| |
| |
| |
XI
Als ze die plaat niet gevonden hadden, zouden ze veel meer last gehad hebben, zegt Leen Lekkerkerker senior dikwijls, en zijn vrouw beaamt het. Max trekt dan even zijn lippen op. Hij wil zijn gastvrouw en gastheer niet tegenspreken, maar zo'n verering van zo'n prent... zo kwamen de diverse heilige vrouwen in de wereld, nu kon je het zelf maar eens zien. Nee, dat er geen huiszoeking meer kwam op de hofstee van Leen Lekkerkerker, was volgens hem te danken aan het voortdurend offensief, dat de Duitsers in spanning hield, en aan het stom geluk dat er bij kwam.
In deze geest laat hij zich uit tegenover Bill en Jolink, die hem allebei bestrijden. - Je vertelt dit niet aan die jongen, voegt Jolink hem dreigend toe, wat Max ten onrechte uitlegt als Jodenhaat.
- Je moet geen kind zijn geloof ontnemen, zegt Bill kort, als Max deze veronderstelling tegenover hem uit.
- Leen Lekkerkerker is een intellectueel mens, die zelf wel onderscheiden kan, is het hooghartige antwoord van Max.
Bill kijkt hem verwonderd aan. Max was altijd zo aardig. Maar Jolink begrijpt iets van de vijandschap, die het christendom ontketent, hij kan het dan niet goed onder woorden brengen en daarom zwijgt hij.
De stemming op de boerderij wordt er echter niet beter door, Max gaat hooghartiger zijn weg, terwijl Bill en Jolink elkaar zoeken.
- De vechtjassen vinden elkaar altijd, heeft Max eens tegen Leendert gesmaald, ze begrijpen niet dat de kennis en de wetenschap internationaal zijn. Vroeger had Leendert
| |
| |
zich laten verblinden door deze zinnen, nu kijkt hij Max even aan.
- Wélke kennis en wélke wetenschap, vraagt hij nuchter.
Leen Lekkerkerker heeft op de avond, toen zijn plaat verscheurd werd, begrepen wat zijn moeder bedoelde, toen ze in haar eigen eenvoudige woorden over de preek van Nelly's vader vertelde. Hij weet, dat je soms veel dingen van je verstand opzij moet zetten, om de weg te gaan die God je wijst. Je kan er moeilijk over praten, maar het geeft je leven rust en inhoud, denkt hij, terwijl hij naar Max kijkt. Die heeft dat niet weet hij, Jolink wel en Bill ook. Jolink wel, die kreeg het hier, en Nelia heeft het niet, ziet hij plotseling. Waarom begrijpt Leen zelf niet, maar hij denkt bijna altijd tegelijk aan Nelia en Jolink. Dat geeft hem altijd een wonderlijke gewaarwording van onrust, en pijn.
Als Leen Lekkerkerker met zijn vader de grote vrachtvliegtuigen, die het voedsel aan de steden gaan brengen, over ziet gaan, in de stralende Aprillucht, zegt de oude boer: - Nou is het gauw gebeurd Leen, dit is het begin van het einde, en nou krijgen we de rommel.
Leen heeft zijn vader aangekeken. Hoe bedoelde pa dat nu weer, iedereen verlangde naar de bevrijding en zijn vader sprak over de rommel.
En gauw blijkt het hem, dat zijn vader gelijk heeft.
Hij fietst nu in zijn eentje naar de H.B.S. voor de vierde klas. Nelly is naar Zwitserland, uitgezonden van een committee. Dominee heeft het bereikt door altijd maar te praten, over zijn geliefd kind, het oorlogsslachtoffer.
Leen vindt dat er anderen beter weg hadden kunnen gaan, dat meisje, waar Jolink melk voor haalde, en dat tijdens de bezetting met haar sputum van t.b.-lijdster de jongens en mannen af liet keuren voor Duitsland. Toevallig hoorde Leen dat, daar had Jolink voor gezorgd, maar die praatte er niet over en hij werd op school schuin aangekeken, omdat hij nog niet weggezuiverd was.
En Nelia.
| |
| |
Nelia staat 's morgens om vijf uur al op de stoep, de paar melkbussen van haar vader te schuren.
- Zonde van die meid, zeggen de leraars en leraressen.
- Een dubbeltje kan nooit een gulden worden en wie als ezel geboren is, zal nooit als paard sterven, menen ze in de scheerwinkel achter Janus Vermeulens rug, wanneer die heeft zitten klagen, dat hij het thuis zwaar had, met twee saggerijnige vrouwen, één van de rheumatiek en één omdat ze niet leren mocht.
Juffrouw Verstrate heeft een baantje gekregen aan de leeszaal, dan kan zij haar moeder beter verzorgen. En Max, haar neef, is hier leraar, die is nu bij haar thuis, zo zijn zij met elkaar geholpen.
Leen begrijpt niet goed meer, hoe hij zo over Max heeft kunnen denken de laatste maanden, hij heeft er een fijne leraar Aardrijkskunde aan nu hij hem zijn gif niet meer in zijn ziel laat druppelen, hij is het meer eens met zijn vader, die over de genadige bewaring in de oorlog spreekt, dan met Max, die met het volk der oude Romeinen als voorbeeld, beweert, dat alles oorzaak en gevolg is.
