| |
| |
| |
VI
Als Leendert Lekkerkerker in de zesde klas van de lagere school zit, is hij net zo lang als zijn broer Bas, die al drie jaar zijn vader helpt en 's avonds de tuinbouwschool in Gouda bezoekt.
Leen houdt wel van de boerderij, maar niet zoals Bas. Hij kan een tijd naar de kalvers staan kijken, maar hij weet nog niet op welke tijd ze gevoerd moeten worden. Alleen in de bloementuin van zijn moeder, daar is hij bijna altijd, en dan weet hij precies wat hij doen moet. Je zou hem bij een kweker doen en naar Boskoop sturen, zegt zijn vader wel eens bitter, als dat nog niet veel slechter was dan bij ons. Er zijn kwekers in de buurt, die hun kinderen rauwe tomaten met aardappels geven 's avonds, omdat ze geen brood en boter meer kunnen betalen. Nu mogen tomaten zo gezond zijn als iets, maar een mens eet er de schraalheid mee in de ingewanden zonder vettigheid.
Ja vandaag aan de dag is het een zorg om kinderen te hebben. Soms denkt Leen wel eens of Hitler geen gelijk had, die liet ze allemaal soldaatje spelen. Ook een manier om de werkloosheid te bestrijden. Als het zo doorgaat zullen die twee jongens van hem dit kleine spulletje delen moeten, en dan kunnen ze wel als twee vrijgezellen met een ouwe bouwmeid gaan zitten hokken.
Dan komt Leendert op een middag uit school met een hoogrode kleur.
- Pa, waar is pa.
Zijn moeder, die achter het theeblad op de vlonder zit, kijkt op.
- In de bocht natuurlijk, melken.
| |
| |
- Ja, dat is waar ook. Leen denkt nooit aan de tijden op de boerderij. Grie en Bas zou dat niet overkomen zijn. Grie en Bas, de twee kinderen, die allebei al vijf koeien voor hun rekening nemen, en zo de bouwmeid uitsparen nu de melk direct naar de fabriek gaat.
Daarom had Marrie de meid met Sinte Katrijn opgezegd, en na de vijfentwintigste November werkte Leen Lekkerkerker zowat met eigen volk.
- Als Bas groter wordt, schop je mijn natuurlijk ook de werf af, heeft Sjaan half angstig half vijandig gezegd.
- Ik hoop dat de tijen beter worden, Sjaan, zei zijn baas ernstig, anders kon het er misschien wel eens van komen.
- Had je een boodschap, dat je zo naar Pa vraagt, mijn jongen.
- We mogen doorleren van de meester, hij zal ons les geven, Frans. Leen ratelt de woorden af.
- Wat Frans, vraagt Marrie Lekkerkerker verbaasd, en wie allemaal, de hele klas?
Leen haalt minachtend zijn neus op, de hele klas, stel je voor.
- Alleen maar Nelia van Sjane, Nelly van de dominee en ikke.
- Zo.
- Nelly mag al van haar moeder, en Nelia zegt dat zij ook deftig wil worden. En de meester komt vanavond.
- Nelia wordt nooit deftig, lacht Marrie schamper, de laatste opmerking van haar zoon negerend, dat was haar man zijn afdeling.
Leen lacht, poe hield niet van Nelia, dat was al zo, toen ze samen in het boenhok in de sloot gevallen waren.
Marrie moet hier ook aan terugdenken, nu ze weer de naam van de zwarte Nelia, zoals ze op het dorp genoemd wordt, samen hoort met die van haar jongen. Ze zou het doorleren wel tegen willen houden. Nelia zal haar Leen kwaad doen, dat voelt ze.
Ze kan van deze angst natuurlijk niets zeggen, als haar
| |
| |
man die avond aan de jonge meester zijn toestemming geeft, om Leen bij te werken voor de H.B.S. zoals de meester het deftig zegt, vindt Marrie.
- Wat je leert is nooit weg, vindt Leen Lekkerkerker en trekt nadenkend aan de sigaret, die de meester hem presenteerde. In de boerderij was toch geen toekomst vandaag aan de dag, en hij had twee jongens.
- Misschien wordt het wel wat beter, zegt de meester vaag, het geen werk en geen toekomst wordt zo dikwijls gehoord, en als je er zelf niet bij betrokken wordt, hoor je de wanhoop zo gauw niet.
