| |
| |
| |
VII
Onze drie plaatsgenootjes N. van de Broeke, L. Lekkerkerker en N. Vermeulen zijn geslaagd voor het toelatingsexamen van de Rijks H.B.S. stond er onder het plaatselijk nieuws in de krant.
- Onze Nelia weer het letst, schampert Grie.
- Ze hebben het van het a b c af gedaan, dat doen ze altijd, sust Sjaan.
Nelia trekt zich er niets van aan. Die mag twee weken bij haar tante logeren, als die op het huis in de stad past, zo deftig. En Nelly gaat naar zee met haar vader en moeder. Leendert heeft geen vacantie. Er is veel te doen in moeders tuin. En ook op de werf zijn een heleboel karweitjes die een ook niet zo handige jongen best op kan knappen.
Leen Lekkerkerker senior hoeft niet meer met zijn kaas achterom te rijden. Die wordt grif gekocht vandaag aan de dag, en ook de werkloosheid schijnt te dalen.
- Het gaat goed, baas, zegt Sjaan vergenoegd, als hij wat meer loon beurt Zaterdag en hij bedenkt, dat, als het zo doorgaat, hij misschien met Sinte Katrijn wel naar een fabriek in de stad kan gaan.
- Het gaat niet goed, zegt Leen, ze worden veel te astrant die moffen.
- Dan komt mobilisatie. Sjaan is afgekeurd, wat voor Leen een bof was, anders had hij geeneens naar de H.B.S. gegaan.
Er is zoveel nieuws te beleven voor Leen, dat het begin van de oorlog bijna niet tot hem doordringt. Hij heeft wel eens moeten lachen, toen hij het hele kastje van opoe in de opkamer kreeg, waar hij in het grote tweepersoonsbed met
| |
| |
Bastiaan sliep. Maar nou vindt hij het al klein worden.
De grote Bos-atlas ligt op de onderste plank en de zes grote donkerrode woordenboeken staan op de bovenste. Leen gaat er wel eens stilletjes naar kijken, zo geleerd vindt hij het staan.
En dan voor ieder vak een andere meester. Voor aardrijkskunde hebben ze een juffrouw met blond haar en een bril op haar neus.
Nelia zegt dat het een kat is, en dat ze niks geen deftige jurk aan heeft.
Maar Leen vindt haar niet onaardig, en als hij thuis vertelt, dat de juffrouw gezegd heeft, dat ze de kaart van Europa maar eens goed aan moeten kijken, want dat die wel gauw eens kon veranderen, maar dat dan de grenzen wel rood gekleurd zouden moeten worden, omdat er zoveel bloed gevloeid was van de gevallen soldaten, zei pa, dat die juffrouw een wijs mens was. Sinds die tijd heeft Leen nog meer respect voor de tengere vrouw, die hem aardrijkskunde geeft.
Hij zet zijn respect om in extra zijn best doen, waardoor hij al gauw de naam krijgt van een kei in aardrijkskunde te zijn.
Nelia heeft vroeger haar les geleerd op de lagere school, en als ze na een week merkt, dat ze op de H.B.S. elke avond een bende huiswerk mee krijgen, sleept ze een oude keukentafel en een stoel naar de zolder. Van haar tante krijgt ze een oud penantkastje, waar haar boeken ingaan. En een sarong, die het geheel een beetje gezellig maakt.
Daarna schept ze op de H.B.S. op van haar kamer.
Of het afgesproken is, praatten noch Leen noch Nelly ten Broeke over de afkomst van Nelia. En Nelia is zelf handig genoeg, om haar opschepperijen in zoverre te matigen, dat ze in de stad gewoon klinken.
Daarom wordt ze aanvaard bij de drie van het dorp.
‘De drie van het dorp’, die naam danken ze aan de plantkundeleraar, die in hen een onverwachte hulp zag bij het verzamelen van planten, het opzoeken van vogels en dergelijke hulpmiddelen.
