Joris voelt zich wat bezorgd. Heeft hij te veel gezegd? Dan denkt hij plotseling aan het onderschrift van elk vers. 15° noorderbreedte en 75° westerlengte. Nergens is meer land te bekennen; waar is het Eiland Zonder Naam? Hij spreekt de zwartbaardige bootsman aan.
‘Waar zijn we?’
‘Op zee,’ is het antwoord.
‘Ja, maar wáár? Op welke lengte en breedte?’
‘Waarom wil je dat weten?’ vraagt een stem achter hem.
Wat geschrokken kijkt Joris om; daar staat weer de Blauwe Boekanier.
‘Z... zomaar,’ stottert hij.
‘Weet je niet hoe je de positie van je schip kunt bepalen, door te kijken naar zon en sterren?’
‘Nee kapitein,’ zegt Joris.
‘Ik zal het je leren,’ zegt de Blauwe Boekanier, ‘want er steekt een goed zeeman in je. Alleen voor piraat deug je niet.’
‘Dat verheugt me alleen maar,’ antwoordt Joris beledigd.
‘Je hoeft niet in herhalingen te vervallen,’ spreekt de Blauwe Boekanier koud. ‘Kom mee, dan zal ik je vertellen hoe je met een sextant om moet gaan.’ Nu komt Joris er achter dat hij op zijn reis nooit de plaats heeft bereikt die ligt op 15° N.B. en 75° W.L. Waarom staat die plaatsbepaling dan toch onder de gedichten?
De matrozen van de Zeezweep zijn knorrig.