- Als het wil veranderen, moet er eerst wat ergs gebeuren. Marrie zal later, wanneer ze aan dit gesprek terugdenkt nooit begrijpen, waarom ze dit zo gezegd heeft. Was het omdat Leen vanavond aan tafel gelezen had over oorlogen en geruchten van oorlogen, was het omdat ze haar droom zo duidelijk zag, dat ze hem weer terugbeleefde? Ze zal het niet weten.
Het valt de meester op, dat de jonge Leen Lekkerkerker de ogen van zijn moeder heeft, bang en tegelijk rustig.
- Chamberlain heeft toch maar gezorgd, dat er geen oorlog kwam, zegt hij geruststellend.
- Van die vrede komen ongelukken meester. Leen Lekkerkerker kijkt zijn bezoeker aan.
- Waarom?
- Omdat dit geen rechtvaardige vrede is, hij is gekocht met het ongeluk van duizenden, en daar kan geen zegen op rusten. U weet wat de Spreukendichter zegt, meester, dat gerechtigheid een volk verhoogt, maar dat zonde een schandvlek van de natiën is. En nu moet je mij eens vertellen, meester, of dit nou geen grote zonde is, dat ze die kleine landen en volken opofferen voor een wereldvrede zogezeid? Nee, we zijn er niet, meester, we zijn er niet.
- Nou nou, ziet u het niet een beetje te somber in, Lekkerkerker? Chamberlain is toch ook geen kleine jongen en die zei...
- Maar Eden most er niks van hebben, meester, en ik ben maar een lompe boer, maar als ik zo mijn krantje lees,
| |
| |
denk ik dikwijls dat de wereld net een huishouwe is en die grote lui net een koppel jongens.
Als je zo'n stel van die gasten bij mekaar heb, dan is er dikwijls ook zo'n verwonnen jochie bij. En dan is het domste wat je kan doen, zo'n pork zijn zin geven.
- Grote politiek is nog wel iets anders dan een klas met jongens.
- Meester zal er wel meer verstand van hebben, maar toen ik las dat ze die vent in Duitsland zijn zin gegeven hebben, toen zei ik bij mijn eigen: Leen Lekkerkerker, dat gaat verkeerd, daar komt grote trammelant van.
- Nog een kopje, meester?
Marrie probeert de mannen af te leiden. Leen heeft spijkervaste ideeën over de politiek en hij heeft er te dikwijls met haar over gesproken dan dat ze nu niet precies zou weten wat hij zeggen wil. En de meester is een beste man, maar hij wordt al een daagje ouder, en toen hij hier kwam, wist hij het alleen en nu moet hij er aan wennen, dat de boeren ook aan politiek gaan doen, terwijl hij vroeger het vuur uit zijn sloffen liep voor kiesverenigingen en zulk spul.
- Graag, vrouw Lekkerkerker, heel graag. En bent u net zo somber als uw man over de toekomst?
Meester verwacht hier natuurlijk geen antwoord op, hoogstens dat Marrie zal zeggen, dat ze er geen verstand van heeft. Maar Marrie heeft er wel verstand van, langzaam zegt ze, terwijl ze de kopjes inschenkt:
- Mijn moeder was maar een ouderwetse vrouw, u zal het nog wel weten meester, dat ze een kap droeg.
De meester knikt, nog ziet hij het kalme gezicht op de stoel in de kerk zitten, de handen uitermate rustig gevouwen om het grote kerkboek, waaronder de witte zakdoek lag. Zo warm of koud kon het niet zijn, Marries moeder zat op haar plaats in de avondkerk en ze zat daar onbeweeglijk.
- Nou mijn moeder was bar leesachtig, maar mijn vader hield niet van romanse boeken, zoals hij zei.
Meester knikt, ook dat weet hij nog. Maar hij weet ook,
| |
| |
hoe dikwijls er een boek van de bibliotheek verslonden was door de oude boerin.
- Maar er was een boek, dat ze wel mocht lezen, en dat was de Christenreis. En als ze dan de koffie klaar had Zondagsmorgens, en we wachten op vader en de jongens, dan kreeg ze dat boek, en dan vertelde ze me ervan. En zo vertelde ze me ook van die twee jongens, die dat speelgoed kregen. De ene kreeg alles en de andere niets, en de ene was ontevreden en wilde nog veel meer hebben, omdat hij zijn beurt niet kon afwachten. En zo lijkt me Duitsland ook, hij kan zijn beurt niet afwachten en maakt zijn spullen kapot.