- Dat knappen de drie van het dorp wel op, kon hij
| |
| |
achteloos zeggen, wanneer er weer bloemen nodig waren om uitgeplukt te worden voor hun meeldraden en stampersaantal.
Dat Leen het leeuwenaandeel in de plantenzoekerij had, kon hij slechts vermoeden, want Leen verdeelde de bossen bloemen altijd eerlijk. Het enige voorrecht, dat hij voor zich opeiste, was het verzorgen van het aquarium en terrarium, terwijl Nelly de planten in de klas voor haar rekening nam.
- 'n Geboren bioloog, kon de leraar wel eens zeggen, als hij Leen zag prutsen, om de boomkikker, de enige die de vacantie overleefd had, weer een nieuwe grot te geven.
Aan alles went een mens, ook aan de mobilisatie en de enkele bon die er verstrekt wordt. Sjaan Vermeulen beschouwt die eerste bon als een gunstig voorteken. Zo begon het de vorige oorlog ook. Hij was nog maar een brakkie, maar hij wist het best. Hij had het vaak genoeg horen vertellen. Die bon was het begin, en zolang de oorlog duurde kwamen er wel bonnen bij maar gingen er niet af. Zo heeft Verboom ook zijn spulletje bij mekaar geschraapt en gesmokkeld. Kors was een boerendaggeldersbaas, die met zijn ouwe moeder zat te kluizen in de Ooievaar. Hij ging trouw naar de boer, maar hoe langer de oorlog duurde, hoe meer of Korstiaan op pad was bij nacht en ontij.
Hij heeft er zelfs voor leren fietsen. En een keer is hij aangehouwen. Hij had een roestige salamanderkachel voor op zijn fiets. Toen heeft hij een verhaal opgehangen van een weduwvrouw met drie kinders, die haar brand en haar kachel verkocht had voor eten, het was een nichie van hem en nou ging hij haar een kachel en een paar pondjes spek brengen, want veel had een mens vandaag aan de dag niet te missen.
En ze hebben hem doorgelaten. Maar de oude weduwvrouw was de schatrijke notaris en uit de roestige salamander kwam een half varken, keurig uitgebeend.
Kors Verboom heeft dit verhaal zelf in de scheerwinkel verteld, en hij heeft snoevend de som genoemd, die hij hier aan verdiende.
En toen de oorlog aan kant was, kocht Kors het gedoetje
| |
| |
aan het rijpad, trouwde met een pronte boerendochter van een keuterboer uit Groot-Ammers of die contreyen, en deed zijn kindse moeder in het armhuis in de stad.
Zo werd Kors Verboom boer, en aan dit verhaal denkt Sjaan Vermeulen dikwijls. Maar als je wil smokkelen moet je tussen de boeren zitten en niet naar de stad gaan. Daarom huurt Sjaan met Sinte Katrijn weer in. Sjaan Vermeulen weet wat hij wil. Als Grie eenmaal boerin is, zal ze wel meer op haar spullen passen, hoopt hij, en zijn dochter gaat naar de H.B.S. Sjaan is hierdoor bang èn trots geworden. Hij is bang, dat Nelia der eigen niet meer zal laten gezeggen, en hij is trots wanneer hij in de scheerwinkel zo en passant kan vertellen, dat hij een beetje vlug de baard er af moet hebben, want die meid van hem zit zo ontaard laat te leren, als ze naar de H.B.S. gaat, dat hij ze nodig naar der bed moet sturen. Het lijken wel grote mensen en het keind is amper dertien, nou en dan motte die meide slaap hebben.
Hij doet iedere week hetzelfde verhaal. Ze lachen er zo'n beetje om in de scheerwinkel, maar Sjaan Vermeulen heeft niet veel om groos op te zijn vinden ze, daarom zegt de een of ander gewillig: Je kin mijn beurt wel nemen Sjaan, ik heb geen haast.
