Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Daar ligt Jeruzalem (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Daar ligt Jeruzalem
Afbeelding van Daar ligt JeruzalemToon afbeelding van titelpagina van Daar ligt Jeruzalem

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

Scans (33.51 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Daar ligt Jeruzalem

(1956)–Jo van Dorp-Ypma–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 30]
[p. 30]

IV

Het is een kleine jongen, die met schitterende blauwe ogen en gloeiende wangen, dik ingepakt en een bouffante tot aan zijn neus, stevig tussen zijn moeder en zusje in de schemer van de winteravond stapt, om voor het eerst van zijn leven kerstfeest te gaan vieren met een grote kerstboom en een verhaal van de meester. Leendert weet al precies wat er komen zal. Eerst zullen de jongens van de hoogste klas ‘Ere zij God’ zingen, en daarbij speelt de bovenmeester op zijn orgel. En dan gaat de meester vertellen, net als de dominee, maar zo dat de kinderen het begrijpen kunnen.

Weken lang heeft hij naar deze avond verlangd, en iedere keer als zijn broer en zus samen uit school kwamen, heeft hij gevraagd of de meester ook iets over het kerstfeest gezegd heeft.

En nu loopt hij over de grindweg. Grieta heeft de kerstboom zien komen, een reuze grote, hij stak een heel eind uit de auto van de bode, en de meester moest komen helpen bij het uitladen, want bode Beulers en Jaap konden het niet alleen af, en die grote boom zal vol licht zijn, deze avond, en dat mag hij, Leen, gaan zien!

De motregen maakt zijn jasje grijs en zwaar en zo nu en dan veegt hij met zijn zakdoek langs zijn natte gezicht. Maar dat is niet naar, het hoort bij het feest, vindt Leen. Bij het mooie Kerstfeest.

Er zijn al veel kinderen in de zaal, als ze binnengaan, maar Leen mag helemaal vooraan zitten tussen Grieta en Bas in en naast Grieta zit Nelia, die heeft nog geen broertjes op school. En haar moeder had zo'n hoofdpijn, die kon niet komen.

[pagina 31]
[p. 31]

Leendert zegt niets, hij heeft veel te veel te kijken en in zijn broekzak zit een grote boerenkom voor de chocolademelk, die moet er uit en op de tafel voor hem gezet worden, Grie en Bas' kopjes staan er al en Nelia heeft een blikken schaaltje.

In de hoek staat de kerstboom, donkergroen, met allemaal ballen en sterren. Maar er zijn geen lichtjes in. Zou dat niet gebeuren? Grie heeft het toch verteld, allemaal kleine lichtjes, en dan waren al die versiersels nog mooier. Leen buigt zich net voorover om het aan zijn zusje te vragen. Dan buigt hij met een schrik weer recht. Het orgel begint te spelen. Net als in de kerk, maar toch anders. Het speelt hier de versjes, die hij van Grieta geleerd heeft.

Stille nacht, Heilige nacht. Hij wil meezingen, maar geen één kind doet het, daarom houdt Leen ook zijn mond, hij luistert. Dan gaan de lampen uit, en ineens is er het grote wonder. Hij heeft niet gezien dat de lichtjes aangingen, maar de kerstboom is er, en hij is helemaal licht, zo mooi, nog veel mooier dan Grieta vertelde. Leen zucht ervan.

- Stil zijn, fluistert Grieta, anders moet je er uit.

Leendertje kruipt in elkaar. Eruit, eruit, nu het allermooiste, het allerheerlijkste feest begint. Hij kijkt naar de boom, in de zilveren ballen zie je de kaarsjes dubbel, nee twee driedubbel, en in de ster schijnen alle lichtjes in elke punt, wat is dat mooi.

En het orgel speelt Stille Nacht. Leen Lekkerkerker durft niet meer te zuchten, maar hij moet iets doen, schuchter legt hij zijn kinderhand op de wollen trui van zijn zusje. Grieta kijkt hem aan. Haar ogen schitteren ook. Ze lacht tegen hem. Mooi hè, Leen, betekent dat. Leen knikt, nu is alles, alles even heerlijk.

