| |
| |
| |
XV
De dood van zijn zoon heeft de oude Leen Lekkerkerker een klap gegeven. Werkte hij voor die tijd nog gelijk met Bas op, nu blijft hij zo'n beetje op de werf hangen, en op een ochtend, toen Bas dacht, dat hij in de wagenschuur bezig zou zijn, om de spullen voor de hooibouw vast een beetje na te kijken, vond hij hem bezig het tuintje van zijn vrouw Marrie op te knappen.
Bas schaamt zich er voor, de tuin is het domein van de boerenvrouw, bloemen en zulk spul is geen mannenwerk. Maar nu hij daar zijn vader ziet, die geknield voor het randje ‘hoe langer hoe liever’, bezig is de grassprietjes die tussen de donkergroene ronde blaadjes doorsteken, uit te trekken, weet hij dat Jannegje, zijn vrouw, nooit een voet in de tuin zal zetten.
- Er zat wat onkruid in, ik dacht dat ik het wel even kon uittrekken, nu Jannegie zo slecht uit de weg kan, zegt Leen Lekkerkerker zachtzinnig. Je moeder was zo op haar bloemen, en Leen ook, het is niet goed om het te laten verworden nu ze uit de tijd zijn. Vooral niet omdat moeder hier haar eindje vond.
Bas knikt. Het heeft hem ook getroffen, hoe veel de dood van zijn moeder en zijn broer op elkaar lijken.
- Leen was ook zo gauw weg, spreekt hij zijn gedachten uit.
- Ja, en je moeder heeft het geweten, ze had er altijd een angst voor. Voor jou was ze nooit bang, zelfs in de oorlog niet, toen jij op de Veluwe zat.
- Nou ik heb me zelf er dikwijls over verwonderd, dat ik er nog was, wanneer er weer zo'n vliegmachine dook op
| |
| |
een of ander transport, en de boordkogels over je hoofd heenvlogen, maar het ergste was het toen met die koe.
Leen Lekkerkerker staat moeizaam op, er is waakzaamheid in zijn ogen. Nu de meeste koeien gekalfd hebben, lijkt het of Bas nog last er van heeft, en dat moet niet, zulke dingen moeten vergeten worden en vergeten blijven. De mensen vergeten altijd de goede dingen en ze onthouden de verkeerde dingen.
Ze vergeten hoe dankbaar of ze waren voor gewoon brood, en ze onthouden hoe bang ze geweest zijn en dan worden ze weer bang. Een mens zit raar in elkaar vindt Leen Lekkerkerker. Hij kijkt naar de ogen van zijn zoon, dan wijst hij op een plot groene forse planten, die nu in dit vroege voorjaar al een decimeter boven de grond staan.
- Kijk eens naar moeders duizendschonen, de laatste die ze van Leen kreeg. Weet je nog hoe groos of ze er op was, omdat ze helemaal wit waren, ze had er drie in haar handen, toen we ze vonden. Grie heeft moeite genoeg gehad om ze uit haar vingers te halen, ik voor mij heb later dikwijls gedacht, dat ze best met die bloemen in haar handen begraven had kunnen worden, dat hoorde zo bij moeder.
- Bij Leen ook, en die had alleen maar een krans van zijn kameraden. Gek hè, dat ongeluk.
- Ja wonderlijk, net zo als in de droom van Marrie. Leen Lekkerkerker heeft half tegen zichzelf gesproken, maar de donkere ogen van Bas zien zijn vader onderzoekend aan. Hij heeft nooit van een droom gehoord.
- Wat was dat, vraagt hij zachtjes.
- Nou voor dat Leen geboren werd, zei je moeder me op een keer, dat ze gedroomd had, dat haar jongen op de grond lag en door een Engel meegenomen werd, terwijl de dochter van Sjaan Vermeulen leefde. Ze was altijd bang, wanneer Leen met Nelia optrok. Het eerste is waar geweest, Leen is vroeg aan zijn eindje gekomen, maar Nelia... Nelia was in geen velden of wegen te bekennen.
Bas fluit tussen zijn tanden door. Hij is daar zo zeker niet van, hij heeft het bericht van de politie aangenomen en zijn vader de details bespaard. Wat zal hij de oude man onge- | |
| |
rust maken, met de wetenschap, dat Leen midden tussen een stel half zatte en dronken kerels gevallen is. Zelf had hij niet gedronken, zei de agent nog, maar dat kon wel een smoes zijn.
Leen was altijd stil geweest, stiekem zei Jannegie wel eens, die hem maar niet vergeven kon, dat hij haar nicht had laten lopen voor die manke meid van de dominee...
- Ete!! De scherpe stem van Jannegie Lekkerkerker galmt over de werf.
Marrie riep veel zachter, moppert Leen in zichzelf, terwijl hij langzaam achter zijn zoon naar de keuken gaat.