Bij Nelly vinden ze het gewoon dat ze leert, zoals ze op het dorp zeggen, en Nelly vindt het zelf ook gewoon. Daarom leeft die het meeste mee met het gebeuren in de grote wereld. Ze probeert er wel eens met Leen en Nelia over te praten.
Nelia wimpelt het af met een ‘dat is ver van mijn bed’. Eigenlijk is ze bang dat ze voor dom aangezien wordt. Onderlaatst vroeg de leraar of ze de krant lazen. Zij hebben thuis geen krant, dat vindt haar vader zonde van het geld en nu moet ze aan een krant zien te komen.
Leen luistert wel. Hij is nu gewend en zijn kalme aard doet hem de overgang gemakkelijk verwerken. Hij heeft goede cijfers.
Na de kalme kerstvacantie met zijn schaarse geneugten van een daagje naar de stad en zijn heerlijke leesavonden bij de haard met de grijs-paarse tegels over de diverse Bijbel- | |
| |
heiligen, komt langzamerhand het voorjaar. Er zit onrust in de lucht. Vaker dan anders zet Leen Lekkerkerker Senior de radio aan, ook als er geen weersberichten zijn, en de leraren op school praten meer van de naderende oorlog. Jolink, de sportleraar smaalt op Polen en Frankrijk. Neen, dan Duitsland! Hij gaat op de leren bok zitten en vertelt de jongens van de grootse Olympiade die hij meemaakte in Berlijn. Ze luisteren, toch is er in de ogen van een kleine jongen vijandigheid. Later begreep Leen, dat die jongen een jood was, maar toen in die eerste oorlogswinter heeft hij vaak naar zijn scherpe ogen en zijn saamgeknepen mond moeten kijken.
Op de morgen, dat Duitsland Noorwegen aangevallen heeft, komen ze met hun drieën vroeg op school. De oudere jongens staan opgewonden te praten en een van de leraars staat er midden in.
- En ik noem het verraad, zegt een grote jongen, de zoon van de dominee in de stad weet Leen, ik noem het verraad.
- Je moet begrijpen, zegt een ander, Duitsland is altijd getreiterd, het heeft ruimte nodig.
Een hoongelach stijgt op.
- Daar heb je Tony met zijn zwarte hemd en zijn Lebensraum.
Leen is er bij komen staan. Op het dorp zijn ook N.S.B.ers. Zijn vader vertrouwt ze niet. Hij kijkt naar de jongen, die daarnet uitgejouwd wordt. Waaróm kan Leen Lekkerkerker niet zeggen, en hij kan evenmin zeggen hoe het gebeurt, maar hij voelt ineens, dat die jongen zijn vijand is, de vijand van allemaal.
Die middag fietst Leen Lekkerkerker niet meer met de meisjes mee naar het dorp om in de pastorie een kop thee te halen, hij fietst direct door naar huis.
Leen Lekkerkerker heeft de steun van zijn vader nodig in de strijd die hij aan voelt komen, maar waarvan hij de grootte niet snapt.
- Nou bennen wij aan de beurt, Marrie, zegt Leens vader, wanneer hij het bericht door de radio hoort, nou bennen wij aan de beurt.
Zijn vrouw schrikt, en als ze die avond aan tafel zitten
| |
| |
en Leen eigenlijk niet weet hoe hij er met pa over moet beginnen, bidt zijn vader heel ernstig voor hun eigen land en volk en voor hun Koningin.
Leen Lekkerkerker doet dit niet veel, hij neemt meestal een formuliergebed, en daarom hebben zijn woorden een diepe ondergrond en een profetische klank.
Het lijkt wel of de spanning, die in die Aprilmaand in Nederland hangt, een zeer ongunstige invloed op Nelia heeft. Ze wordt agressief en brutaal tegen de leraars en wanneer ze het laatste uur aardrijkskunde hebben, barst de bom.