Met een man kun je over de politiek redeneren, maar met een vrouw! Plotseling treft de oude meester het stille verstandige inzicht van deze mensen. Ze rekenen er mee, dat de bom losbarst, en zij zijn niet bang. Ze waren niet opgelucht met München, ze zullen ook niet bang zijn.
- We hebben veel dingen verloren in de laatste tijd, zegt hij, schijnbaar zonder rede, we hebben verleerd rustig te lezen en te luisteren.
Dan drinkt hij zijn koffie uit, en begint over Leendert.
Leendert, die alles aanwaait, en die zo goed leren kan, en zo'n rustig karakter heeft, dat hij de H.B.S. zonder ongelukken wel kan aflopen.
Leen Lekkerkerker knikt.
Dan duurt het tenminste nog goed zes jaar, voordat die jongen aan het werk komt, en in zes jaar kan er een hoop gebeuren, we moesten het maar doen, niet moeder?
- Is Leendert alleen in die klas die je door wil laten leren, meester?
Marries blauwe ogen zien gespannen.
- Nee, er zijn nog twee meisjes. Van de éne ben ik al zeker, de andere weet ik nog niet, het kind is uitzonderlijk begaafd, maar...
- Wat maar, meester, wil Lekkerkerker weten.
- Het is de dochter van uw daggelder, Nelia.
Er valt een pijnlijke stilte in de grote boerenkeuken, wanneer die naam uitgesproken wordt. Nelia.
| |
| |
Lekkerkerker kijkt een rookwolk na, en Marrie doet suiker in de kopjes.
- Het is natuurlijk een beetje ongewoon, zoekt de meester aarzelend naar zijn woorden, maar het kind is zo begaafd, ziet u, alleen het gezin.
- Je moet ze tóch gaan vragen, meester, zegt Leen Lekkerkerker plotseling, je moet ze toch gaan vragen, als ze zo'n verstand gekregen heeft, mogen wij haar niet beletten om dat te gebruiken. De vrouw en ik zijn niet erg Neliaachtig, maar als een kind vooruit kan komen, dan moet dat. Iemand die een gave in de weg zou staan, doet naar mijn gedachte grote zonde.
De meester zucht verlicht, en bedankt lachend voor zijn derde kopje koffie, droegen ze hem zo'n slecht hart toe, dat ze hem de hele nacht wakker wilden laten liggen?
Het is een rustig stelletje, dat die eerste middag na vier uur zit te wachten op de meester, om de eerste les van ‘papa fume une pipe’ te leren.
Jammer genoeg blijft het niet zo. Als er meer huiswerk gemaakt moet worden, blijkt het dat Nelia gehandikapt is.
Leendert en Nelly kunnen altijd ruimte en tijd vinden voor hun sommen en hun miniatuur thema's. Maar Nelia moet er altijd een hoek van de tafel voor schoonvegen, of haar sommen uitrekenen, terwijl haar moeder tegen haar praat en de buurvrouw in de kamer zit.
Daardoor komt er wel eens een onnauwkeurig antwoord in de berekening of wordt er een vlek op de thema gemaakt.
De meester zegt er niet veel van. Nelia kan de nette schriften van de twee anderen niet dulden. En toen op een keer Nelly en Leendert de sommen met elkaar vergeleken, sloeg ze plotseling Leenderts schrift in de modder.
Leendert schrok even, maar hij is nu bijna twaalf jaar, en niet meer het bleue jongetje van de eerste klas. Hij staat voor Nelia en zegt: raap mijn schrift op. In zijn ogen is een stalen glans en zijn stem is de stem van de boer uit een geslacht van gezeggers.
| |
| |
- Jij moet mijn schrift oprapen Nelia Vermeulen, zegt hij kort.
Nelia kijkt hem aan.
- Voor jouw, wandelstok, zegt ze sarrend.
- Ja voor mijn, geeft Leendert Lekkerkerker terug.
Nelia bukt zich automatisch en raapt het schrift op.
Dit was de eerste en de laatste openlijke aanval die ze deed.
Maar talloze kleine pesterijtjes volgden. Dan was Leenderts pen nergens te vinden, dan lag er inkt op zijn bank.
