Even langs de rivier, dat kan best. Wat is 't voor weer?’
‘Om vier uur regende het, maar nu is 't geloof ik droog. 't Is nog net zo warm als in de zomer.’
Wat later liepen ze samen over de kade. De rivier lag dof en stil onder de grauwe lucht. De overkant was helgroen: een smalle veeg tussen twee tinten grijs. Lot was zwijgzaam.
Vlak bij huis zei Hans: ‘Oom Klaas is er.’ Lot lachte. ‘O wee, zou ik maar niet omkeren? Ze komen zeker je moeder bekijken?’
‘Nee, oom is alleen. Hij moet vanavond naar jullie.’
‘Nou, hij doet maar, ik ben niet thuis.’
Hans keek naar Lot. Ze droeg een regenjas, die baar heel jong maakte. Lot was al een heel eind in de twintig. Jammer, hij wou dat ze even jong was als ze er uitzag. Als hij dan wat ouder was, konden ze samen gaan reizen, dat kon dan best. Vervelend voor Lot, dat haar verloofde niet wilde trouwen. Oom Joop was woest op hem en had hem uitgescholden. Hij wist het van vader.
Thuis was het eerst gezellig. Oom Klaas zat met vader te praten en de vrouwen hadden volgens vader zoveel te vertellen, dat het huis ervan daverde. Ans had een nieuwe groene jurk aan, waar haar haar mooi bij kleurde, ze had ook groene strikken. Heel geduldig stond ze tussen Lot en tante in en liet zich bewonderen. 't Leek allemaal mooi, maar Hans kreeg al gauw in de gaten, dat moeder onrustig was. Moeder was zeker bang, dat oom Klaas over het geloof ging praten. Oom z'n gezicht was heel bruin, maar z'n schedel wit. Hij was kleiner en magerder dan vader en z'n haar boven z'n oren was donker. Vader zei, dat de herfst zo zacht was en Hans dacht aan de grachten, waar nu de bomen verkleurden. Op het donkere water dreven de gele, afgevallen baderen. Je moest kunnen tekenen, dan kon je bewaren wat je gezien had. Of schrijven... Misschien werd hij wel tekenaar of schrijver.
Ze gingen aan tafel en oom begon over het sterven van