En het geval Nelia zat Leen ook danig dwars. Hij heeft haar een keer getroffen. Ze had een spiksplinternieuwe fiets gekregen van haar vader, en ze was naar de stad geweest.
- Ik ging liever op een ouwe kar zonder banden naar de H.B.S., verklaarde ze aan Leen, dan met zo'n nieuwe boodschappen doen. Leen, ik ga dood op die kleine boerderij. Ik moet nu ook al weer een sprei haken, en dat is nergens voor nodig. Ik heb mijn moeder voorgesteld, om 's morgens te helpen, dat kan ze niet meer en dat wil ik best doen, en dan naar het avondlyceum, de directeur wil me een getuigschrift geven, maar ik mag niet met de avond naar de stad, zegt mijn moeder, veel te gevaarlijk met al die soldaten. Maar toen ik moest smokkelen, lieten ze me wèl bij nacht en ontij gaan, en de Duitsers waren ook geen heilige boontjes.
Leen loopt er over te tobben. Hij zou Nelia graag willen helpen, maar hij weet niet hoe. Dan bedenkt hij zich plotseling hoe erg of de dominee het vond, dat Nelly door haar
| |
| |
ongeluk zo achter kwam. Hij besluit om voor Nelia een avond met de dominee te gaan praten.
Daarom belt hij aan. Het is een zwoele Juliavond en de dominee zit in de tuin. Hij staat op.
- Zo Leendert, had je een boodschap van je vader?
Leen moet even aan de plechtige toon wennen.
- Nee, dominee, ik kwam voor Nelia.
- Voor Nelia, kom jij voor Nelia? Dominee kijkt verwonderd.
Je hoorde tegenwoordig zulke rare dingen.
- Ja, gaat Leen door, hij heeft de achterdochtige blik niet gezien, voor Nelia. Nelia vindt het zo erg, dat ze niet door kan leren...
- Ja, het zal haar niet meevallen om voor boerenmeid te spelen, ze was een damesleventje gewend.
Leen fronst zijn wenkbrauwen. Het is nog moeilijker dan hij gedacht had. Hij hoort nog Nelia's heftige stem: - Ik wil best 's morgens helpen, want ik zie dat dat nodig is, maar als ik 's avonds maar mocht.
- Nelia wou best helpen, maar ze wil zo graag naar het avondlyceum.
- Waar is dat nu voor nodig?
Leen kijkt de oudere man aan. Begrijpt die dat niet?
- U was toch ook blij, dat Nelly door kon leren in Zwitserland?
Dominee kijkt Leen verbaasd aan.
- Nelly is een domineesdochter, daar is studie noodzakelijk voor.
- Nelia kan beter leren, zegt Leen, wanhopig, en u heeft zelf over de talenten gepreekt.
- Wat wou jij eigenlijk van me? vraagt dominee.
Leen kijkt hem aan. - Kunt u niet eens met Nelia's moeder gaan praten, het is zo verschrikkelijk voor haar.
De dominee ziet de boerenjongen aan, het is een heer geworden, en zo lang, dat hij tegen hem op moet zien.
- Je vader weet er zeker niets van, dat jij voor Nelia Vermeulen pleit, zegt hij plotseling.
| |
| |
Leen Lekkerkerker kleurt niet en zijn blauwe ogen blijven rustig.
- Ik dacht dat u het beter kon doen, omdat u Nelly ook liet leren, zegt hij. Maar als u het niet doet... Langzaam keert hij zich om.
- Nelia moet haar ouders gehoorzamen, zegt dominee opeens autoritair, en als ik jou was, zou ik me er niet mee bemoeien.
Dan draait Leendert zich vlug om. Oudere mensen zijn moeilijk te begrijpen en ze begrijpen moeilijk.
Dominee ziet hem gaan. De zoon van Leendert Lekkerkerker en de dochter van Sjaan Vermeulen, mompelt hij.
De ouders weten er vast niets van en een gewaarschuwd man geldt voor twee.
Daarom roept hij Leen Lekkerkerker apart, en vraagt hem, of hij weet, dat zijn zoon zich erg druk maakt over die dochter van Vermeulen.
- Zwarte Nelia, informeert Leen Lekkerkerker ten overvloede.
- Ja, zwarte Nelia, geeft de dominee toe met een lachje.
- Het was mij niet bekend, dominee, zegt Leen Lekkerkerker.
- Dat dacht ik wel, dat is het gevolg van het laten leren van Jan en alleman. Hij kwam bij mij vragen of ik er voor wou zorgen, dat Nelia naar de avondschool kon gaan.
Leen Lekkerkerker knikt.
- Ik moet nodig op huis aan, er staat een koe op kalven, en Bas is dan altijd erg zenuwachtig.
Ja, dat weet dominee, het verhaal van Bas, die door een stukgeschoten kalvende koe ontkomen was aan de moffen, omdat hij onder de stukken lillend vlees lag.
- Ja, dan moet Lekkerkerker maar vlug voort maken. Hij heeft gezegd wat hij dacht dat zijn ouderling, als vader zijnde, weten moest.
