De wijsbegeerte der wetsidee. Boek II. De functioneele zin-structuur der tijdelijke werkelijkheid en het probleem der kennis
(1935)–H. Dooyeweerd– Auteursrecht onbekendBoek II. De functioneele zin-structuur der tijdelijke werkelijkheid en het probleem der kennis
H. Dooyeweerd, De wijsbegeerte der wetsidee. Boek II. De functioneele zin-structuur der tijdelijke werkelijkheid en het probleem der kennis. H.J. Paris, Amsterdam 1935
-
gebruikt exemplaar
exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 63 E 19
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt een diplomatische weergave van De wijsbegeerte der wetsidee. Boek II. De functioneele zin-structuur der tijdelijke werkelijkheid en het probleem der kennis van H. Dooyeweerd uit 1935.
redactionele ingrepen
p. 221: noot 1 heeft geen nootverwijzing in de lopende tekst, deze is door de redactie geplaatst
p. 378: noot 1 staat wel als nootverwijzing in de lopende tekst maar deze heeft geen noottekst, deze noot is weggelaten
p. 474: noot 1 heeft geen nootverwijzing in de lopende tekst, deze is door de redactie onderaan de pagina geplaatst
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. II, IV, 2, 130 en 548) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina I]
De Wijsbegeerte der Wetsidee
BOEK II
[pagina III]
De Wijsbegeerte der Wetsidee
BOEK II
DE FUNCTIONEELE ZIN-STRUCTUUR DER TIJDELIJKE WERKELIJKHEID EN HET PROBLEEM DER KENNIS
DOOR
Dr H. DOOYEWEERD
Hoogleeraar a/d Vrije Universiteitit
H.J. PARIS
AMSTERDAM - MCMXXXV
[pagina V]
INHOUD
DEEL I - DE ALGEMEENE THEORIE DER WETSKRINGEN
bldz. | ||
---|---|---|
HOOFDSTUK I - DE FUNCTIONEELE STRUCTUUR DER WETSKRINGEN IN HUN SOUVEREINITEIT IN EIGEN KRING EN TIJDELIJKEN ZIN-SAMENHANG | 3 | |
§ 1 | - Het criterium van den wetskring | 3 |
§ 2 | - Het modale zin-criterium in zijn volstrekte tegenstelling met het vormbegrip der immanentiephilosophie | 9 |
§ 3 | - Het criterium der modale zin-verscheidenheid en het probleem van den vergelijkingsnoemer als het ‘zijn des zijnde’ | 15 |
§ 4 | - De zin als wijsgeerige grondnoemer in de immanentiephilosophie en de grond voor de onderscheiding tusschen zin en bloot zinhebbende werkelijkheid in deze wijsbegeerte | 22 |
§ 5 | - De logische zijde van het modale zin-criterium en de methode der antinomie. Het principium exclusae antinomiae in zijn verhouding tot het logisch beginsel der tegenspraak | 34 |
§ 6 | - De kosmische tijdsorde in de volgorde der wetskringen. Substraatkringen en superstraatkringen | 47 |
HOOFDSTUK II - DE STRUCTUUR DER ZIN-MODALITEITEN | 53 | |
Inleiding | 53 | |
§ 1 | - De kosmische tijdsorde in den structuur-samenhang van zinkern, modale analogieën en anticipaties | 55 |
§ 2 | - Voorloopige analyse van de drie eerste modale zinstructuren | 60 |
§ 3 | - Grepen uit de structuur-analyse van kosmisch latere zin-modaliteiten ter verwerving van inzicht in de volgorde der wetskringen | 80 |
§ 4 | - De vergeldings- en omgangs-analogieën in den modalen zin der liefde | 94 |
§ 5 | - Complicaties in de modale zinstructuur van den wetskring naar de retrocipeerende en anticipeerende richting | 106 |
[pagina VI]
bldz. | ||
---|---|---|
HOOFDSTUK III - HET ONTSLUITINGSPROCES IN DE ANTICIPEERENDE ZINSTRUCTUUR DER WETSKRINGEN | 126 | |
§ 1 | - De functioneele structuur van het ontsluitingsproces en de verhouding van begrip en idee in de beide richtingen der kosmische tijdsorde | 126 |
§ 2 | - De modale zinkern der geschiedenis | 139 |
§ 3 | - Het innerlijk antinomisch karakter van het humanistisch cultuurbegrip als grondnoemer voor alle normatieve zinzijden der werkelijkheid | 159 |
§ 4 | - Analyse van den modalen zin der beschavings-ontwikkeling naar zijn retrocipeerende structuur | 169 |
§ 5 | - De anticipeerende structuur van den modalen zin der beschavings-ontwikkeling en de historische ontwikkelingsidee | 191 |
§ 6 | - Vervolg: Het verband der anticipatiesferen van den historischen zin en de verhouding van macht en geloof | 214 |
§ 7 | - De positie van den modalen geloofszin in het ontsluitingsproces | 227 |
§ 8 | - Vervolg. De ontsluiting der geloofsfunctie in afvallige richting | 249 |
HOOFDSTUK IV - DE UNIVERSALITEIT IN EIGEN KRING EN DE DISHARMONIE IN HET ONTSLUITINGSPROCES AAN DE WETSZIJDE DER WETSKRINGEN | 260 | |
§ 1 | - De universaliteit in eigen kring der zinmodaliteiten | 260 |