Hij kan niet aan de nieuwe meubels wennen, en verzet zich met hand en tand tegen de suggesties van Jannegie om die schouw met die bewerkelijke tegels maar op te ruimen en daar een mooie schoorsteen met een echte haard neer te zetten. De tegels zijn waard, wat een gek er voor geeft en dat is heel wat, de Amerikanen zijn gek op die lelijke dingen, zodoende zou het geen cent kosten en de verbouwing kon mooi tegelijk met de schoonmaak vallen.
- Je laat ze mijn tijd maar zitten, zegt Leen Lekkerkerker kort.
Jannegie kijkt lelijk, en de oude boer voelt, dat hij het zal verliezen. Een vrouw in positie moet je zoveel mogelijk ontzien, en wat is nou een dooje tegel tegenover een levend kind, dat misschien zijn naam zal dragen.
Hij kijkt naar de grijs-paarse figuurtjes, waar in donkerpaarse letters de teksten onderstaan. Hoe dikwijls heeft Marrie daar haar kinderen niet van verteld, als ze op twee of drie stoven naast haar in de haard zaten, terwijl zij zat te stoppen.
Jannegie zal met een boek bij de haard zitten, zoals je vaak op een prentje in de radiobode ziet, weet Leen Lekkerkerker. Ze zal de jongens de prentjes in het boek laten zien, inplaats van op de tegels. Maar de geschiedenissen zullen dezelfde zijn, van Jacob en Jozef, van de profeten en van het kindje in de kribbe. Hij weet nog dat Leen de platen ook mooier vond dan de tegels, een mens moest niet te veel aan het ouwe hechten, dat was nooit goed.
| |
| |
- Ik moest van de zomer maar zien, dat ik een halfwassie krijg, vader, stoort Bas plotseling zijn gedachten, dan ken je langer in de tuin prutsen.
Het is vriendelijk bedoeld, maar het steekt Leen Lekkerkerker. Zo word je bij stukjes en beetjes boer af, wanneer je oud wordt.
- Goed jongen, zegt hij, goed jongen, dan kin ik daar ook aan moeders en Leen denken.
Over de tafel zien de ogen van de man en de vrouw elkaar aan. Er is medelijden en schrik in.
- De tier is er uit, zeggen die ogen, vader gaat Leen gauw achterna.
- En dan komt de kleine Leen je helpen, probeert Jannegie de toekomst vrolijker in te zien.
- Je moet niet zo praten meid, het is een kraam, er kan van alles in gebeuren.
- Ja maar het is een jongen, dat voel ik, lacht Jannegie terug, een jonge Leen Lekkerkerker, wat zal u dan groos zijn als u opa bent.
- Dat zal ik, meid dat zal ik, zegt de oude Leen Lekkerkerker automatisch.
Jannegie heeft al zo dikwijls over de nieuwe stamhouder gepraat, dat hij kan antwoorden zonder er bij te denken. Hij denkt aan de andere Leen Lekkerkerker die zo wonderlijk aan zijn eind kwam en aan de droom van zijn vrouw. Wat was ze toen bang, die stakker, en wat was ze altijd stil...
- Als het een meisje is, dan moeten jullie het Marrie noemen. Er klinkt een verholen smeking in zijn woorden.
Bas wil zeggen, dat hij er over denken zal, maar Janna is hem voor.
- Neen vader, dat kan niet, dan is mijn moeder aan de beurt, Alida, Alida Lekkerkerker, dan kunnen we ze Alie noemen.
- Natuurlijk meid, natuurlijk, haast Leen zich. Hij buigt zijn hoofd over het bord, hoe graag had hij zijn vrouw of zijn zoon vernoemd, maar dat kan niet, dat zal niet meer gebeuren bij zijn leven, want hij voelt zich zo moe in dit
| |
| |
bruisende winderige voorjaar. Daar horen alleen sterke mannen in, en geen boeren, die niets anders kunnen doen, dan het tuintje van hun gestorven vrouw bijhouden.
Leen Lekkerkerker verliest de aandacht van zijn omgeving, hij heeft zich goed gehouden op de begrafenis, zeggen de mensen, maar nu kun je zien dat de ouwe man een jasje uitgetrokken heeft, hij komt leunend op zijn stok naar de kerk, en vroeger had een jonge vent moeite om hem bij te houden.
Alleen toen Jolink en zwarte Nelia op de bromfiets achterom reden om te vertellen, dat ze verloofd waren en een huis zochten, was hij plotseling vol belangstelling. Jannegie werd er haast jaloers van, naar haar zou hij amper vragen, maar Nelia, nou die kon maar zitten vertellen, en hij maar luisteren.
Ja, het was moeilijk een huis te vinden, Nelia's moeder, waar ze net vandaan kwamen, had wel aangeboden, om bij hen in te komen, als Nelia getrouwd was was alles anders had Heil gezegd, en Jolink kon op de fiets naar de H.B.S., 't was nog geen kwartier.