Wanneer ze die avond rustig bij de koffie zitten, komt Jolink aanfietsen. Dat doet hij wel meer, en Leen Lekkerkerker denkt er over om het gesprek met Leen maar uit te stellen, als Jolink zelf over Nelia begint. Het is toch jammer
| |
| |
dat dat kind de cursus niet afmaakte, het was zo'n zeldzaam begaafde leerling. Dan kan Lekkerkerker zijn mond niet houden.
- Heb jij met de dominee over Nelia's gepraat, Leen?
Leen ziet zijn vader aan, hij slaat zijn blauwe ogen niet neer voor de felle donkerbruine.
- Jaat, ik dacht dat dominee er misschien wat aan doen kon.
- Waaraan?
- Nou, ik fietste Nelia achterop een keer, ze wou naar het avondlyceum, ze zei zelf dat ze wist, dat haar moeder haar 's morgens nodig had, maar ze zou graag naar het avondlyceum toe en onze directeur wil ze best helpen.
- Jolink knikt, dat zou de oplossing zijn, betoogt hij.
- En wat had de dominee daar mee te maken, vraagt Leen Lekkerkerker aan zijn zoon.
- Ik dacht, hij heeft Nelly ook door laten leren.
- Nelly. Jolinks mond trekt wrang van de herinnering, Nelly.
- Weet u, dat ik geen eens naar haar mocht informeren, zegt hij schor.
- Neent. Dat wist ik niet. En wat zei hij van Nelia, wilde Lekkerkerker verder weten.
- Dat Nelly hoorde te studeren, maar dat Nelia haar vader en moeder moest gehoorzamen. Leen beet de woorden bijna af.
- Je zou zo'n vent, barst Jolink uit. De oude boer houdt bezwerend de hand in de hoogte.
- Net als wij het allemaal wel eens mis hebben. Kijk eens mijnheer, die collega van je, die kon wel eens hele mooie dingen zeggen.
Jolink begrijpt dat hij Max bedoelt. Hij knikt.
- Die zei ook een keer, dat alles begrijpen, alles vergeven was. En de dominee is ook zo'n soort crisisslachtoffer. Weet je, hij en zijn vrouw hadden het hoog in het hoofd, ik weet nog best, dat hij zijn intree preekte, allemaal auto's voor de kerk. Nou en toen bleef die hier op het dorp zitten, hijzelf vond het niet zo'n merakel, maar zijn vrouw werd sagge- | |
| |
rijnig, en zeurde dat hij hier levenslang had, begrijp je.
En toen kwam de oorlog, zijn vrouw werd bang, ze kon niet zo ze wou, en zo verzuurde de hele boel.
- Maar hij was toch een christen? Jolink weet niet meer wat hij hiervan denken moet. Leen Lekkerkerker knikt bedachtzaam met zijn hoofd.
- We mogen over niemand oordelen, mijnheer, maar de zorgvuldigheden van het leven kunnen zo veel, zo heel veel bederven.
Kijk eens, mevrouw is een mens waarbij alles precies in het emmertje moet komen, en dat is nou helemaal niet gebeurd. En nou met Nelly ook weer, ze heeft net zolang achter alles aangelopen, totdat haar kennissen het kind naar Zwitserland stuurden. En nou mist ze haar, en nou moet Nelia het ontgelden. We moeten voor de dominee bidden, zegt Leen Lekkerkerker, zonder overgang, we moeten voor hem bidden, want hij staat in het ambt.
Dat zijn woorden, die Jolink maar moeilijk begrijpt. Hij gaat nu geregeld naar de kerk en heeft een paar goede vrienden gekregen, een leraar van de christelijke Mulo en diens vrouw, en dan de Lekkerkerkers, waar hij graag komt. Maar veel in de kerk is hem niet duidelijk. Waarom mag zo'n dominee nou bijvoorbeeld niet de waarheid gezegd worden?
Lekkerkerker gaat er niet verder over door. Hij vraagt door naar Nelia.
- Het was altijd al een gauw ding, zegt Marrie, weet je nog hoe ze over Leendertje baasde, toen ze nog zulke porken waren? Haar hand wijst een eind beneden het tafelblad.
Jolink kijkt op. Hij heeft nooit geweten dat ze Nelia zo goed kenden. Dan hoort hij de geschiedenis van het felle daggelderskind, met haar reusachtig verstand en haar grote wil. En in zijn hart groeit het medelijden om dat kind, dat nu niet meer door mag leren.
- 't Is zonde, mompelt hij halfluid.
- Daar zeg je een waar woord, geeft de oude Lekkerkerker toe, daar zeg je een waar woord. Het is zonde. Sjaan
| |
| |
Vermeulen is verantwoordelijk voor het talent van zijn dochter en Heil in zekere zin ook.
- En wij ook.
Jolink kijkt op. Is dat de jonge Wandelstok, die dat gezegd heeft. Ineens voelt hij, dat hij onredelijk jaloers wordt op die jongen met zijn lichte lenige gang en zijn rustige gezicht. Bijna te rustig, te onberoerd voor zijn leeftijd.