Dan komt de meester naast de kerstboom staan. Hij zegt wat, dat Leen niet verstaat, maar opeens staan er veel jongens voor hem, het orgel begint weer te spelen, en ze zingen een kerstversje dat Leen niet kent, maar erg mooi vindt, hij luistert met zijn mondje open.

Het gaat over de herdertjes, en als het uit is, zegt een grote jongen een tekst uit de Bijbel op, dezelfde tekst, die

[pagina 32]
[p. 32]

pa vanmorgen gelezen heeft, ook over de herders. Leen begrijpt er niet alles van, die grote-mensen-woorden ook. Hij weet alleen, dat hij erg stil en erg eerbiedig moet zijn, omdat het over de Here Jezus gaat, die alles gemaakt heeft.

Maar als de juffrouw, waar hij met April bij in de klas zal komen, voor de kerstboom gaat staan, en Grie hem een por geeft, om toch heel goed te luisteren, begrijpt hij in eens alles veel beter. Maria en Jozef hadden een ezel, net als de oliekoop, die met peterolie op de werf komt. Maar die ezel zal vast wel niet zo stinken. En toen waren ze moe, en niemand in dat dorp wou volk hebben, zeker te veel drukte, en toen, Leendert houdt zijn adem bijna in, zou die moeie Maria nu nog een plekkie krijge? Hij zucht, als hij over de stal hoort. Een stal is naar, zegt de juffrouw. Leen schudt eigenwijs zijn bolletje. Een stal is niet naar, een stal is, hij fronst zijn voorhoofd, want hij wil denken hoe de stal is, als de lamp brandt en er een grote hoop hooi op de deel ligt voor de volgende ochtend, en de koeien herkauwen. Als je dan van de werf komt, is de stal de fijnste plek, die je je denken kan, warm en veilig.

Hector de hond ligt dan in de hooihoop, het is er warm. Vader loopt nog even rond.

Maar het was er erg eenzaam, zegt de juffrouw, de stal stond midden in het land.

Leen kijkt op, hij dacht ook al, een burger krijgt toch ook nooit verstand van de boeren, dat zei pa nog onderlaatst tegen de bakker. Het was geen stal, het was een varkensschuur. En nu krijgt Leen Lekkerkerker plotseling heel erg medelijden met de Here Jezus. Wat zou zo'n klein kind het daar koud hebben, hij en Nelia waren er eens ingekropen, toen het onweerde, en toen ze thuis waren had hij kou gevat en moest de dokter komen.

Dan denkt Leen niet verder, hij luistert alleen maar. Het wordt nu ook zo mooi van die herders, die op de schapen pasten, en die inene een groot licht zagen, en van de Engelen, die zongen: Ere zij God. Grieta zong het ook wel eens, en Leen zal vragen, of hij het leren mag, het versje, dat de Engelen voor de Here Jezus zongen: Ere zij God.

[pagina 33]
[p. 33]

En toen gingen die herders kijken. Die wisten die stal wel, en het was precies zoals de Engel gezegd had. Leen vindt, dat je dat er niet bij hoeft te vertellen, wat een Engel zegt is altijd waar.

Wat de juffrouw op het laatst zegt begrijpt Leendert maar voor een klein beetje. Hij hoort, dat je van de Here Jezus moet houden, omdat die je gelukkig maakt.

Leen kijkt naar de kerstboom. Het is hier net als wanneer hij zijn avondgebedje doet in de grote bedstee, voordat moeder hem toedekt. Dan hoef je nergens meer bang voor te zijn.

- Maar dan moeten we ook doen wat God van ons wil, en die wil dat wij gehoorzame kinderen zijn, die veel van Hem houden en doen wat Hij zegt.

Leen Lekkerkerker zit op een biezenmatten stoel in een verenigingslokaal, waar de reuk van slechte koffie en nog slechtere sigaren van jaren bewaard is. De zuivere dennenlucht kan hem niet wegdringen.

Maar hij heeft zijn handjes gevouwen en hij knikt.

- Ik zal doen wat je van me wil, Here Jezus, zegt zijn kinderhart.

En de lichten van de kerstboom stralen. En het orgel speelt zachtjes.

Dan zingt de hoogste klas:

- Komt verwondert u hier mensen.