- Nooit doen meid, nooit doen, daar komme ongelukken van, vindt de oude boer, weet je nog mijnheer Jolink dat we er nog eens samen op af geweest zijn om je aanstaande op die avondschool te krijgen?
Jolink knikt.
- Ja, dat was nadat Leen naar de dominee geweest was, en van een koude kermis thuiskwam.
- Leen?! Nelia Vermeulen is doodsbleek geworden en haar stem slaat scherp over wanneer ze de naam noemt.
- Ja, Leen, hij had gruwelijk met je te doen, omdat je niet door kon leren, terwijl je toch zulke goede gaven had.
Het moet voor die jongen niet meegevallen zijn, dat bezoek aan de pastorie. Maar als Leen dacht, dat hij wat doen moest dan deed hij het, dat kwam door zijn moeder.
Nelia en Jolink kijken elkaar aan, zullen ze nu de laatste groet van Leen overbrengen?
Nelia doet haar mond open, maar dan vervolgt de oude
| |
| |
man zijn verhaal, zeker dat deze twee beter naar hem zullen luisteren dan zijn zoon en zijn vrouw.
Hij vertelt van de preek over Maria en Martha, de tekst staat nog in de Statenbijbel.
- Ik heb hem wel eens gezien, toen ik hier onder was, knikt Jolink.
- Marrie wist, dat Leen vroeg zou sterven, zegt Leen Lekkerkerker plotseling, ze wist het en ze had er een angst voor, maar de helft van haar droom is toch niet uitgekomen, nee, de helft niet...
- Gebruikt u suiker en melk, of alleen maar suiker?
Nelia kijkt verschrikt op, door het luisteren naar Leen Lekkerkerker had ze de keukendeur niet open horen gaan.
- Alleen maar een klein beetje suiker, alstublieft.
Jannegie neemt direct het gesprek van haar schoonvader over. Het is prettig om verloofd te zijn, maar het zal wel moeilijk zijn om een huis te krijgen. Zij heeft er geen moeite mee gehad, maar wanneer je die verhalen tegenwoordig hoort, het is meer dan erg, hele deftige mensen zitten op de zolderkamertjes, of wonen bij mensen in en daar komt altijd grote ruzie van. Als zij Nelia een raad mag geven zou ze liever een poosje wachten, dan zo overal maar in te kruipen.
Nelia knikt vaag, haar gedachten nog bij de droom van Marrie Lekkerkerker over haar gestorven zoon Leendert.
Ze kijkt naar de oude boer, die gedachteloos in zijn portefeuille zit te vingeren.
- Vindt u ook niet mijnheer Jolink, gaat Jannetje door, als ze thee inschenkt, een eigen gedoetje, waar je eigen baas bent is de moeite waard ook om er op te wachten, en je bent al een beetje ouder, zo'n haast heb je dan ook niet.
Jolink kijkt naar het blozende zelfverzekerde gezicht en de bezige handen boven het theeblad.
Vroeger zou hij dit ideaal gevonden hebben, stelt hij met een lachje vast, de sterke vrouw die een kind draagt, dat het ras zal voortzetten. Hij kijkt naar Nelia en naar Leen Lekkerkerker. Het is moeilijk om zelfs deze gedachten innerlijk hun vaagheid te doen verliezen, maar er is een kloof tussen deze vrouw en de twee anderen, een kloof die hij nooit
| |
| |
overbrugd zal zien, weet hij. Plotseling vindt hij het gepraat van Jannegie hinderlijk.
- Kijk eens, mijnheer. Leen Lekkerkerker heeft Jolink nog nooit anders aangesproken dan met mijnheer en zelfs Nelia kon er maar moeilijk aan wennen, haar verloofde gewoon Han te noemen.
- Kijk eens, mijnheer. Jolink ziet dat de oude, een klein beetje bevende hand van de oude man een rouwkaart vast houdt, die hem vaag bekend voorkomt.
- O ja, het overlijdensbericht van Gerda Verstrate's moeder, het lag in de leraarskamer twee weken geleden.
- Ja, ik weet het, triest hè, zo gauw na de oorlog, zegt hij vaag, hij begrijpt Leen Lekkerkerker niet.
- Nou woont de juffrouw alleen, zegt die plotseling, nou woont de juffrouw alleen, en ze is nog schrikachtig, dat zei ze verleden nog, toen ze eieren kwam halen, dat doet ze al sinds het begin van de oorlog, Leen bracht ze...
Nog begrijpt Jolink niets, maar Nelia's ogen schitteren. Dat kan een oplossing zijn, juffrouw Verstrate krijgt toch inwoning, waarom zullen zij dat dan niet wezen.
- Dat is een huis jongen, dat is een huis, jubelt ze plotseling.
- We gaan er meteen op af. Ze staat al naast haar stoel.
- Je lijkt op je vader, die was ook zo, prijst Leen Lekkerkerker het meisje.
In zijn ogen is een milde glans, misschien dat Zwarte Nelia nu een thuiskomen van haar zelf krijgt.
Nelia is de hele verloving door schrikkerig en nerveus geweest. Jolink hoopte dat het wel over zou gaan, wanneer ze eenmaal in hun eigen huis zouden zijn, maar het lijkt of de stille straat, waarin juffrouw Verstrate woont, het nog erger maakt.
Ze kan hele tijden voor zich uit zitten staren en de boeken, waar ze vroeger zoveel belangstelling voor had, laat ze dicht in de kast staan.
Alleen haar vader ontvangt ze met uitbundige vreugde, wanneer die bij haar komt koffiedrinken na een marktdag.
| |
| |
Ze kan dan urenlang naar hem luisteren als hij vertelt van Leen Lekkerkerker en Marrie, die haar, Nelia, uit de bedstee gehaald had, en gemaakt, dat ze naar het consultatiebureau kon gaan. Hoe goed of Leen voor zijn volk was, en hoe de jonge Leen nooit groos deed, trouwens, dat weet Nelia ook wel, heel wat anders dan die meid van de dominee, het is zonde dat hij het zegt, want nu is Nelly een aardige juffrouw, maar stil en soms ziet ze er uit of ze de tering onder de leden heeft.
- Meid wat heb je, vraagt hij plotseling, wanneer hij ziet, dat Nelia met een bleek vertrokken gezicht in die deftige stoel hangt, meid wat scheelt er aan.
Nelia kijkt naar haar vader, niks, zegt ze kort, ik denk een beetje last van de warmte, het is in de stad zo broeierig.
- Je moet toch eens naar de dokter gaan. Nelia knikt om haar vader gerust te stellen, maar natuurlijk gaat ze niet naar een dokter, ze weet best wat haar scheelt, ze moet de groeten van de stervende Leen Lekkerkerker nog naar zijn vader brengen en naar zijn meisje, Nelleke van de dominee, Nelleke...
Ze tobt er nog over wanneer Han Jolink thuis komt, hij schrikt van het bleke gezicht en de doffe ogen.
- Nu geen kunsten meer, nu ga jij naar de dokter, is dat een trouwdag die jij over je hebt, de mensen zouden denken...
Nelia begint plotseling te huilen.
- Ik hoef niet naar de dokter, ik moet de groeten overbrengen, de groeten van Leen Lekkerkerker.
Jolink klopt haar onhandig op de rug. Hij dacht dat ze dat hele verhaal al vergeten zou zijn en nu duikt het weer op. Nelia huilt met lange gieren.
- Denk aan juffrouw Verstrate, waarschuwt hij. Niet dat dat mens zal kletsen, maar als ze iets losliet, hij heeft al genoeg half sarcastische half gemoedelijke opmerkingen te slikken over aardige leerlingen en wat daarbij hoort.
- Jij gaat morgen naar de dokter, en dan kun je altijd dat andere nog doen, vindt hij een compromis.
| |
| |
Wat de dokter vertelt doet Nelia duizelen, ze is Nelly, Leen Lekkerkerker en zijn vader vergeten voor het grote wonder. Voor het eerst sinds het jonge echtpaar Jolink bij hen inwoont tilt Gerda Verstrate luisterend haar hoofd op. Nelia Vermeulen zingt! Ontroerd herkent ze de wijs, die zo dikwijls op de boerderij van Lekkerkerker klonk.
- Blijf met mij Heer, als 't zonlicht niet meer straalt. Hoe vaak heeft Max niet verteld van die Engelse piloot die het zong op een oud harmonium begeleid door een Hollandse boerendochter. Zou Nelia het daar ook geleerd hebben? De stem gaat in zacht neuriën over. Gerda Verstrate hoort het niet meer. Maar de jubel in Nelia's hart blijft, ze kan haast niet wachten tot haar man thuiskomt.
Zodra ze zijn sleutel in het slot hoort, loopt ze hem uit de keuken tegemoet.
Jolink kan zijn ogen niet geloven zo is zijn vrouw veranderd.
Han, zegt ze, Han. Dan trekt ze zijn natte gezicht naar het hare, kleurt, duwt haar hoofd tegen de regenjas, die koel aan haar gloeiende wang voelt.
- Nu, wat is er, mag ik geen eens m'n jas meer uitdoen Nelia?
- Jij, jij mag alles, alles, Han, de dokter zegt, weer overweldigt Nelia Vermeulen het grote wonder. We zullen na een tijdje met z'n drieën zijn, zegt ze plotseling wonderlijk zacht en wonderlijk teer.
|
|