| |
| |
| |
XII
In de Paasvacantie, die vroeg viel dit jaar, helpt Leen zijn moeder in haar tuintje. Hij moet meer doen dan anders, want het bukken valt haar zwaar. Ik word oud mijn jongen, zegt ze dan, ik word oud in de keuken.
- Dat zal wel meevallen, troost Leen haar, als de zon maar weer komt, we hebben ook zo'n verschrikkelijke natte winter gehad.
Marrie knikt. Ja, ze hoopt zelf ook dat ze op zal knappen, ze gelooft het echter niet hard, een mens voelt zijn eigen het best, en zij voelt zelf wel, dat die oorlogsjaren haar totaal versleten hebben.
- Moet u die crocussen eens zien moeder, en bij de muur staan al bosviooltjes in de bloei.
Marrie knikt. Ja dat komt uit, dat is het luwste plekje van de tuin. Een tuin is net als de wereld, sommige mensen worden op een luw plekje gezet en sommige op de wind. Die op de wind gezet worden, worden wel sterker, zegt Marrie peinzend, kijk maar naar Bas en je vader.
- En Nelia, zegt Leen plotseling, en Nelia. Het is voor de eerste keer, dat hij haar naam noemt tegenover zijn moeder, nadat hij wist, dat de dominee naar Sjaan Vermeulen zou gaan die avond.
Marrie kijkt naar de lange jongen voor haar, zijn blonde haar licht op in de zon en zijn tengere schouders zijn recht, Leen wordt een man weet ze plotseling. Hij ging veel met Nelia om indertijd, zou hij... je kon het nooit weten, de dominee heeft er onderlest, of was het al weer een tijd geleden, eens ietwat over losgelaten tegen Leendert.
Dan bukt de jongen zich weer om de bloemen te planten,
| |
| |
die zijn vader vanmorgen van de markt meegebracht heeft, Dat doet hij elke Donderdag na Pasen, en die hele middag is Marrie Lekkerkerker in haar tuintje te vinden.
- Weet je al wat je worden wil, vraagt ze plotseling, wanneer ze de jongen met grote voorzichtigheid de tere wortels in de donkere vochtiggemaakte kuil ziet vlijen.
Ze heeft vroeger wel eens gedacht dat Leendert dominee zou moeten worden en een enkele keer zag ze hem staan op de preekstoel met een mooie zwarte toga aan. Maar dan wist ze meteen, dat het nooit zou beuren, zo zeker wist ze dat, dat ze eigenlijk er niet eens goed om dorst te bidden.
- Ik wil in de tuinbouw moeder, nog een paar cursussen volgen en dan zien dat ik ergens tuinarchitect word op een grote kwekerij.
Marrie ziet de jongen zitten, zijn ene hand steunt hij op de grond, met zijn andere heeft hij de plant vast die ‘tranend hart’ genoemd wordt. Zo luchtig en zo zeker doet hij dit, dat de plant niet valt, maar dat er ook geen blaadje beschadigd wordt.
- Daar ben ik blij om mijn jongen, daar moet je vanavond eens met pa over praten, zegt ze.
Leen knikt.
- Waarom heb je het niet eerder gezegd, wil Marrie weten. Haar blauwe ogen staan kinderlijk blij.
- Ach in de oorlog kon niets, en ik ben er eigenlijk pas heel kort achter gekomen. Nel van de dominee zei ook, dat ze het zo'n mooi beroep vond.
Marrie kijkt verwonderd. Het was haar natuurlijk bekend, dat Leen Nelly hielp iedere dag weer aan, maar dat hij over zijn toekomst met Nelly praatte, is iets geheel nieuws voor haar.
- Maar ik moet eerst mijn eindexamen nog halen, zegt Leen en dan... ik moet nog onder dienst ook nu Bas afgekeurd is.
- Ja, zegt Marrie stil, dat zal wel moeten nu Bas afgekeurd is.
| |
| |
Het is of plotseling de zon uit de kleine beschutte tuin verdwijnt. Snel en zwijgend doen Marrie en Leen het werk. Leen kan niet vergeten die avond, dat Bas thuis kwam, wit en bevend. Hij was afgekeurd voor de dienst en de dokter wou niet zeggen waarvoor.