Nelia Vermeulen, denkt hij, Nelia Vermeulen, jij en ik horen bij elkaar. Wij hebben samen op dezelfde manier geworsteld om te worden wat we nu zijn. Hij kijkt nog eens naar Leen Lekkerkerker zoals hij daar zit, tegenover zijn vader en zijn moeder, in deze veilige beslotenheid van de boerenkeuken, die er altijd was.
De jongen heeft gelijk als hij van Nelia houdt, Nelia zal een perfecte kameraad zijn, maar hier wordt ze nooit thuis, wordt ze nooit eigen, weet Jolink met onfeilbare zekerheid.
- Vindt u ook niet mijnheer Jolink?
- Pardon, vroeg u wat? Jolink is plotseling terug in de boerenkeuken, waar over een leerlinge, een oudleerlinge van hem gesproken wordt.
Marrie ziet hem kijken. Het is voor haar een opluchting, als die vent zijn eigen met Nelia ging bemoeien en het was aan alles te zien, dat hij dat erg graag wou doen, zo oud was hij toch ook nog niet, overlegt ze bij zichzelf. Nelia moest de handen samenknijpen, dat ze nog zo iemand kreeg, als dat gebeurde, dan zou Leen wel veel minder met dat schaap optrekken. Dat hij in zijn eentje zonder er met haar en zijn vader over te praten naar de dominee gegaan was, zinde haar slecht, wie weet wat ze in de pastorie nu klaar maakten.
En dat niet alleen. De laatste tijd heeft Marrie Lekkerkerker bijna niet aan haar droom gedacht, maar deze avond staat hij helder voor haar geest.
Nelia moet uit Leens leven, ze heeft hem eenmaal bijna doen verdrinken, toen ze nog een kind was, nu zou het erger kunnen zijn, daarom besluit ze Jolink zoveel mogelijk te helpen.
- Kijk eens, meheer, zegt Marrie, de baas en ik dachte,
| |
| |
dat wij eens moesten vragen naar het avondlyceum, maar we weten niet hoe je dat moet doen.
- Als boer zijnde ben je niet met die spullen op de hoogte.
Jolink knikt. Deze reactie had hij kunnen verwachten.
Hij vraagt naar Max om het prospectus en vertelt met een paar woorden over Nelia, over het milieu waar ze uit komt.
Max haalt zijn schouders op, zijn gezicht is gevulder geworden en heeft daardoor iets minder sympathieks gekregen.
- Boter aan de galg jongen, het milieu verloochent zich nooit. Je kunt het net zo goed laten.
Jolink zwijgt. Vroeger zou hij opgestoven zijn. Alleen dringt hij er nog eens op aan om de papieren ten spoedigste te krijgen.
Max die hem nog altijd dankbaar is, dat hij waarschuwde, zorgt er voor, en drie dagen daarna verschijnt hij met de paperassen op de boerderij.
Leen Lekkerkerker trekt direct zijn opknapperspak aan en ze gaan samen naar het kleine gedoetje van Sjaan Vermeulen.
Ze treffen het slecht, want Nelia is om klandestiene tabak naar het dorp gestuurd, ze heeft net nog woorden gehad met haar moeder.
- In het dorp zijn ook Canadezen, ik kom er met een thuis, heeft ze gespot, laat vader zelf zijn tabak maar halen, ik ben niet los vertrouwd.
- Jij mot je dochter eronder houden Sjaan, heeft Heil gezegd, ze heeft een bek als een scheermes. En ik kan niet uit de weg met mijn jicht. Anders zocht ik beslist een boerendienst je voor haar, bij ouwe mensen en achteraf. Als je die meid van jou niet met een strak bit rijdt, dan wordt het net zo'n wupperdewap als haar moeder.
- Je mot van de doden geen kwaad spreken, Heil, was het enige weerwerk dat Sjaan gaf. Hij heeft zijn boerengedoetje, dat hij vroeger zo fel en lang begeerd heeft, maar hij heeft Heil op de bonnen toe. Sjaan wil het niet erkennen,
| |
| |
hij houdt zich niet alleen groot voor de mensen, maar ook voor zichzelf, maar Heil is een rouwkoop, hij begrijpt nu tenminste best, waarom ze is blijven zitten.
Als Leen Lekkerkerker over het leren van Nelia begint, neemt Heil het woord.
- Leren, ja dat wou Nelia's eerste moeder wel, maar zij is er nooit voor geweest. Dat was niks voor een boerenmens.
Sjaan kijkt verschrikt naar zijn oude baas. Hoewel hij een eigen spul heeft, zit het ontzag er nog wel in.
- Dat kan ik direct nog niet zeggen, komt Leen Lekkerkerker voorzichtig. Kijk eens, in de Bijbel stond ook, dat ieder zaad naar zijn aard moest groeien, en nou had Nelia een aard om te leren, net als zijn jongen.
Sjaan knikt instemmend. In zijn vaderhart komt een klein sprankje hoop, dat Heil zal toegeven.
- Nelia heeft een groosen aard, zegt Heil stroef en Lekkerkerker weet als ouderling heel goed, dat hovaardigheid zonde is.
