20 april
Ineke blijft weg en ik wen er aan. Jettie Korver ver telde me vanmorgen, toen ze naast me stond met haar vouwwerk, dat Ineke bang was voor haar moeder. Marjan had het verteld, zei ze. Jammer genoeg kwam er net bezoek, zodat ik Jettie niet verder kon laten vertellen, misschien had dit kunnen helpen.
Ik schreef wel, dat ik aan Inekes afwezigheid wen, maar iedere morgen kijk ik het eerste naar haar lege plaatsje.
Vanavond hebben we gezongen dat de mei langs de wegen waait. Ik zou, gezien mijn stemming de woorden: ‘Gij eenzaam mens op aarde, is ook uw hart gewond, schudt af wat u bezwaarde, nu gij den mei hervond, gij kunt niet arm, niet eenzaam zijn, omringd van zang en zonneschijn’, als een persoonlijke hoon moeten voelen. Maar ze klonken meer als een belofte, en ze zongen na in mijn hoofd, toen ik door de waaiende mei naar huis liep, en mijn mantel vol knopschubben van de iepen zat. Eigenlijk had ik die ook moeten drogen in dit dagboek, maar dat doe ik niet.
Ik heb voor het raam gestaan. Zo lichtgroen waren de blaadjes van mijn bomen, dat ze een doorschijnende sluier vormden, waardoorheen de havenlichten speelden. Het is wonderlijk verwachtingsvol weer en ik voel me in de natuur opgenomen.
De wind, de heerlijke zoele meiwind is er nog. Hij duwde me vanmorgen naar school. En in alle tuintjes stonden bloemen. Ik ben zomaar voorbij gereden de andere dagen. Ik keek ook niet meer het eerste naar de lege plaats, maar naar de heerlijk rumoerende kinderen op het speelplein.
Liesbeth heeft haar schriftelijk goed gemaakt en ze voegde er aan toe, dat zij heel graag bij die weduwe