Het was heel stil geworden en niemand sprak het woord uit, wat iedereen dacht, dat is natuurlijk die winter op de Veluwe geweest. En toen niet lang daarna Bas met een kalvende koe moest helpen, is hij zo te keer gegaan, dat Leen Lekkerkerker zijn jongste zoon uit het bed gehaald heeft, en Marrie Bas een kom met veertig hofmandruppels gaf.
Ze wisten zich geen raad met Bas, en hij zou door hebben lopen tobben, als Leen het niet aan Jolink verteld had. Hoe hij er zo toe kwam, wist hij niet, maar na afloop van de gymnastiekles kregen ze het over zenuwen, keuren, enz., en toen had hij het eruit gegooid. Jolink heeft niet veel gezegd, maar Bas kreeg niet lang daarna het adres van een zenuwarts. Nu knapt hij wel op, maar ze moeten nog erg voorzichtig met hem zijn. Hij wil ook niets vertellen, niets... dat is het hem, weet Marrie.
In die spannende dagen voor het eindexamen komen Nelleke en Leen elkander veel nader. Nelleke vertelt hem, dat ze altijd verpleegster had willen worden of onderwijzeres, ze hield van kleintjes, maar haar moeder wou beslist dat ze ging studeren. Ik heb geen studiehoofd, ik vergeet alles, en ik hoop dat ik slaag, zucht ze wel eens. En dan denken ze allebei aan Nelia, Nelia, die wel een studiehoofd had, maar die niet verder mocht leren van haar stiefmoeder.
Toch slagen ze allebei. Leen met prachtige cijfers en Nelleke met de hakken over de sloot.
Twee dagen daarna krijgen èn Leen Lekkerkerker èn Nelly van de dominee ieder een kaart met hartelijk gefeliciteerd erop. Er achter staat met uitdagend neergegooide letters: ‘Nelia Vermeulen, volgend jaar ik.’
Marrie moet er om glimlachen wanneer ze die kaart van
| |
| |
de post aanpakt. Voorop staan de bloemen, die Nelia altijd in haar tuintje het mooiste vond. En achterop die felle letters. Nelia Vermeulen baant haar eigen weg, toch kan ze het dorp niet vergeten.
En Nelleke van de dominee gaat ook haar eigen weg. Ze zal naar de kweek gaan om onderwijzeres te worden.
Dat heeft pa gedaan zegt ze, pa wou niet dat ik tegen mijn zin studeerde.
- Pa is zo veranderd de laatste tijd, weet jij hoe dat komt Leen? Leen Lekkerkerker weet het, maar hij kan toch niet vertellen, dat hij luistervink gespeeld heeft bij het gesprek tussen zijn vader en Nelly's vader. Daarom schudt hij vaag zijn hoofd. Hij komt ook afscheid nemen in de pastorie, wanneer Nelly hem dit vraagt. Hij kan in Boskoop op een kwekerij komen en meteen een cursus volgen. Misschien dat zijn vader later de kwekerij over kan nemen. De kweker heeft twee jongens gehad, ze zijn alletwee in de oorlog gestorven.
- Wat ben jij dan wonderlijk bewaard, Nelly, zegt haar vader plotseling. En alle mensen zijn zo goed voor je geweest. Ik denk vaak, als we hier niet gewoond hadden, als we al die goede dingen niet gehad hadden... Leen ik ben zo vaak hard geweest, ook tegen die leraar, die Nelly hielp, ik zag laatst zijn naam in de kerkbode, hij had belijdenis gedaan. We oordelen vaak zo verkeerd, ik ook.
Leen voelt zich onwennig bij deze woorden. Hij heeft, als hij eerlijk moest zijn, altijd een beetje minachting voor de dominee gehad, en nu dit. Hij weet niet wat hij zeggen moet, en toch, deze woorden vragen om een weerklank, dat is duidelijk genoeg.
Hij moet aan de deel denken, waar zijn vader sprak, hij moet aan Nelly denken, die zo blij is, dat haar vader veranderde. Leen Lekkerkerker voelt zich groot en onhandig worden in zijn zoeken naar een antwoord.
Dan ziet hij Nelly zitten. En hij weet het, het is een woord van zijn vader, zoals Leen dikwijls woorden van zijn vader zal aanhalen.
| |
| |
- Toen Grie Vermeulen stierf, zegt hij langzaam, zei mijn vader tegen Sjaan dat God bepaalde waar en wanneer de mensen sterven moesten en waar en wanneer ze leven moesten.
