Tante Floor doet er niets aan, vertelde hij, en Marjan heeft tegen tante Floor gezegd, dat het haar schuld is.
Ik weet niet wat ik tegen Luiten zeggen moet, vanmorgen heb ik hem ook weer zo weg laten gaan, zo zonder troost, zonder hulp. Moeder, ik wilde, dat u hier nog was, dan zou ik aan u kunnen vertellen, wat ik nu ga schrijven en misschien wel weer direct uit dit boek scheur.
Het is mijn eigen schuld, moeder, dat ik Luiten niet kan helpen. Ik ben bang, bang voor wat de mensen zullen zeggen, bang om me zelf te verraden.
Als ik oprecht was geweest vanmorgen, toen Luiten tegenover me in de spreekkamer zat en zijn stem zo eindeloos moe klonk, dan had ik mijn hand op zijn schouder gelegd en dan had ik gezegd: Beste jongen, laat mij bij je in huis komen, om jezelf en om de kinderen. Ik weet, dat ik het red met Ineke en met Marjan, ik voel, dat ik, dat wij samen het aan kunnen.
Maar dat kun je niet zeggen, eigenlijk kun je deze dingen niet eens denken. Als je aan zulke gedachten toegeeft, dan krijg je een zwakke plek in je bestaan en dan kun je de eenzaamheid zeker niet meer aan. Er staat niet voor niets een ontzettende vloek voor ons vrouwen in de Bijbel: tot de man zal uwe begeerte zijn. Ik durf niet eens meer voor de kinderen te bidden, ik weet niet wat ik doen moet, moeder. Morgen als ik op school kom, zal er een lege plek naast Jettie Korver zijn, en morgen zou ik het sprookje van de bloeiende boom vertellen en hoe het komt dat het niet erg is, als de bladeren in de herfst vallen. Ik vind het wel erg, ik voel me zelf als een herfstboom, en ik zal het dorre gele blad bij deze bladzijde leggen en geen dwaasheden uithalen. En ik ga niet naar Luiten, morgen laat ik hem een briefje brengen met het adres van een bekend psychiater.