Leendert zit nog te luisteren, wanneer de eerste kom chocolademelk voor hem ingeschonken wordt.

- Je moet het gauw opdrinken, want als ze met de teksten van de grote jongens beginnen moet je klaar zijn van de meester, fluistert Grieta naar haar broertje.

Leen zet maar net zijn kom neer, als dat gebeurt, en dan gaat de meester vertellen. Maar dat is niet zo mooi als van de juffrouw, vindt Leen, dit gaat maar over een gewone jongen, die met Kerstavond in een schouw gaat roeien en dan eindelijk thuis komt. Wie gaat er nu op Zondag met een schouw achteraf, denkt hij wijs. Nee, dan de juffrouw! Leen moet nog eens naar haar kijken, zoals ze daar vooraan zit, haar haar glanst in het licht van de kaarsjes.

[pagina 34]
[p. 34]

De juffrouw zou best Maria kunnen zijn, denkt hij en hij schrikt van die gedachte. Toch, als ze nou daar eens een stal hadden, en hij, Leen, ging met een kalvie naar de Here Jezus, want zijn vader hield geen schapen, alleen maar kerkschapen en die kregen nooit een lam, omdat ze alleen maar 's zomers in het land liepen. En dan zou de Here Jezus zijn kalvie aaien. Hij nam een roodbont, die vond hij het mooist en dat mocht best van pa, en...

- Nog een kop melk, jongeman?

Leen kijkt verschrikt op uit zijn gedachten.

Dan knikt hij. Weer staat er een kom chocolademelk voor hem, het kan niet op vanavond, en erbij is een krentebol, en daar ginter komt de juffrouw van de meester aan met een mand met sinaasappelen, en de mevrouw van de dominee heeft speculaaspoppen.

Ze leggen alles voor Leen neer, die er naar kijkt. Als hij opstaat om de sinaasappel en de sinterklaaspop in zijn zak te doen, strijkt de mevrouw van de dominee hem over zijn krullebol. Jij lijkt wel een mooie wandelstok zegt ze, je hebt net zulke krulletjes en je bent net zo lang.

Leen krijgt een kleur. Maar Nelia giechelt. Leen Lekkerkerker is een wandelstok, Leen Lekkerkerker is een wandelstok, kraait haar schelle stem plotseling boven het geroes van de kinderen uit. Griete kijkt verschrikt en Leens lip trilt, nu was al het mooie weg, en de dikke rug van de meester stond zo, dat hij de ster van de kerstboom niet meer kon zien.

- Kijk eens jongeman, welke prent wil jij hebben.

Een por van Grieta doet Leen beseffen, dat deze vraag voor hem bedoeld is.

Door zijn tranen heen ziet hij de kleurige prenten. Hij zou er op goed geluk eentje genomen hebben, als hij niet plotseling de plaat zag, waar de juffrouw van verteld had.

Daar waren de herders, met het lam in hun armen, en Maria, helemaal in het licht, en het kleine kind in de kribbe met stro. Hij ziet Nelia kijken, misschien vindt zij hem ook mooi. Hij strekt resoluut zijn hand uit.

- Deze meester.

- Die wou ik ook hebben, zegt Nelia.

[pagina 35]
[p. 35]

De meester kijkt besluiteloos, maar hij ziet de innige begeerte in de blauwe jongensogen.

- Jij was het eerst aan de beurt om te kiezen, zegt hij.

En Leen Lekkerkerker neemt overgelukkig de kerstplaat in zijn handen.

- Hij is toch lekker lelijk, wandelstok, zegt Nelia, en steekt haar tong uit.

Maar Leendert Lekkerkerker ziet het niet, hij is in de stal bij de herders.

 

Die avond steekt moeder het kleine lichtje aan in de bedstee. De plaat hangt dicht bij de plank en Leendert mag het lichtje aanhouden totdat Bas komt.

Dat is nog een feest na een feest.

- Ik ben op het kerstfeest geweest, vertelt hij aan de herders, en ik weet nou wat jullie deden. Je hebt een best schaap meegebracht, gaat hij voort, ik dacht dat het zo'n klein lam was, weet je wel met zo'n bibberstaart, maar het is al een groot schaap.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken