Kinderen der eenzame
(1961)–Jo van Dorp-Ypma– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
thuiskwam. Misschien dat het opschrijven me helpt om mijn gedachten te ordenen. Vanmorgen was ik alles, wat ik schreef over dat gele blad vergeten, toen ik met de krachtige oktober-wind in de rug naar onze kleuterschool fietste. Voor me uit zweefden de witte meeuwen, over het indigoblauwe water van de haven. Een enkele schuimkop lag scherp afgetekend tegen het grauwe donker. Boven mijn hoofd zeilden de grote wolken in het heldere blauw, en de herfstbloemen probeerden weer rechtop te komen om te bloeien. Van zulke dingen kan ik zo intens genieten. Op school heerste ook die uitgelaten, roezige stemming, die precies bij dit weer past. Op mistige dagen zijn er dikwijls van die miezerige jengelkibbelarijtjes. Op dagen zoals vandaag er een was, leeft de klas op de spitsen van zijn zenuwen, rumoert en lacht, terwijl er maar een minimum aan misverstand voor nodig is, om een fikse krabbel- of bokspartij te ontketenen. Ook Thea had de wind in haar keurig gepermanente hoofd zitten. Ze danste bijna de klas binnen, holde Greetje, die bij de deur stond voorbij, onder het geroep over een zalige wind. De enige, dat herinner ik me nu scherp, die zich bijna niets van deze drukte aantrok, was Jetje Korver. Misschien dat ze iets meer kleur dan gewoonlijk op haar muizetoetje had, maar verder schoof ze net als altijd langs ons heen naar binnen. Nog zie ik hoe haar ogen in het gezichtje oplichtten toen ik haar even plagend aan een van de stijve vlechtjes trok. Zo'n dag blijft onze school vol gerucht, ik denk wel eens, dat de tempel op zo'n manier vol geweest moet zijn van een geweldig geluid, toen de Heilige Geest uitgestort werd. Ik moet tenminste altijd aan onze school denken op een dag als deze stormdag, wanneer het pinksterevangelie voorgelezen wordt. | |
[pagina 22]
| |
Zo had ik ook de schooldeur niet horen gaan door het gejoel uit de speelschool, maar toen ik, in mijn kleine hokje, dat de weidse naam van spreekkamer draagt, naar buiten keek, zag ik plotseling het kleine figuurtje van Jetje Korver over het plein lopen, oneindig klein en onzegbaar eenzaam. Toen ik haar binnenhaalde zei ze me, dat ze weg wilde lopen, want juffrouw Thea was boos, en nu zou moeder ook boos zijn en nu was ze bang... Ik heb haar getroost en gezegd, dat juffrouw Thea vast niet meer boos was en dat we samen wel naar boven zouden gaan. Een klein, smal handje werd vertrouwend in mijn hand geschoven. Heb ik dit vertrouwen beschaamd? Soms ben ik er vandaag bang voor geweest... Arme kleine Jettie... ik hoop dat je beter wordt... is dit zo... och of de goede Herder kwam, die 't arme lam nu mede nam, in zijn vertroostend' armen... Na Jettie, die ik bij een nerveus kribbige Thea afgeleverd had, nog een knikje gegeven te hebben, ging ik weer aan mijn werk. De kwitanties schrijven voor de volgende maand. Ik weet nog precies, dat ik Harmsen en Hartsuiker net gehad had toen. Ik ben opgehouden en heb mijn ogen gesloten, om precies na te denken, wat ‘toen’ was. Was het bij de hysterische gil van Thea, waarmee ze Jettie riep of was het de angstige kreet van Willy; dat er een kind viel? Of was ik zelf het eerste bij het meisje, dat roerloos op de grond lag, met bloed uit haar slaap? Ik weet het niet meer. Ik weet alleen dat ik pas weer helder denken kon, toen de dokter mij als verantwoordelijk hoofd de toedracht van de zaak vroeg. Thea was zo van streek, dat ze niets zeggen kon dan: de deur is niet op slot geweest, de deur is niet op slot geweest, ik heb de deur niet op slot gedaan... | |
[pagina 23]
| |
Hierdoor wist ik ook precies wat er gebeurd was. Thea heeft tegen de regels in toch het kind voor de tweede keer op de gang gezet (Jetje kan soms heel moeilijk zijn en een hele klas in de war schoppen) en haar zeker een standje geschopt, zodat ze nog angstiger is geworden, en door het W.C. raampje de tweede ontsnappingspoging deed met het ellendige gevolg. Jetje is naar het ziekenhuis gebracht, de dokter kon nog niets zeggen; een behoorlijke hersenschudding is het in ieder geval. |
|