Nelia zit met een nors gezicht in haar bank. Ze heeft gister niets aan haar les kunnen doen. Moeder wou persé, dat ze beneden kwam zitten, ze was zenuwachtig, beweerde ze, en ze huilde steeds. Nelia heeft haar atlas toen maar meegenomen naar beneden. Er kwam niets van leren, telkens was Grie opgevlogen en op het laatst had ze Nelia nog naar de drogist gestuurd om valeriaan.
De lerares ziet haar schuwe blik, die nog iets van de les poogt te zien in het boek, dat half op haar schoot hangt. Er staat een grote wrevel in haar op. De directeur heeft wel gezegd, dat dit kind onder de meest ongelukkige omstandigheden moet studeren, en daarom heeft ze haar altijd ontzien. Maar dit brutale spieken wordt haar te veel.
- Nelia, haar stem klinkt koel, Nelia jij leest toch, vertel me eens waaraan grenst Hongarije, je kunt het zo zien, het staat midden op de bladzij, die open ligt.
Een paar kinderen lachen, want ze zijn niet zoveel van deze lerares gewend, daarom is dit zo vreemd. Juffrouw Verstrate schrikt ook van zichzelf.
Ze is het niet meer meester. Even gaat ze met haar hand langs haar voorhoofd, het is onnatuurlijk warm voor de tijd van het jaar.
- Nelia, vertel jij me eens, waaraan grenst Hongarije?
Nelia heeft gister tevergeefs de landen proberen op te zoeken.
Ze hapert,.... Oostenrijk,... Duitsland...
| |
| |
- Denk nog maar eens goed, zegt de juffrouw, denk nog maar eens goed.
Nelia wordt woedend, ze schudt haar hoofd.
- Het wordt toch allemaal Duitsland, zegt ze plotseling triomfantelijk, waarom zullen we het leren?
Er valt een dodelijke stilte in de klas.
Juffrouw Verstrate trilt. Ze weet van Duitsland iets meer dan deze kinderen, ze denkt aan haar moeder, een jodin, die met een christen getrouwd geweest is, haar vader, aan alle kennissen, die nog in Duitsland wonen, of die uitgeweken zijn naar Amerika, Frankrijk en hier in Nederland.
- Kind, je weet niet, wat je zegt, haar stem klinkt zacht, bijna verwijtend.
- Ik weet het best, troeft Nelia terug, ik weet het best, en ik leer die rommel niet meer.
Nog dieper wordt de stilte dan de eerste keer.
Even flikkeren de ogen achter de bril en klinkt de vrouwenstem beheerst en zacht: Leen Lekkerkerker, zeg jij, waar Hongarije aan grenst.
- Oostenrijk, begint Leen.
- Wandelstok, gekke wandelstok, jij bent natuurlijk weer het lievelingetje. De lerares trekt haar wenkbrauwen op. Leen buigt zijn hoofd over zijn dichte atlas, hij voelt de kleur tot in zijn krullen kruipen. Die akelige daggeldersmeid ook, scheldt hij in zichzelf, die naarling.
- Ik zal de vragen wel schriftelijk opgeven, allemaal een blaadje papier en je penhouder.
De rust keert weer in de klas en als alleen het gekras van de pennen gehoord wordt, klinkt de luide slag van een merel boven dit zachte geluid uit.
Leen Lekkerkerker kijkt even op. Precies in de ogen van de lerares.
De juffrouw luistert ook, weet hij, en het geeft hem het gevoel van een samen geweten geheim.
Juffrouw Verstrate houdt er helemaal niet van om de directeur haar zaakjes op te laten knappen, daarom laat ze Nelia in de klas blijven en vraagt aan Leen of hij even op het plein op haar kan wachten. Leen knikt, dat kan altijd, sinds de
| |
| |
koeien in het land zijn, hoeft hij niet zoveel meer te helpen.