- Je hebt een beste vader Leen, zegt dominee warm. Hij heeft amper gehoord wat de jongen zei, maar hij denkt aan dat wonderlijke gesprek, dat voor hem het geluk der aanvaarding betekende.
Het is maar een geluk, dat Bas die winter vaste verkering krijgt met Jannetje Korevaar uit Lekkerkerk. Grie heeft er wel eens een mopje mee. Bas Lekkerkerker vrijt in Lekkerkerk, is dat geen lekker werk, zingt ze soms.
In het begin kon Bas dat helemaal niet hebben, hij viel dikwijls driftig uit. Maar nu moet hij er om lachen. Hij heeft weer die zelfde gedecideerde bewegingen terug, die hij had, toen hij als jongen van vier jaar zijn vader mee hielp de kalvers voeren.
Leen bevalt het best in de kwekerij. Hij hoopt het volgend jaar naar Engeland te gaan, dat heeft de baas hem sterk aangeraden, dan kan hij daarna terugkomen. Daarom zit hij iedere avond Engels te lezen in de keurige kamer. De vrouw schuift hem dan een kopje koffie toe, maar zegt niets en de kweker zegt ook niet veel, als het niet over zijn vak gaat. En nooit, nooit wordt er hartelijk gelachen. Het valt Leen niet mee, hij mist zijn thuis meer dan hij voor mogelijk gehouden had, en als het enigszins kan met de kwekerij gaat hij elk week-end naar huis.
In het voorjaar wordt het moeilijker, dan komt hij maar om de veertien dagen.
Hij is dan ook de eerste die ziet, dat Marrie Lekkerkerker dat voorjaar hard minder wordt.
Vroeger kon zijn moeder hem direct een kom koffie inschenken, als hij zijn neus maar amper om de hoek van de keukendeur had, maar nu roept ze Grie om het te doen, ook al is die in het achterhuis bezig.
En toen op een Zondag zijn moeder niet eens zag, dat hij zijn daagse overhemd aan had, omdat hij zijn Zondagse
| |
| |
vergeten was, toen wist hij heel zeker dat ze wat mankeerde.
Hij heeft geprobeerd om hier met Bas en Grie over te praten. Bas zegt dat hij er nog niets van gemerkt heeft, en dat poe nooit jaagde. Dan stapt hij op de fiets om naar Jannegie in Lekkerkerke te gaan. En Grie, Grie is vol over Canada, waar ze het volgend voorjaar naar toe wil. Ze beklaagt zich dat Leen niet meer thuis is, dan had ze voor niets Engels kunnen leren.
Met zijn vader wil Leen niet over zijn zorgen praten.
Hij is bang om hem voor niets aan het schrikken te maken.
Daarom zegt hij ook niets als ze die koude voorjaarsavond samen naar de kerk stappen.
Leen heeft altijd plichtmatig naar de dominee geluisterd, zijn geestelijk voedsel deed hij wel ergens anders op. Maar nu deze avond, bij de behandeling van de eerste Zondag van de Heidelberger Catechismus, springt er een vonk over.
Het is Leen Lekkerkerker of hij deze oude vertrouwde woorden voor het eerst hoort.
Dat ik met lichaam en ziel, beide in leven en sterven, niet mijn maar mijns getrouwen Zaligmaker Jezus Christus eigen ben...
Leen kijkt naar zijn vader, wiens scherp gesneden profiel hij juist in de ouderlingenbank kon zien zitten.
Pa heeft hieruit altijd zijn kracht geput, weet hij en moeder ook...
Het zou niet erg zijn als ze plotseling stierf. Voor haar niet.
Hij moest naar het gezicht van zijn moeder kijken, wanneer zijn vader oudergewoonte die vraag van de catechismus leest, waar de dominee over gepreekt heeft.
- Het was een mooie preek, zegt Leen Lekkerkerker, de dominee was er helemaal in.
- Ja, hij is veel veranderd sinds de oorlog, knikt Marrie en Nelly ook, voegt ze er aan toe, terwijl ze op het gezicht van haar jongen let. Dat blijft gewoon staan.
| |
| |
Jammer, vindt zijn moeder. Grie en Bas hadden vaste verkering, je zou zo graag de jongste ook geborgen zien voordat... Marrie maakt deze zin zelfs in haar gedachten niet af. Ze weet nog maar vaag, wat ze bedoelt, je zou haast op voorgevoelens acht geven. Ze heeft het maar bij zich, dat Leen en zij dit jaar nog uit de tijd zullen zijn.
|
|