, die toch wel graag iemand bij zich wil hebben aan wie hij zo nu en dan raad kan vragen.
‘Nee, onze stuurlieden en kapitein zijn door de Zwarte Zeezwalker vermoord.’
‘Dan maar zonder,’ zegt Joris gehaast. ‘Vlug! Haal de ankers op! Vlug, vlug, we kiezen zee!’