Het gesprek met Nelia verloopt, omdat het meisje zich terugtrekt als een in het nauw gedreven kat. Ze zegt niets, alleen blinken haar ogen verdacht.
Het is maar een kleine portie strafwerk, die ze op krijgt. Ik maak het toch niet, denkt ze, ik maak het toch niet.
Met een ruk haalt ze, wanneer ze naar buiten komt, haar oude fiets uit het fietsenrek, rent Leen voorbij, niet zonder hem nog een keer het woord ‘wandelstok’ toegevoegd te hebben, en raced dan het plein af.
Leen Lekkerkerker voelt zich plotseling een boertje. Zou hij de fiets van juffrouw Verstrate vast uit het rek halen, of hem laten staan? Hij besluit tot het eerste. Beleefdheid kan geen kwaad, zei zijn vader altijd.
- Fijn jong, zegt de juffrouw tegen hem, rijd je een eindje mee, ik moet jouw kant uit geloof ik.
En het duurt niet lang of Leen vertelt, van het kerstfeest, wat de mevrouw van de dominee toen zei, van hun school, van Nelia en van zijn vader.
- Pa praat net als u, zegt hij vertrouwelijk, pa denkt ook, dat wij aan de beurt zijn met de Duitsers. Maar pa is niet bang, hij zegt, alles komt toch zoals het wezen moet, en... Leen Lekkerkerker kleurt. Hij moet er aan denken, dat hij nu niet meer op een christelijke school is zoals op het dorp. Maar als hij nu niet zegt, waarom zijn vader niet bang is, dan zal... dan zal hij vanavond niet naar de plaat in de bedstee durven kijken, zoals hij elke avond nog doet.
- Vader zegt, hij begint langzaam, vader zegt, dat niet Hitler maar God de wereld regeert, en dat Hitler niets kan doen, of God moet hem vrij geven. En alles komt toch goed, eindigt hij vol vertrouwen zijn korte troostwoord.
- Mijn moeder is een jodin, zegt juffrouw Verstrate zachtjes.
- O, zei Leen verschrikt. Dan fietsen ze zwijgend verder tot de fleurige buitenwijk, waar juffrouw Verstrate woont.
- Ik moet hier door, dag juffrouw.
Eigenlijk is Leen Lekkerkerker blij, dat hij door kan fiet- | |
| |
sen. Het was net of de ellende heel dicht bij kwam, toen ze dat vertelde van haar moeder, dacht hij.
Die avond loopt hij nog even met zijn moeder haar bloementuin door, dat doen ze dikwijls, zo tussen de thee en het eten. Leen vertelt haar van juffrouw Verstrate, en dat ze bang is voor de Duitsers. Marrie knikt, ze heeft er al genoeg over gehoord. Ze legt haar ouderwordende hand met een lichte druk op de schouders van haar zoon. Leen kijkt op, dat doet moeder altijd als ze wat bijzonders gaat zeggen, weet hij.
- Kijk eens jongen, Leen, jij komt veel meer met zulk soort mensen in aanraking als je vader en ik. Kijk eens, dan kan het zijn, dat je ze zal moeten helpen, inene, zonder dat je vader of ik er over praten kunnen. We staan voor moeilijke tijden, Leen, mijn jongen. Ik denk er dikwijls an en dan heb ik veel aan de preek van Nelly's vader, toen jij gedoopt werd. Je weet het, ik heb je druk zat verteld, dat het over Maria en Martha ging.
Leen knikt, poe heeft het hem vaak verteld, van voor dat hij naar school ging af, maar nooit praatte ze erover als nu, hij wordt er bang van.
- Kijk eens jongen, dominee zei, dat we soms ons eigen werk, ons eigen leven moeten laten liggen, om voor God klaar te staan, denk daar aan, als je wat moet doen, wat moeilijk is.
Leen knikt, hij kan niet alles verwerken en hij is blij, dat hij zijn oudste broer Bas uit de varkensschuur ziet komen.
|
|