- Je vergist je, vrouw Vermeulen. Lekkerkerker geeft Heil Verboom de titel die alle getrouwde boerinnen krijgen. Je vergist je naar mijn gedachte. Nelia kan goed leren, en nou wil ze alleen 's avonds leren.
- Nelia komt 's avonds de deur niet uit. Nou in deze tijd zeker. Het was toch al zo'n wupperdewap. En zij zou er voor zorgen, dat ze een ordentelijke vrouw werd.
Jolink zit te popelen.
- Waar is Nelia nu, vraagt hij plotseling.
- De vrouw heeft ze op zwarte tabak uitgestuurd, zegt Sjaan en zijn ogen glinsteren. Heil kijkt strak voor zich.
- Je gunt het haar niet, barst Jolink uit, je gunt het haar niet, dat is het hele geval.
- Net. Sjaan knikt nadrukkelijk met zijn hoofd, net!
- En van wie der cente zou ze dan motte leren, toch zeker van de mijne?? Triomfantelijk kijkt Heil de drie mannen aan. Ze is nu zeker van haar zaak.
- Je zou het kunnen lenen, zegt Lekkerkerker, dan kon Nelia het later terug betalen.
| |
| |
- Die nakende neet, schampert Heil, die nakende neet. Ze was net als haar moeder, grosigheid zat er in en anders niet. Net als in de zuster van de baas, die zat nou op een spul, ze had een rijke weduwnaar getrouwd, die zus van Sjaan en ze ree in een auto, onderlest was ze nog hier geweest. Maar zij, Heil, hieuw het met de psalmist die zong, dat God de eenvoudigen zou gadeslaan.
De oude vrouw kijkt triomfantelijk de mannen aan. Ziezo, nou weet Leen Lekkerkerker waar het op staat.
- Ik begrijp niet waar jij je koortsig om maakt, Leen Lekkerkerker, zegt ze plotseling en die mijnheer, daar begrijp ik het helemaal niet van. Me hebben aan jullie allebei geen boodschap, wij motte voor Nelia's zorge, en al die geleerdigheid, dat geeft maar hoogmoed. Nelia moet in de stand blijven waarin God haar geplaatst heeft. Dat zei de dominee onderlaatst ook.
In de stilte, die op deze tirade volgt, kraakt een plank. Sjaan kijkt verschrikt, want hij weet, dat dit op de kamer van zijn dochter is. Als Nelia nu maar niets gehoord heeft.
Leen Lekkerkerker staat op. Groot lijkt zijn forse nog ongebogen gestalte in de kleine kamer. Zijn ogen staan donker en zijn mond is hard.
- Vrouw Vermeulen zegt hij, vrouw Vermeulen, jij hebt daarnet de Schrift op je lippen genomen, daarom dacht ik, dat je naar de Schrift probeert te leven.
Heil knikt, zou die boer haar toch nog gelijk geven, dat zou de triomf van haar leven zijn.
- Dan moet jij eens lezen, vrouw Vermeulen, dat Paulus zegt, dat de ouders schatten moeten vergaderen voor de kinderen en niet andersom, en dat je je kinderen niet tot toorn mag verwekken, en daar zijn jullie hard mee bezig met Nelia.
Dan loopt hij, gevolgd door Jolink, de deur uit.
- Ik haal dat kind naar de stad, zegt die, spontaan.
- Ze is minderjarig, zegt Leen Lekkerkerker.
Dan staan ze machteloos in de donkere, zwoele Augustus-avond.
| |
| |
Maar dezelfde avond, wanneer er bij Lekkerkerker voor Nelia Vermeulen gebeden wordt, sluipt ze het huis uit.
Heil gaat te keer, maar Sjaan weigert haar met de politie terug te laten halen. Hij neemt een spoorkaartje naar Rotterdam en zoekt zijn zuster op. In de achterkamer van haar huis vindt hij zijn dochter, gebogen over haar Engelse grammatica.
- Zo is het goed, meid, zegt Sjaan.
Tegenover het dorp zwijgt hij, omdat hij tegenover Heil zwijgt.
Na vier dagen druk besproken te zijn, wijkt het geval Nelia Vermeulen voor het ongeluk van de Canadees, die met zijn jeep de ruiten van het postkantoor inreed en bekant doodgebloeid zou zijn door het glas, als de dominee hem geen bloed gegeven had, zomaar in de spreekkamer van de dokter.
Dat had niemand van hem gedacht, maar Leen Lekkerkerker is blij met deze daad.
Het worden eenzame tochten voor Leen Lekkerkerker dat najaar naar de H.B.S. in de stad, en soms wilde hij wel, dat hij in de vijfde inplaats van in de vierde klas gezeten had, dan had hij het hele eindexamen cadeau gekregen van de minister.
Hoewel... Leen houdt zijn trappers bijna stil nu hij in de geluidloze parelheldere Octoberavond naar huis fietst. Er hangen nog enkele smalle goudgele bladeren breekbaar aan de knotwilgen, terwijl het kroos in de sloot roestrood is. De lucht lijkt doorzichtig in de stralen van de ondergaande zon.