§ 2 | - De verstarring in de idee van de universaliteit van den modalen zijn onder leiding van het geloof in het humanistisch wetenschapsideaal naar zijn mathematische conceptie | 269 |
§ 3 | - Vervolg. De disharmonie in het ontsluitingsproces naar de wetszijde onder leiding van het verlichtingsgeloof | 287 |
§ 4 | - Slotbeschouwing over de Christelijke idee der beschavings-ontwikkeling | 296 |
HOOFDSTUK V - DE SUBJECT-OBJECTRELATIE IN DEN MODALEN ZIN | 301 | |
§ 1 | - Inleidende vraagstelling | 301 |
§ 2 | - Het subject-objectschema in de immanentiephilosophie | 302 |
§ 3 | - De samenhang tusschen de modale subject-objectrelatie en de retrocipeerende zin-structuur van den wetskring. De subject-objectrelatie in den modalen gevoelszin | 306 |
§ 4 | - De subject-objectrelatie in den modalen ruimtezin | 313 |
[pagina VII]
§ 5 | - De subject-objectrelatie in den modalen analytischen zin en de strijd tusschen nominalisme en realisme | 317 |
§ 6 | - De subject-objectrelatie in den modalen zin des rechts en de problematiek van het subjectief recht | 323 |
§ 7 | - De juridische subject-objectrelatie en de grenzen der juridische objectiveeringsmogelijkheid | 337 |
HOOFDSTUK VI - HET PROBLEEM DER INDIVIDUALITEIT BINNEN HET MODALE KADER DER WETSKRINGEN | 343 | |
§ 1 | - De modale functies der individualiteit en de gradaties der modale zin-individualiteit | 343 |
§ 2 | - De elimineering der modale zin-individualiteit in het vorm-materieschema der immanentiephilosophie | 347 |
§ 3 | - Originaire, gefundeerde en anticipeerende typen van zin-individualiteit binnen de modale structuur van den wetskring | 354 |
DEEL II - HET KENNISPROBLEEM IN HET LICHT DER WETSIDEE
HOOFDSTUK I - HET GRONDPROBLEEM DER THEORETISCHE KENNIS | 359 | |
§ 1 | - De probleemstelling op het immanentiestandpunt en de metaphysische achtergrond der in dit standpunt gewortelde kenniscritiek | 359 |
§ 2 | - Critische formuleering van het kennisprobleem. Zin-systase, logische synthesis en inter-modale zin-synthesis | 364 |
§ 3 | - De onhoudbaarheid van de Kantiaansche onderscheiding tusschen analytische en synthetische oordeelen | 366 |
§ 4 | - De onderscheiding tusschen analytische en synthetische oordeelen en de zin-grenzen der logische formaliseering | 382 |
§ 5 | - Het probleem in zake de mogelijkheid eener zgn. formeele logica als wetenschap | 392 |
HOOFDSTUK II - DE STRUCTUUR DER ZIN-SYNTHESIS EN HAAR TRANSCENDENTALE EN TRANSCENDENTE VOORWAARDEN | 399 | |
§ 1 | - Het theoretisch karakter van den ‘Gegenstand’ in de kennis | 399 |
§ 2 | - Het verband tusschen de zin-synthesis en de verdiepte analyse. De objectief-analytische dis-stase en het analytisch karakter der ἐποχή | 403 |
[pagina VIII]
bldz. | ||
---|---|---|
§ 3 | - De intuïtie in de continuiteit en de zin-breking van den kosmischen tijd | 407 |
§ 4 | - De grenzen van begrip en definitie en de zgn. phaenomenologische ‘instelling’ | 420 |
HOOFDSTUK III - HET PROBLEEM IN ZAKE DE MOGELIJKHEID DER ZIN-SYNTHESIS IN DE ZGN. CRITISCHE TRANSCENDENTAAL-PHILOSOPHIE VAN KANT | 425 | |
§ 1 | - Het dogmatische der crypto-religieuze instelling in de criticistische kennistheorie | 425 |
§ 2 | - Kant's leer van de synthesis en van de eenheid van het zelfbewustzijn | 428 |
§ 3 | - Het probleem der zin-synthesis in Kant's zgn. transcendentale logica | 435 |
§ 4 | - De omzeiling van het probleem der zin-synthesis in Kant's ‘Transszendentale Doktrin der Urteilskraft’ | 447 |
§ 5 | - Het probleem der zin-synthesis in de eerste uitgave van de ‘Kritik der reinen Vernunft’ volgens Heidegger's interpretatie | 451 |
§ 6 | - De functionalistische ‘Satz des Bewustztseins’ en de opvatting van de grenzen der ervaring in het licht der wetsidee | 468 |
HOOFDSTUK IV - DE STRUCTUREELE HORIZON DER MENSCHELIJKE ERVARING EN DER CREATUURLIJKE WERKELIJKHEID | 474 | |
§ 1 | - De apriorische momenten in de menschelijke ervaring en de idee van den structureelen ervaringshorizon | 474 |
§ 2 | - De structuur van den horizon der menschelijke ervaring en de lagen van het apriorische | 482 |
§ 3 | - De perspectivische structuur van den ervaringshorizon. De afhankelijkheid van onze kennis omtrent den kosmos van de zelf-kennis en van de kennis omtrent God | 491 |
§ 4 | - De perspectivische structuur der waarheid | 498 |
§ 5 | - De individualiteit der menschelijke ervaring in Scheler's phaenomenologie | 518 |
§ 6 | - De individualiteit der menschelijke ervaring binnen den structureelen ervaringshorizon en de beschouwing van den mensch als mikrokosmos | 527 |