De Blauwe Boekanier lacht zijn vreugdeloze lach. ‘Ik zal het nooit vergeten, La Lola,’ zegt hij. ‘Zonder jou was ik dood. Dank zij jou ben ik nu een roemruchte zeerover, ha ha!’ Hij rijst op en voegt erbij: ‘Maar ik ben zeerover op mijn eigen manier! Ik ben kapitein van mijn eigen schip en ik zweer bij de wind en de zee en de blauwe hemel dat ik nooit een andere zeerover zal gehoorzamen!’
Zijn ogen fonkelen en de punten van zijn elegante snor trillen.
Allen in de gelagkamer kijken hem verbaasd, bewonderend, boosaardig of angstig aan. Het wordt zó stil dat men het zachte geruis van de zee buiten kan horen.
De Blauwe Boekanier heft zijn glas en zegt: ‘En nu een dronk op dat waar ik het meest van houd, het enige tehuis dat ik heb, mijn heerlijk schip, de Zeezweep!’
Hij ledigt zijn glas en gooit het over zijn schouder stuk tegen de muur.
‘De Zeezweep,’ herhaalt hij.
‘De Swajurka,’ zegt Joris Jas.
De Blauwe Boekanier staat even als versteend; dan buigt hij zich naar Joris toe en vraagt langzaam: ‘Wat zei je?’
Joris is geschrokken. Hij was helemaal niet van plan de naam Swajurka te noemen - die is hem ontvallen. Maar hij kan de doordringende blik van de Blauwe Boekanier niet weerstaan. ‘De Swajurka,’ herhaalt hij zachtjes.
De Blauwe Boekanier gaat zitten. ‘Hoe kom