Leen Lekkerkerker wordt die herfst wakker uit de droom, die bezetting heette.
En nu dringt de vraag aan hem op wat hij eigenlijk worden wil. Hij heeft net vanmiddag een repetitie terug gekregen van Max. Die heeft hem even apart geroepen, hem op de negen gewezen. Het had eigenlijk een tien moeten zijn Leen, heeft hij gezegd, want ik hoef je natuurlijk niet te vertellen, dat dit prima en prima werk is. Je moest doorgaan in de geologie, je hebt er feeling voor, dat weet je.
| |
| |
Leendert heeft geknikt. Wat moet je zeggen als je zelf nog niet weet welke kant of je op wilt? Of eigenlijk, eigenlijk weet hij het wel, maar het is al zo lang geleden dat hij hierover dacht. Het was voor de oorlog, toen hij in poe's tuintje werkte. Er stonden duizendschonen in, diep donker rode en witte met een prachtige gemarmerde kring. Leen weet het nog precies. En midden in het perkje stond een witte. Zo zuiver waren die bloemen geweest, dat hij om die bloem een draadje gebonden heeft. Dat zaad wilde hij bewaren.
Zijn moeder keek hem aan. Daar komt nooit hetzelfde uit, me jongen, zei ze. Leen hoort nog haar zachte stem nu hij op de fiets zit en al die dingen van de oorlog weer terug komen.
En zijn moeder heeft gelijk gehad, hij weet nog hoe vale rose bloemen kwamen uit het zo zuinig bewaarde zaad.
Toen heeft hij één ding gedacht, dat hij zoveel van bloemen zou willen weten, dat er dezelfde uit het zaad zouden komen. Tenminste, zo bedenkt Leen het nu. Maar het was ànders, dieper en meer. Het was niet dat kleine perkje duizendschoon, het werd een levensdoel, wist Leen plotseling, een levensdoel. Hij zou niet, zoals Max willen zijn. Hij niet voor een klas. Dat stille tuintje van zijn moeder, waar hij zo dikwijls met haar praatte. Hij heeft er al die tijd niet meer bewust aan gedacht, maar nu Max hem vanmiddag aanraadde om door te gaan, nu weet hij het. Hij wil naar de tuinbouwschool, hij wil tuinder worden. Leen Lekkerkerker maakt op die zonnige Octoberdag uit, dat hij de rulle aarde om zijn vingers wil voelen en planten kennen en kweken.
Hij zal het er vanavond over hebben, bedenkt hij zich, dan kan hij tenminste wat zeggen, wanneer ze hem op school vragen, wat hij gaat doen.
Die avond krijgt hij er de gelegenheid niet voor.
Eerst zit Sjaan in de keuken, wanneer hij thuis komt. Nu heeft Sjaan wel een halfwassie, toch is het voor een boer heel ongewoon om vlak voor de melken weg te gaan en onder melktijd een visite af te steken, daar moet een heel bijzondere reden voor zijn. Dat weet zelfs Leendert Lekkerkerker.
| |
| |
Hij kijkt schuw op, wanneer Leen binnenkomt en houdt zijn mond, terwijl Leens vader nadenkend de rook uit zijn pijp nakijkt. Dat doet pa altijd wanneer er iets ergs is, weet hij.
Zijn moeder schenkt thee, maar hij krijgt Bas' kom, dat doet poe nooit, die is ook al van de kook.
Maar de drie oude mensen zwijgen, en Leen vraagt niets. Wil hij iets gewaar worden, dan moet hij zijn mond houden, en hij weet nog niet eens zeker of hij wel iets gewaar wil worden. Hij moet over zijn eigen plannen nadenken. Maar het gaat over Nelia, dat weet hij zo secuur als iets.
Nelia, die nog wist hoeveel hij van bloemen hield, bedenkt hij zich plotseling. Ze stuurde hem die kaart met gentianen op zijn verjaardag. Nelia had meer onthouden, dan je zo oppervlakkig voor mogelijk zou houden.
Dan staat Sjaan schutterig op.
- Ik ga mijn fiets maar eens thuisbrengen, zegt hij.
Leen Lekkerkerker kijkt naar hun oude knecht. Sjaan is grijs geworden en hij ziet er heel wat ouder uit dan zijn vader, en die is toch nog zeven jaar ouder, dat weet hij.
Hij heeft een vaag medelijden met him oude knecht.
- Je moet ze niet weerom halen Sjaan, ook niet voor een hortje, ze zal helemaal niet meer bij jullie aarde en dan heb je er maar sjagerijn van.
Sjaan knikt. Met de jonge Leen erbij is er eigenlijk te veel dak op het huis. Maar hij moet toch wat zeggen.
- Baas, en in zijn stem klinkt de ouwe toon, baas, Heil maakt het me zo moeilijk, ze zegt dat Nelia op het verkeerde pad is, dat ze met kerels omgaat nu mijn zuster getrouwd is. Ik weet wel, mijn zwager is niet kerks, maar... en nu heeft Heil het aan de dominee gezegd, en die heeft mijn er gisteravond over onderhouden.
