Hij kreeg tranen in zijn ogen en zijn keel werd dik. Tante vertelde, dat moeder nog veel rusten moest; de jongens mochten niet teveel leven maken, daar kon ze nog niet tegen. En ze mochten niet schrikken, want moeder was wel wat veranderd. Ze was ouder geworden en ze was erg smalletjes, ze moest nog flink aansterken.
Jan vroeg: ‘Is ze nu heus beter?’
‘Ja, echt. De dokter zegt beslist van wel, hij is vol goeie moed.’
Het laatste eind draafden ze. Voor tante de deur opendeed, vermaande ze nog: ‘Draaf vooral niet als een bende geuzen de trap op,’ maar ze dachten aan geen vermaan, zodra de deur open was. Hans voorop renden ze de trap op en vlogen naar binnen.
Was dat moeder? Ze bleven even doodstil staan. Moeder zat in vaders leuningstoel; ze draaide zich langzaam om en glimlachte stil tegen hen. Ze had een mooie blauwe jurk aan; haar haar was een beetje grijs. Ze droeg het niet meer hoog opgestoken, maar het was afgeknipt en in 't midden gescheiden. Ze zag er vreemd uit, zo mager en oud.
‘Dag jongens.’ Er liepen tranen over haar wangen. Toen stormden ze op haar af. Hans hoorde het dadelijk: moeders stem was nog bijna net als vroeger, alleen zachter. O, hij zou moeder wel duizend zoenen willen geven, zo blij was hij.
Vader zei: ‘Gré, zullen we nu eerst doen, wat we gezegd hebben?’ Hee, vader was thuis, natuurlijk, stel je voor van niet. Vader had moeder vast en zeker afgehaald. Hans had hem niet eens gezien.
Vader stond naast de tafel, hij was heel bleek. Hij keek naar moeder. Ze schudde glimlachend haar hoofd. ‘Nog even, Henk, nog even.’ Ze sloeg haar armen om Hans en Jan heen. ‘O mijn lieve jongens, wat zijn jullie kerels geworden. Wat een zoons heb ik al.’ Ans leunde een beetje verlegen tegen moeders knieën. Moeder liet Hans