En vlak na Pasen, toen de meester er nog een schepje bovenop lei voor het naderend toelatingsexamen, en ook Nelia er een keer op wees, dat ze toch heel netjes moest werken, toen nam Nelia het Franse leesboek uit Leenderts tas. Ze moesten er heel zuinig op zijn, had de meester nog gezegd, hij had er maar drie en ze waren niet meer te krijgen.
Leendert zoekt thuis in het oude penantkastje, dat nog van zijn grootmoeder geweest is, en dat hij nu voor zijn spullen gekregen heeft. Hij zoekt in het kabinet, tussen de oude schrijvers van zijn grootvader, die zijn moeder onmogelijk weg kan doen. Hij zoekt op de krantenplank, waar de Bijbel ligt, maar nergens ligt het boek.
Dan gaat hij met hangende pootjes naar school. Wat zal de meester wel zeggen.
De meester is boos, en geeft Leendert vijf strafthema's op.
Leendert maakt ze zo netjes als hij kan, maar daarmee is het boek niet terecht.
Het is weg en het blijft weg.
Met een ongelukkig gezicht gaat hij naast Nelly zitten, als ze moeten lezen en hij fietst dikwijls door de donker naar het dorp terug, waar hij het Franse leesboek aan de pastorie afgeeft, dan heeft hij zijn woordjes overgeschreven.
Op een keer pakt de dominee het boek aan, die vraagt hem waarom of hij zelf geen boek heeft. Dan vertelt Leen het hele verhaal. Dominee knikt, zoiets had hij van Nelly ook gehoord, het had hem een kinderruzie of kinderslordigheid geleken, waar hij niet verder op inging.
| |
| |
Iets in de stem van de jongen doet hem het geval nauwkeurig bekijken.
- Geef dat boek eens hier, hoe heet het?
- La Belle Nivernaise, dominee.
- Dat heb ik nog, zegt de man, wacht maar even, dan haal ik het voor jou. Heen en weer fietsen is ook zo'n pretje niet.
Hij wipt lenig de trap op en zijn grijze ogen lachen net eender als die van Nelly, weet Leendert. Hij heeft wel eens gehoord, dat sommige mensen zeiden, dat de dominee hier uitgepreekt was. En hij heeft zelf ook niet al te best geluisterd, wanneer hij naast Bas op de gaanderij zat. Maar nu vindt Leen de dominee een reuze vent.
En dolgelukkig fietst hij met zijn boek door de mistige voorjaarsavond naar huis.
- Zo, dat is boffen Leendert, zei de meester, toen hij bij het lezen zijn eigen boek te voorschijn haalde, dat is boffen.
Nelia zei niets, ze keek naar Leendert, bij wie een heel oud boek op de bank lag.
E. ten Hake staat er voorin, met grote schoolse letters geschreven.
De naam van mevrouw van de dominee, de meisjesnaam.
Met hemelvaartsdag, als pa en moe uit zijn en Grie op het huis past met Leendert en Bas, komt Sjaan in zijn opknappak 's middags melken, hij trekt dan wel even een overall van de jongens aan, voor hij onder de koeien gaat.
Sjaan is wat verlegen, dan gooit hij een verfrommeld boek voor Leendert op tafel.
Dat vond ik vanmorgen in mijn timmerkist, toen ik het konijnenhok dicht wou timmeren en naar spijkers zocht, het kan er niet lang gelegen hebben, jouw naam staat erop en Nelia heeft een krek eender boek.
Leendert pakt het aan.
- Hoe komt Nelia daaraan?, zegt hij automatisch, hoewel hij het bijna zeker vermoedt.
- Ja net, zegt Sjaan kort, hoe komt Nelia daaraan? Ik hoop dat je er geen praat van maakt tegenover je vader.
| |
| |
Leendert neemt het boek op, het heeft in de knoei gezeten en in de hoeken zijn ezelsoren. Veel moois is er niet aan. Zal hij het zo aan de meester geven? Maar wat moet hij er bij vertellen?
- Ik zal het boek zelf naar de meester brengen, zegt zijn vader kort, wanneer Leendert hem het boek geeft. Dan moet hij maar weten wat hij doet. Maar jij zegt er tegen niemand iets van.
- Nee vader.
Als ze weer Franse les hebben, zegt de meester alleen dat Leens boek gevonden is, en hij laat het zien.
- Gebruik dat van mij maar, dat is zo vies, fluistert Nelly.
Nelia zit met een vuurrode kleur voor zich te kijken.
|
|