De oude boer gaat met zijn knecht mee, en wat er verder gesproken wordt weet Leendert niet. Hij durft er ook zijn moeder niet naar te vragen, en krijgt zijn boeken om maar te beginnen aan zijn huiswerk.
Toch is hij wel benieuwd naar Nelia, die wegliep. Er wordt weinig meer over haar gesproken. Alleen heeft Jolink
| |
| |
eens een keer gezegd, dat hij de groeten van haar moest hebben, hij had haar gesproken.
Leen heeft dit niet eens thuis verteld. Het was zo wonderlijk, dat hij liever niet aan het gezicht van Jolink terugdenkt, toen hij het zei. Zo scherp hadden zijn ogen nooit gekeken. Leen had zich onbehaaglijk gevoeld, maar had hem toch aangekeken.
- Ben je niet blij?, had Jolink gevraagd.
- Waarom, zei Leen, hij keek stomverwonderd, dat kon hij zien in de spiegel boven het fonteintje in de kleedkamer.
Jolink had niets meer gezegd, en was fluitend weggegaan.
En nu is het weer Nelia, Nelia Vermeulen.
Maar als hij zijn boeken ziet, en de lessen nog eens doorneemt voor een tussentijdse repetitie, die de Franse leraar opgegeven heeft, is Nelia vergeten voor zijn werk.
De volgende dag, wanneer hij door het dorp fietst, ziet hij een auto voor de pastorie staan en die avond komt de dominee de werf op om te vragen of Leen morgen op Nelleke wilde wachten, ze was weer thuis gekomen en wilde meteen naar de H.B.S. Leen knikt, dat zal hij doen, het is toch wel saai om alleen die dijk te fietsen als je altijd met zijn drieën geweest bent.
Maar hij heeft nog werk, dat maakt hij dikwijls op de vlonder, wanneer de anderen al in de keuken zitten, omdat poe zo dikwijls kouwelijk wordt.
Net als hij zit te piekeren over een meetkundesom, hoort hij de stem van zijn vader. Leen zou nooit luisteren, maar de naam van Nelia doet hem opkijken. Hij is zijn bezoek aan de pastorie nog niet vergeten.
- De fout is, hoort hij de dominee zeggen, dat ze het te hoog in het hoofd hadden bij Vermeulen, nu heeft hij de gevolgen er van, hij kan zijn dochter niet meer baas, die zit in een grote stad, ik hoorde van zijn vrouw dat ze zich zelfs verft.
Leen moet lachen. Dominee denkt altijd dat hij dergelijke dingen bij een ouderwetse term moet noemen, wanneer hij met een boer praat.
| |
| |
- Naar mijn gedachten is dat de fout niet, dominee, dat is de fout niet, zegt de oude Leen Lekkerkerker bedachtzaam.
Nou moet je niet denken, dat ik en de vrouw zo gek op Nelia zijn. Ze heeft onze Leen erg geplaagd, toen hij nog een porkie was, en hij bij de ouwe meester op school ging. Maar dat meidje kon uitstekend leren. Als je eens wist hoe ze haar lessen moest maken. In een kouwe kamer, bij een kaarsje. Maar ze dee het, dominee, en ze kon ze en ze kon ze merakel best. Ze heeft alles verdragen, dominee, om te leren. Ze wou d'r tweede moeder helpen, als ze 's avonds maar leren mocht, ik ben dat zelf wezen vragen, maar toen zee der moeder ook dat ze niet hoefde te leren.
Leen staat op, hij sluipt naar de deur, dát heeft hij nooit geweten.
- Dat wist ik niet, zegt de dominee.
- Toch zei vrouw Vermeulen dat u het ook niet goed vond dat ze leerde, en ik dacht dat als u er nou eens heen ging, dominee.
- Ik?
- Ja u, u bent de enige die kan zorgen dat ze het meisje daar in Rotterdam laten. Kijk eens, daar is ze thuis, en als we ze hier halen, dan beuren er ongelukken, grote ongelukken.
- Zou het zo'n vaart lopen, Lekkerkerker?
- Jaat dominee, Nelia en Heil accorderen niet, Heil zal haar treiteren. Daar ben ik zeker van. Ze is net haar vader en u weet hoe die voor zijn vrouw was. Dominee, u heeft zelf uw meidje werom gekregen, en wat zou u nou zeggen als die ergens heen moest, waar u wist, dat ze niet aarden kon.
De stem van de oude boer klinkt overredend.
- Ja, als het zo is, dan... aarzelt de beschaafde stem.
- Zo is het, zo is het, dominee.
- Dominee, de stem van Leens vader klinkt heel zacht, bijna onverstaanbaar, dominee, je moet het me niet kwalijk nemen, dat ik je dit zeg, maar ik heb er zo lang over gedacht, het is niet alleen Nelia, het is alles.
| |
| |
- Wat bedoel je, Lekkerkerker?
- Kijk eens dominee, ik ben maar een lompe boer, en daarom zeg ik het misschien wat boerenblokwagenachtig, maar je moet je eigen veranderen. Je moet meer naar de binnenkant kijken. Weet je, ik weet, dat je het zwaar heb gehad bij ons op het dorp, vooral omdat mevrouw niet aarde kon.
