keek net zijn kant uit, dus even wachten. Opnieuw een por. ‘Hee rooie, geef mij je gum es.’ Hans keek achterom en Edo trok een scheef gezicht.
‘Hans opletten, geen gemier. Ben je al klaar met die deelsom?’
Hans werd kwaad, toen hij plotseling een prik met een pen in zijn bovenarm voelde. Hij draaide zich om en zei: ‘Laat dat, anders...’ Ja, wat anders? Hans wist het niet. Zat die knul maar niet achter hem. Woedend keek hij Edo aan, die weer begon te grijnzen. Plotseling werd Edo's gezicht normaal. Hans werd bij zijn schouder gepakt en recht gezet, maar Edo kreeg het standje.
Na twaalven liep Edo Hans tegen het lijf. ‘Nou, wat moet jij eigenlijk, rooie?’
Het scheldwoord deed pijn, maar Hans wilde doorlopen. Hij had de laatste jaren niet meer gevochten, en in de lage klassen was het geen ècht vechten geweest. Hij had ook nooit ruzie. Maar Edo wou met alle geweld vechten en pakte Hans beet bij zijn das en gaf hem een stomp. ‘Boksen, jochie, met je mooie dassie an.’ Hans sloeg zwak terug, hij voelde zich ellendig; 't liefst zou hij hard zijn weggelopen, hij wist immers haast zeker, dat hij niet vechten kon? Maar hij moest wel, want Edo pakte hem beet en wilde hem beentje lichten. Het lukte ook, maar Hans hield Edo zo stijf vast, dat ze samen vielen. Ze vochten hijgend; Hans lag onder. Edo sloeg hem op zijn hoofd. Toen kwam er plotseling een woeste haat in Hans op. Wat had hij die knul gedaan? Niks toch zeker. Hij had hem al de tijd dat hij op school was niets in de weg gelegd. Hans begon werkelijk te vechten en merkte tot zijn verwondering, dat hij won ook; Edo kwam onder en in blinde haat sloeg Hans hem in zijn gezicht. Toen begon Edo te huilen. Onthutst stond Hans op en hakkelde tegen Edo, die eveneens overeind krabbelde: ‘Jij bent toch zeker begonnen?’
Maar Edo zei niets terug; hij liep grienend weg en