Leen kan hun gezichten niet zien, hij zou wel willen weten hoe de dominee nu keek.
- Maar ik geloof dat je er toen verkeerd aan ben gaan staan, je zag ons dorp als een gevangenis, niet als een opgave, zoals ze wel eens in de krant schrijven, daarom kon je ook niet meer goed voor de mensen zijn, dominee.
- Maar, de predikant zwijgt weer.
- Ik heb er al tijen over gedacht om dit te zeggen, dominee, omdat u zoveel makkelijker zou leven, zoveel makkelijker en mevrouw ook. Ik heb er dikwijls voor gebeden, gaat Leen Lekkerkerker door, heel zacht en heel stil.
Leen drukt zijn oor tegen het houten schot van de vlonder.
Wat zou dominee nu zeggen, nu hij zo in zijn hemd stond? Wat had zijn vader dat prachtig gezegd! Nee, vader was niet veranderd, niet door de bezetting, niet onder de Duitsers en niet er na. Dat komt, omdat vader met de Bijbel leeft, wist Leen.
De dominee zegt niets, een hele tijd niet. Hij ziet zijn hele leven voor zich en hij weet dat de boer gelijk heeft. Hij is bezweken door de voortdurende zure opmerkingen van zijn vrouw.
Hij huivert in de stal, zo koud schijnt hem zijn eigen leven.
- Broeder Lekkerkerker, zijn stem klinkt zo bewogen, dat Leen er beroerd van wordt, broeder Lekkerkerker, wat moet ik doen?
Leen voelt de spanning tot in zijn vingertoppen. Hij weet dat hij dit gesprek niet mag horen en hij kan niet zeggen hoe blij hij is dat hij het gehoord heeft. Wat zal zijn vader nu zeggen.
| |
| |
- Dominee, alleen maar geloven en bidden.
Was dat nu alles? Leen had heimelijk op een groots getuigenis gewacht, een getuigenis van zijn vader tegenover die dominee. En nu zegt hij alleen maar een paar woorden.
En het antwoord is nog gekker.
- Ik ga direct nog naar Vermeulen, ze zullen nog wel niet op bed zijn.
- Ik denk het niet, daar doe je goed aan.
Langzaam gaan de mannen naar de achterdeel. Leen loopt naar zijn schriften terug. Over zijn vraagstuk heen zit hij nog te piekeren. De dominee werd vermaand door zijn vader, en hij nam het, hij nam het... dat had Leen nooit gedacht, daarom vindt hij het nu nog prettiger om Nelleke te halen. Zou ze er erg Zwitsers uitzien, ze was drie maanden weggeweest, en waarom ging ze direct naar de les, zo'n licht was Nelly nu ook weer niet.
Hij zal haar wel moeten helpen.
Dat is uitgekomen, het wordt ongeveer regel, dat Leen eerst een halfuurtje in de pastorie blijft om Nelly door het ergste huiswerk heen te helpen voordat hij naar de boerderij gaat.
- Je moet onze Nelleke maar goed helpen Leen, zegt mevrouw als ze hem een kopje thee brengt op de knusse meisjeskamer. Het kind komt zo achter door die akelige oorlog, hè kindje.
Nelly zegt niets en Leen bromt iets onverstaanbaars. Als haar moeder weg is, kijkt Leen haar aan.
- Jij hebt eigenlijk een bof met die oorlog, zegt hij hard.
- Ik? Nelly haalt haar wenkbrauwen op.
- Ja ja, want nu kom je achter en anders was je maar vrij stom.
Leendert schrikt van zijn eigen woorden. Hij heeft ze echter zo dikwijls in zichzelf gezegd. Eigenlijk elke keer, wanneer hij naar de pastorie gelokt wordt door mevrouw en naar de pastorie gestuurd wordt door zijn moeder. De dominee heeft gevraagd of je elke avond effe kwam, Leen,
| |
| |
met die repetities, het was voor jou ook goed, dat samenwerken, zei hij.
Natuurlijk, denkt Leen wrang, bij moeder komt hij niet aan met de waarheid, dat zijn Nelly zakt als een baksteen, wanneer we niet alle zeilen bijzetten. En privaatles loopt in de papieren.
Toch verzet Leen zich niet, waarom zou hij ook.
Zo verlopen de laatste repetities. Die van Leen zijn uitstekend, die van Nelly beter dan men verwacht had.
Daar zit Lekkerkerker achter, plaagt Max, als hij het proefwerk terug geeft, solidair zijn ze bij jullie op het dorp, nee geweldig, dat moet ik zeggen, geweldig solidair.
De halve klas zit te grinniken en Leen krijgt een kleur. Nu denken ze er van alles van. Waarom treiterde Max ook zo. Hij kijkt naar Nelly, zou die ook zo het land hebben. Hij kan niet precies zeggen wat haar gezichtje uitdrukt, maar hij schrikt er van.
Ze kunnen me nog wel meer vertellen, moppert hij in zichzelf, maar ik ga niet meer naar de pastorie toe.
Daarom snauwt hij Nelly af, wanneer die hem opwacht bij het fietsenhok.
- Ga maar vast, ik moet nog in de stad zijn.
|
|